propaganda’: ‘Engeland stelt zich aan als de vijand van ons volk. Wie optreedt als
vriend en handlanger van onzen vijand is ook onze vijand. Het VNV zal deze vijanden
ontmaskeren en tot het uiterste bekampen’. Daarom moest elke arrondissementsleider
een verslag over de gemoedstoestand van de bevolking opstellen, ‘met vaststelling
van de verantwoordelijkheden’, en alle anti-Duitse geschriften aan de VNV-leiding
bezorgen.
In een nieuwe ‘zeer vertrouwelijke’ mededeling dd. 24 november '41 aan de
gouw-en arrondissemgouw-entsleiders kreggouw-en zij de opdracht voortdurgouw-end kontakt met de
Orts-en FeldkommandanturOrts-en te houdOrts-en. Zij moestOrts-en deze ‘helpOrts-en Orts-en inlichtOrts-en in hunne
moeilijke en kiesche taak’ (...) wegens ‘de vele diensten door deze overheden ons
Volk en omwille van ons Volk aan onze beweging bewezen’. Ook moesten zij bij
de Duitse instanties van hun arrondissement steeds maar de strijdgeest van het VNV
beklemtonen: Mededeling aan de gewestleiders dd. 27 maart '42 (‘geheim, te
vernietigen’):
95
61
62
63
66
67
68
(61) Midden januari '44: werving voor de Kriegsmarine te Antwerpen. (62) Mgr. Carton de Wiart,
die volgens Wijndaele via een tussenpersoon liet vragen of na het vertrek van de Duitsers op de
VNV-milities voor de orde-handhaving kon gerekend worden. (63) Werving voor de Zwarte Brigade,
de militie van het VNV, de voortzetting van de vooroorlogse Grijze Brigade, later Werfbrigade. Bij
het ontstaan van de Eenheidsbeweging zal de Dietsche Militie/Zwarte Brigade de rekruteringsbron
bij uitstek voor militaire en para-militiare formaties vormen. (64) Benevens een politieke scholing
kregen de manschappen van de DM/ZB ook een militaire opleiding. (65) Bert Peleman, niet alleen
dichter en hoofdreferent bij Zender Brussel, maar ook hoge officier, nl. Banleider, in de DM/ZB,
waarvan hij de propaganda- en vormingsleider was. (66) Jan Brans zou namens Elias en Romsée eind
'43 en in de lente van '44 in Spanje gepoogd hebben het door de kollaboratie zwaar belaste VNV
tegenover een tussenpersoon van de Belgische regering te Londen nog te redden. Mislukte, hoewel
VNV alle voorwaarden wilde aanvaarden. De snuggere Brans keerde niet meer terug uit Spanje en
ontsnapte aldus aan de repressie. (67) Adriaan Van Coppenolle, als luitenant-kolonel van de Belgische
rijkswacht tijdens de bezetting door Romsée benoemd tot hoofd van de Algemene Rijkspolitie en
(van '43 af) kommandant van de rijkswacht. Zijn stelling: ‘Het was niet altijd mogelijk het onderscheid
te maken tussen verzetsdaden en misdaden van gemeen recht’. (68) Armand Verreydt, leider van de
Luitenant De Winde-kring te Luckenwalde en van '42 af leider van het VNV-Verweerkommando
over alle militaire en para-militaire formaties met VNV-invloed om opstanden neer te slaan en de
machtsovername door het VNV voor te bereiden.
de VNV-gouwleiders moesten zo vlug mogelijk en in het grootste geheim in het bezit
gesteld worden van ‘de namen van personen (...) welke een anti-VNV, een
anti-Duitsche en een Churchill-kommunistische houding aannemen (...). Op het
gepaste oogenblik moeten we deze hetzers kunnen onschadelijk maken’. Dat het
VNV wel zeer velen als hetzers beschouwde, blijkt uit een mededeling dd. 29 mei
'42 van Piet Wijndaele, toen arrondissementsleider te Antwerpen (‘zeer vertrouwelijk,
te vernietigen na vervullen van opdracht’). Hierin werd de aandacht van de VNV-ers
vooral op de aktiviteiten van de katholieke jeugdbewegingen (scouts, KAJ, KSA,
enz.) gevestigd.
Daarenboven werd een net van eigen inlichtingsdiensten en ‘verweer’-milities
opgericht. Reeds in december '40 stelde De Clercq immers aan het MB de oprichting
van een Vlaamse Abwehrstelle voor, die nauw met de Duitse Abwehr zou
samenwerken. Van augustus '41 af beschikte het VNV inderdaad over een zogenaamde
Inlichtingsdienst, die ook wel eens Documentatiedienst of D-Dienst werd genoemd.
Deze dienst werd achtereenvolgens geleid door J. Dedullen (die een kaderfunktie
had in de DM-ZB) en Heremans, schoonbroer van H. Elias. Zei Elias na de oorlog,
dat deze D-dienst louter inlichtingen moest verzamelen over kandidaat-burgemeesters
en -schepenen en over de wijze waarop deze na hun benoeming hun ambt uitoefenden,
dan bleek het in werkelijkheid volgens weergevonden dokumenten van het VNV om
heel wat anders te gaan, niet zozeer het nagaan van de politieke aktiviteit van de
DeVlag, maar vooral: ‘de politieke tegenstand tot aan de bron opsporen en aldus
doelmatig bekampen; de eventueele militaire en para-militaire oppositie nagaan, om
desgevallend gewapend verzet te voorkomen; de levensaders van de
volksgemeenschap als stadhuizen, politie-diensten, centrale(s), enz. ondermijnen en
door vertrouwensmannen laten bezetten; het onkruid in eigen rangen, de sabotage
in eigen boezem signaleeren om te zuiveren waar er dient gezuiverd (...)
Vanzelfsprekend komt in oorlogstijd er nog bij het overmaken (m.a.w. verklikken
n.v.d.r.) van gevallen van sabotage en spionage te nadeele der Duitsche Wehrmacht.’
Per arrondissement werd een inlichtingsagent aangesteld, die zorgvuldig door de
arrondissementsleider werd uitgekozen en alleen door hem was gekend. Deze agent
koos op zijn beurt in zijn gebied zoveel mogelijk plaatselijke vertrouwensmannen,
die elkaar onderling niet mochten kennen. Zij moesten in de stads- en
gemeentediensten, in de telefoon-, telegraaf- en electriciteitscentrales, in de fabrieken
en bij de politie gezocht worden. Zij mochten zo weinig mogelijk omgang met elkaar
hebben. Deze plaatselijke agenten waren enkel door de arrondissementsagent en de
centrale dienst te Brussel gekend. Alle briefwisseling moest met codeletters en
-nummers worden gevoerd. Blokleiders moesten steekkaarten invullen over alle
inwoners van hun blok met opgave van dezer politieke gezindheid. Hierbij werd
nauw met de geheime VNV-cellen samengewerkt, waarover reeds tevoren sprake
was. In de reeds vermelde ‘zeer vertrouwelijke’ mededeling van 29 mei '42 vroeg
P. Wijnendaele inlichtingen over alle mogelijke tegenstanders. Het ging er niet om
‘alle personen die tegen ons zijn, of gewone misleide menschen op te geven, we
moeten de kopstukken en de gevaarlijke schurken hebben. Een buurman bijv. die de
Engelsche Radio beluistert en ‘dien kletspraat verder vertelt’, welnu ‘deze persoon,
die gewoonlijk ongevaarlijk is, moet niet opgegeven worden. Daarentegen kunt ge
een burgemeester of een rechter, enz. hebben die openlijk niets zegt, maar die alles
saboteert, onze menschen vervolgt en in 't geniep ophitst. Deze persoon moet
opgegeven worden.’ Een dergelijk dokument werd op bevel van de VNV-leiding in
alle arrondissementen rondgestuurd. Die inlichtingen werden niet alleen verzameld,
maar ook ‘nuttig gebruikt’. De 1ste juli '42 stuurde bijv. de inlichtingsdienst van het
VNV een verklikkingsnota naar SS-Brigadeführer Jungclaus te Brussel, waarin werd
medegedeeld dat de moeder van legioensoldaat K. Degraeve er zich over bekloeg
dat ‘haar gebuur, Louis Devits, landbouwer te Oetingen, Eerdebaan, haar bij ieder
gelegenheid beleedigt en haar verwijt dat haar zoon dienst doet bij de smerige
Duitschers, dat zij zelf een smerige Duitsche is, en dat zij moet wachten tot wanneer
de Engelschen terugkomen’.
De greep naar de macht, de bestrijding van de tegenstander moest ook verzekerd