• No results found

De citaten en verwijzingen maken door hun enorme hoeveelheid een zeer wezenlijk onderdeel uit, binnen alle geledingen van de bundel. Zou men ze weglaten dan zou

het boek niet alleen tientallen pagina's slinken, maar ook blijken dat beweringen aan

kracht verliezen, dat een deel van de metaforiek verdwijnt, en zou bovendien opvallen

hoe onontbeerlijk vele citaten voor een juist begrip van Cats' bedoelingen zijn. Ze

bieden inzicht in de (zijn) waarheid en stellen de lezer in staat dieper in wezenlijke

kwesties door te dringen.

Eindnoten:

1 Italiaanse voorbeelden o.m. in Grassi 1585, nrs. 9, 12, en 21.

2 De houding van de boer doet denken aan de figuur geheel rechts op Adriaen van de Vennes schilderij ‘Gezicht op de haven van Middelburg’ in het Amsterdamse Rijksmuseum (inv. nr.A

1775). De opschriften op de sokkels zijn opgenomen in de Bibliografie (zie deel 3).

3 Zie voor de mogelijke verwijzing naar een motto bij Sébastian de Covarrubias Orozco en voor het beeld van de apothekerspot bij Rabelais en D.P. Pers, de annotatie bij Cats' ‘Voor-reden’, r. 146 en r. 163.

4 Doelt Andreas Gryphius op Cats wanneer hij in zijn Dissertationes funebres. Oder

Leichabdanckungen [...]. Leipzig 1667, 161 schrijft: ‘Jener gelehrte Mann stellte in einem

Deze voorrede opent aldus: ‘Imperatoriam maiestatem non solum armis decoratam, sed etiam legibus oportet esse armatam, ut utrumque tempus et bellorum et pacis recte possit gubernari [...]’ (De keizerlijke majesteit behoort niet alleen met wapens gesierd, maar ook met wetten gewapend te zijn, teneinde zowel in tijd van oorlog als in tijd van vrede een goed bestuur te kunnen voeren [...]). In: Corpus iuris civilis. Tekst en vertaling 1. Institutiones/Instituten. Vert. J.E. Spruit en K.E.M. Bongenaar. Zutphen etc. 1993, 7. De vorst dient langs wettelijke wegen ongerechtigheden te verhinderen en hij moet zich een toegewijd beschermer van het recht betonen, zo vervolgt de tekst. Met dank aan J.E. Spruit. Van de Venne heeft de koning geantiquiseerd weergegeven (vgl. in dit verband ook Grassi 1585, nr. 36).

7 Vgl. Vecellio 1598, 120-123. Het kledingstuk was tot het midden van de zestiende eeuw een statussymbool en werd gedragen door ambtenaren, magistraten, juristen en heren op leeftijd; aan het eind van de eeuw was het hét teken van waardigheid en ouderdom. Vgl. voor de geleerde, oudere, man: Ripa 1644, 612, o.v.n. Ovidius, Plautus, Plato en Job.

8 Zie voor dergelijke (stads)kranen die in de zestiende eeuw tot de uitrusting van een haven behoorden: P.W. Sijnke, ‘De stadskranen van Middelburg.’ In: Zeeuws tijdschrift 32 (1982), 92-94; J.P. Sigmond, Nederlandse zeehavens tussen 1500 en 1800. Amsterdam 1989, 179-181; en een detail op het Johannesretabel te Brugge (Sint-Janshospitaal) van Hans Memling, afgebeeld in D. de Vos, Hans Memling. Het volledige oeuvre. Antwerpen 1994, 151-157, cat. nr. 31 en vooral 37, afb. 46. Een aan deze kraan nagenoeg identiek exemplaar is uitgebeeld in Roemer Visschers Sinnepoppen,II,XXII, waar onder het motto ‘In dese hoeck’ het belang van een ‘goede neeringhe’ wordt onderstreept.

9 O.a. in: Cicero, De legibus,I,VI(19); De officiis,I,V(15) en Tusculanae disputationes,V,XXII

(63). Vgl. ook Walther 5, 236-237, nr. 30942. Eenzelfde type wijnfles uit de zestiende of zeventiende eeuw staat afgebeeld in G. Debuigne, Larousse wijn encyclopedie. Vert. F. Breugelmans. Hasselt 1978, 75.

10 Vgl. Walther 1, 244, nr. 2137. Voor de uitgave Moral emblems (London 1860) bewerkte John Leighton de tweede titelprent, met onder de sokkel een portret van Cats. Met name de drie linkse figuren evenals de gebouwen en gebeurtenissen in de achtergrond werden ingrijpend gewijzigd. Bij deze prent verscheen een interessante toelichting (p. xiii): ‘Under allegorical figure of Universal Justice, supported on one side by Solomon, Confucius, and Aesop; upon the other by Age instructing Infancy and Adolescence, in the presence of Labour and Travel; in the background Peace and Plenty are contrasted with the violent acts of man against the will of Supreme Power. In the centre foreground is a vase of flowers surrounded by choke weeds -type of elevated nature a constant prey to the coarser elements. On the base are sculptured bas-reliefs, “suum cuique” - Let each apply to himself which fits him; “Bonis cum bonis” - The just with the true.’

11 Beza, Icones. Genève 1580, [Ppij-verso], nr.XXXIX. Zie ook Emblemata 1967, 1567-1568. Over dit embleem: L. Strengholt, ‘De geschiedenis van een emblema.’ In: De nieuwe taalgids 51 (1958), 289-304; J. Kwekkeboom, ‘Bij de geschiedenis van een emblema, de vierde Nederlandse versie.’ In: De nieuwe taalgids 52 (1959), 96; en Wentzlaff-Eggebert 1975, 39. De uitbeelding stemt overeen met een van Ripa's beschrijvingen van ‘Religione’: ‘Een Vrouwe van seer schoon opsicht [...] hout [...] een Boeck als een Spiegel [...]. Zy leunt op 't dwars hout van 't Kruys, alwaer aen de slincker hand een toom hanght, met haere voeten den Dood vertredende [...]’ (1644, 173a). Er bestaan verwerkingen van deze iconografie in latere, funeraire,

gelegenheidsuitgaven uit het midden en eind van de zeventiende eeuw (afgebeeld door Bouman 1982, 235, nrs. 55-56) en een zeer vroege in een pamflet van een van de gebroeders Wierix naar ontwerp van Maarten de Vos (ca. 1576-1577). Wellicht dus zelfs eerder dan Beza. Zie: J. Tanis en D. Horst, Images of discord. De tweedracht verbeeld. Tent. cat. Atlas van Stolk. Rotterdam etc. Bryn Mawr 1993, nr. 29.

12 Eerder berichtte Genesis 7:13, ‘Juist op die zelfde dag gingen Noach, Sem en Cham, en Jafeth, Noachs zonen, evenals Noachs vrouw, en de drie vrouwen van zijn zonen met hem in de ark.’ Vgl. voor een andere uitbeelding van beide scènes bijv.: Chrispijn de Passe, Liber Genesis. Arnhem 1616, nr.XXIIIenXXXIII.

13 Zie voor een toelichting op dit motief embleem de voorrede, r. 178-182 enXLVI.C.5. 14 Vgl. Lucretius, De rerum natura,V, 1198-1203, i.h.b. 1200:

Vroomheid is niet om zich op de grond voorover te laten vallen [...]

maar om alles met een meer onverstoorbaar gemoed te kunnen beschouwen. 15 Schenkeveld-van der Dussen 1992, 764. Zij bespeurt ‘onrust’ in Cats' spiritualiteit: hij was een

tobber die zichzelf en de lezer moest zien gerust te stellen met aan de ene kant al het boeiends en genotvols wat het tijdelijk aardse te bieden heeft, maar aan de andere kant het wantrouwen daarover, want bij voorspoed en geluk ligt het gevaar op de loer. Zie ook Porteman 1986, die aangeeft dat Cats voornamelijk bezig was met de vraag of hij wel was uitverkoren.

16 Schenkeveld-van der Dussen 1992, 766-767.

17 De titelgravure van Adriaen van de Vennes Belacchende werelt varieert op dit thema: daar

balanceert Cupido - hij draagt bovendien een narrenkap - op een wereldbol. Zie Van Vaeck

1994, 303 en 626. Vgl. in dit verband ook de titelprent in Thronus cupidinis uit 1618 (facs. ed. 1968, [A6]). Trionfi van Amor komen vaak voor. Vgl. o.m. de voorbeelden in P. Schubring,

Cassoni. Truhen und Truhenbilder der italienische Frührenaissance. Ein Beitrag zur

Profanmalerei in Quattrocento. Leipzig 1915: nrs. 198-201 (TafelLXIII), 202-203 (XLIV), 204, 207 (XLV), 210 (XLVI), 213 (XLVII), 266 (LX), 372 (LXXXVII), 580 (CXXXI) en 586 (CXXXII). 18 Vgl. K. Ertz, Jan Brueghel der Ältere (1568-1625). Die Gemälde mit kritischem Oeuvrekatalog.

Köln 1979; K.J. Lüllenmeister, Roelant Savery, Kortrijk 1576-1639 Utrecht. Hofmaler Kaiser

RudolfII. in Prag. Die Gemälde mit kritischem (Euvrekatalog. Freren 1988; T. Falk en T. Hirthe, Martin Schongauer. Das Kupferstichwerk. Tent. cat. München 1991, i.h.b. 48-50, cat. nr. 7

‘Die Flucht nach Ägypten’. De omtrektekening in deUBL:MC, 8,A-02. 19 Vaenius: ed. Antwerpen 1608, 1(:)verso. De betreffende plaats luidt:

haec regna tenet puer immitis, spicula cuius sentit in imis caerulus undis grex Nereidum flammamque nequit relevare mari. ignes sentit genus aligerum [...]. Poeni quatiunt colla leones [...]. Cum movit Amor,

tum silva gemit murmure saevo amat insani belua ponti

Lucaeque boves, vindicat omnem sibi naturam [...].

Vertaling: Over deze rijken heerst de nietsontziende jongen, wiens pijlen in de diepste diepten de zee-blauwe Nereiden raken; zij kunnen hun hitte niet verkoelen met de golven van de zee. De vogels ondergaan het liefdesvuur [...]. Afrikaanse leeuwen schudden hun manen [...] als Amor ze heeft aangespoord zuchten de wouden met hevig geritsel. De liefde heeft macht over de monsters van de onstuimige zee, over de Lucanische runderen [= olifanten] en hij maakt aanspraak op de hele natuur [...].

20 Vgl. ook Porteman 1983, 36-38. Ripa omschrijft de ‘Forza d'Amore. Kracht der Liefde’ aldus: ‘Cupido met vleugels aen de schouders, met boogh en pijlen in de hand, en de kooker op zijn syde, de slincker hand nae den Hemel verheven hebbende, alwaer eenige vlammen afdaelen met veele gebrooken pijlen, die van alle syden om hem regenen: vertoonende alsoo dat de Liefde soo veele vermagh datse de macht van Jupiter verbreeckt, en de geheele Werreld in brand steeckt’ (1644, 266b).

21 Voor deze gedachte pleit het feit dat de tekst van Vergilius ook werd opgenomen op de prent die is afgedrukt voorin Alle de wercken. Amsterdam 1658, waar zij de titeltekst heeft vervangen (zie afb.B.23). In de vertaling van I. Gerhardt 1980, 684, mét r. 244b: ‘amor omnibus idem’:

van een groot aantal verzen. Vgl. tot slot ook de woorden van Venus in Ovidius' Metamorphosen,

V, 365-372a waar de moeder haar zoon omarmt en aanspoort: ‘arma manusque meae, mea, nate, potentia’ dixit, ‘illa, quibus superas omnes, cape tela, Cupido, inque dei pectus celeres molire sagittas, cui triplicis cessit fortuna novissima regni. tu superos ipsumque Iovem, tu numina ponti victa domas ipsumque, regit qui numina ponti:

Tartara quid cessant? cur non matrisque tuumque imperium profers? In de vertaling van M. d'Hane-Scheltema 1993, 129-130:

Zij vleit hem: ‘Jij mijn rechterhand, mijn sterkste wapen, Cupido! Pak je boog waarmee jij ieders hart beheerst, richt snel je pijlen op die dodengod: hij is het die de macht kreeg in het derde, laatste deel van 't godenrijk. Als jij de hemelgoden, ja zelfs Jupiter kunt treffen en ook de goden in de zee, Poseidon ook - waarom dan

de dodenheerser niet? Het zou mijn macht én die van jou vergroten.’

23 Ed. Middelburg 1623, 7. Hierover o.m. Frederiks 1896; Meertens 1943, 217-239; De la Fontaine Verwey 1976,II, 66-69; Roosmalen-Mann 1978, 24; Royalton Kisch 1988, 38-40; Strengholt 1989; Van Vaeck 1989, 10-11 en 19; Van Vaeck 1992; Neugebauer 1993; en Van Vaeck 1994. 24 Voorrede, r. 9-16.

25 Ed. Voet en Persoons 1980-1982; het citaat in De gulden passer 58-59 (1980-1981), 19. Ook aangehaald door Porteman 1975-2, 181. Zie verder Porteman 1984 en Porteman 1990-2, i.h.b. 39: ‘In the emblematical act of reading, the pictura comes first; it is in the text that meaning originates, and thanks to the text the symbol comes into being.’

26 Vgl. ook E.H. Gombrich, The image and the eye. Further studies in the psychology of pictorial

representation. Oxford 1982, i.h.b. ‘The visual image: its place in communication’, 137-161.

Een steekproef onder enkele groepen studenten wees uit dat men bijna altijd eerst kijkt naar de prent. Overigens neemt men bij museumbezoekers nogal eens het tegenovergestelde waar: voordat wat aan de muur hangt of in de vitrine ligt écht wordt bekeken, gaat men op zoek naar het bordje met de bijbehorende tekst.

27 Nog onlangs werd aan Vinckboons een schilderij toegeschreven dat daarvoor doorging voor een Van de Venne, zie: P. Huys Janssen en P.C. Sutton, The Hoogsteder exhibition of Dutch

landscapes. Zwolle 1991, 130-131, cat. nr. 42. Voor enkele soortgelijke figuren, de

gezelschappen en kermissen, opgenomen in: K. Goosens, David Vinckboons. Soest 1971 (heruitgave van een druk uit 1954).

28 Ik heb me bij het zoeken wel beperkt tot de stadsaanzichten van Middelburg, Zierikzee, Vlissingen en Veere. R. Freeman schreef: ‘The central figure is often highly emblematical but the pictures still have carefully detailed naturalistic backgrounds.’ Zie: English emblem books. London 1948, 46. Mijn vermoeden is dat er nauwelijks sprake is van topografisch realisme, met uitzondering van het grapje met de St. Pieterstoren op embleemprentXXIXdie getekend is vanuit één van de bovenvertrekken van Van de Vennes woonhuis te Middelburg.

Zie voor de verwijzingen op de picturae in Hofferus' Nederduytsche poemata uit 1635 de bijdrage van H. Uil in: Hofferus 1993, 59-80. Het gaat om de aanblik van Zierikzee en haar kerktorens, poorten en bruggen, en om dorpsgezichten van Oosterland, Ouwerkerk en Nieuwerkerk op Duiveland. De lokaties op negen prenten zijn met zekerheid thuis te brengen; één is waarschijnlijk en van zeven worden mogelijkheden geopperd. Vgl. tevens de overwegingen van Meertens in verband met De Brune: facs. ed. 1970, 3.

29 Voor zijn hulp bij het benoemen van de schepen op de prenten dank ik H.J.A. Dessens, conservator scheepsbouw van het Scheepvaartmuseum te Amsterdam. Voor dit onderwerp is de volgende literatuur geraadpleegd: I. de Groot en R. Vorstman, Zeilschepen. Prenten van de

Nederlandse meesters van de zestiende tot de negentiende eeuw. Maarssen 1989; J. van Beylen, Schepen van de Nederlanden van de late middeleeuwen tot het einde van de 17e eeuw.

van Pieter Bruegel de Oude; de serie vormt een van de vroegste voorbeelden van dit genre in de Nederlanden. Zij is onder de ‘The world of stately ships and the sea’ opgenomen in: Klein 1963, 50-91, nrs. 10-18.

30 Zie voor de gordijnen: de embleemprentenII,IX,XIII,XLI,XLIIIenXLVIII. Vgl. voor het exemplaar in deUBL, ingekleurd door Van der Ley, de Bibliografie, nr.B.9 en het paragraafje 4.3.7 ‘Afzetters’ (hierachter).

31 Op 1 oktober 1637 bevond zich in de goedereninventaris van Jacob Keijns, boekbinder ‘Op 't Water’, naast koperplaten met gravures uit het werk van Krul, o.a. ‘een bundeltje coopere platen tot het werk van Cats’ en ten overstaan van openbaar notaris Jacob Lansman verkocht Susanna Veselaers, de weduwe van de uitgever Jan Jacobsz Schipper, op 9 januari 1683 een groot deel van het (boeken)bezit van de uitgeverij, waaronder ‘Alle de plaeten van Cats wercken compleet in folio. Alle de wercken van Cats in 4o. met de koopere plaeten’ aan de Amsterdamse boekverkopers Jacobus van den Deyster, Sander Wijbrants, Johannes van Lamsvelt, Andries Vinck, Herman van den Bergh, Aert Dircksz Oosaen en Johannes Blom. Zie: Kleerkooper 1914-1916,II, 1483 enI, 697.

32 Gegevens over de vroeg-zeventiende-eeuwse kleding en mode zijn voornamelijk ontleend aan een inspirerend gesprek met mevrouw B.M. du Mortier (Rijksmuseum te Amsterdam). De geraadpleegde literatuur over dit onderwerp is: J. Arnold, Patterns of fashion. The cut and

construction of clothes for men and women, 1560-1620. London 1985; M.H. Gans, Juwelen en mensen. De geschiedenis van het bijou van 1400 tot 1900, voornamelijk naar Nederlandse bronnen. Amsterdam 1961, 79-123: ‘Hof en burgerij in Neerlands Gouden eeuw’; M.A. Ghering

van Ierlant, Mode in prent (1550-1914). Tent. cat. Den Haag 1988; C.H. de Jonge, ‘Bijdrage tot de kennis van de kleederdracht in de Nederlanden in deXVIe eeuw.’ In: Oud Holland 36 (1918), 133-159; en Oud Holland 37 (1919), 1-70, 129-168, 193-214; Derkinderen-Besier 1933; Derkinderen-Besier 1950; L.J. van der Klooster, ‘De juwelen en kleding van Maria van Voorst van Doorwerth.’ In: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 31 (1981), 50-64; S.M. Levey, Lace.

A history. London 1983; Meyer 1986; Du Mortier 1984; B.M. du Mortier, ‘Zur Symbolik und

Bedeutung von Hochzeitshandschuhen.’ In: Die Braut [...]. Zur Rolle der Frau im

Kulturvergleich. Tent. cat. Köln 1985, 336-344; B.M. du Mortier, ‘Het kledingbeeld op

Amsterdamse portretten in de 16de eeuw.’ In: De smaak van de elite. Tent. cat. Amsterdam 1986, 40-60; B.M. du Mortier, ‘Costume in Frans Hals.’ In: S. Slive, Frans Hals. London etc. 1989, 45-60; E. Nienholdt, Kostüme des 16. und 17. Jahrhunderts. Braunschweig 1962; J. Ruppert, Le costumeII. Paris 1947; F. van Thienen, Das Kostüm der Blütezeit Hollands 1600-1660. Berlin 1930 (Kunstwissenschaftliche Studien,VI); F. van Thienen, ‘Het

Noord-Nederlandse costuum van de gouden eeuw.’ In: Het costuum. Een geschiedenis van de

mode. Van de Tudors tot LodewijkXIII. Red. J. Laver. Amsterdam etc. 1951; en F.W.S. van

Thienen, Acht eeuwen kostuum. Hilversum 1967.

33 Een overeenkomstige uitbeelding in: B.M. du Mortier, ‘“Hier sietmen Vrouwen van alderley Natien ...” Kostuumboeken bron voor de schilderkunst?’ In: Bulletin van het Rijksmuseum 39 (1991), 401-413, i.h.b. 408 en afb. 16-17, eveneens uit Sluperius (ed. Antwerpen 1572, 129). In het voorwoord bij zijn Spiegel zegt Cats te hebben geprobeerd de kleding en het uiterlijk van de figuren die zijn voorgesteld, af te stemmen op de taal waarin het ter sprake gebrachte spreekwoord gesteld is. Dat kan dus o.m. Spaans, Italiaans, Frans en Nederlands zijn.

34 Ed. Venezia 1598,IV, 282: ‘Il capello è peloso à modo di schiavina.’ Ook matrozen werden zo uitgebeeld.

35 Vgl. hiervoor o.m. het ‘Portret van een meisje’ door Paulus Moreelse in het Rijksmuseum te Amsterdam. Alle schilderijen 1976, 397-398, inv. nr.A277.

36 Eveneens op embleemprentXVIIin Spiegel 1632,I, 50 (ADW1712,I, 503). Zie verder Royalton-Kisch 1988, 286-287, nr. 73, 324-325, nr. 92, en 338-339, nr. 99.

37 Een dergelijk ‘tuychje’, dat werd bevestigd aan een gordelriem en kon bestaan uit een mesje, schaartje of sleutels, komt voor in het lied ‘Boerengezelschap’ van Bredero. Verhaald wordt

kletje:WNT VII,II, 3918,III.

Fynes Moryson schrijft over de huik in zijn reisverslag An itinerary: ‘All Women in generall, when they go out of the house, put on a hoyke or veile which covers their heads, and hangs downe upon their backs to their legges’ (Ed. London 1617,III, 169. Geciteerd naar

Royalton-Kisch 1988, 214-215, nr. 37). Ook J. Le Francq van Berkhey gaat in zijn Natuurlyke

historie van Holland uitgebreid in op de huik, de lange vrouwenmantel, die sloot boven op het

hoofd in een stijve, ronde kap ‘aan welker kruin van boven eene Pluim of een Handvatsel was, waarmede men de Huik op of af ligtte.’ Over het gebruik zegt hij: ‘Deeze Huiken bezigde men veelal, wel inzonderheid, als men ter Trouwe, of ter Kerke wilde gaan’ (Dl.III, derde stuk, 591-593). Zie verder de titelprent van de ed. 1624 (afb.B.7.2) en Meyer 1986, 63-68. 39 Vgl. hiervoor o.m. A. Fabri, Diversarum nationum ornatus. Padua 1593, nr. 41.

40 Russell sprak in verband met deze kwestie over de ‘cultural vraisemblance’. Theoretici raadden meer dan eens af om onbekende vogels en dieren in het embleem op te nemen, omdat het de effectiviteit van de duiding zou kunnen verkleinen. Zie Russell 1988, i.h.b. 83.

41 Vgl. de prentenIII,VIII,XI,XV,XXXIV,XXXV,XXXVII,XLIV,XLV,XLVI,XLVII,XLVIII,LenLII. Ook iemand als Roelant Savery schilderde een soortgelijk amorf groen op de voorgrond. Met dank aan mevrouw C.S. Oldenburger-Ebbers (Landbouwuniversiteit te Wageningen) en wijlen D.O. Wijnands (Directeur Hortus Botanicus, Landbouwuniversiteit te Wageningen). De conclusie van Bol (1958-1, 71) over Van de Vennes ‘“wetenschappelijk”, op eigen waarneming en studie gefundeerd realisme’, geldt niet voor de prenten uit 1618.

42 Zie hierover Scholz 1989; mijn opmerkingen over de wolkenhand bij Cats zijn beïnvloed door diens observaties. In de Sinne- en minnebeelden komen geen voorbeelden voor van wolkenbenen of -voeten. Zie voor de hand, o.m. als teken van aanwezigheid van het goddelijke en de goddelijke kracht, ook Charbonneau 1940, 109-123 en Tervarent 1958-1959, 258. Een duidelijk voorbeeld van de verheven (wolken)hand van God geeft T. de Beza, Icones. Genève 1580, nr.IX. In Visschers Sinnepoppen (1614) komen veel wolkenhanden en -benen voor.

43 De ‘hoogher macht’ waarvoor de mens nederig moet zijn (in het openingsembleem) is gevisualiseerd in de bliksemschichten die op het medaillon rechtsonder staan. Het is de vraag of de lezer deze aanduiding (ook) op de wolkenhand van de hoofdvoorstelling zal betrekken. 44 Houwelyck. Ed. Middelburg 1625,I*recto (cursivering van mij,HL). Ook opgemerkt door Bol

1958-2, 133-134 en Van Roosmalen-Mann 1978, 18. Het citaat uit Spiegel 1632,II, 10. 45 Resp. r. 142, 149 en 176; ‘Ad lectorem’, r. 65-69 (cursivering van mij,HL).

46 Zie voor een veronderstelde andere volgorde in de samenwerking, maar dan rond 1647: Hazelzet 1985-1990. Voor het grafisch werk naar ontwerp van Van de Venne: HollsteinXXXV; voor het leven en het werk van deze kunstenaar: Royalton-Kisch 1988; Bol 1982-1984; Bol 1989 en Van Vaeck 1994.

47 MC8, map A. Zie ook noot 50 hieronder. Besproken in: Pluis 1987. De Rijksdienst voor kunsthistorische documentatie (RKD) te Den Haag heeft een foto van de ontwerptekening (inv. nr. Map 1, 1589/78). In 1973 was deze tekening in het bezit van Jacques Ulmann te Noisy-le-Sec. Waar zij thans berust, is mij onbekend; op een brief naar deze Franse bezitter is geen reactie gekomen. Op de achterzijde staat: ‘Daulby sale’. Dateringen onder enkele prenten in Cats'

Spiegel geven aan dat de produktie enige tijd in beslag nam: sommige dragen het jaartal 1627,

terwijl de bundel pas in 1632 verschijnt (vgl. o.a. deelIII, 7, nr.III; 14, nr.VIen 29, nr.XI. In:

ADW1712,I, 609, 612 en 617).

48 Aan de voortekening van de eerste titelprent werd eveneens een en ander veranderd: een krans van harten die onder de verhoging hing, is niet doorgevoerd. Op een van de ontwerptekeningen voor Roemer Visschers Sinnepoppen (vierentachtig ervan berusten in de Stirling Maxwell Collection van de University Library te Glasgow, sign.SM1891A), zijn correcties aangebracht. Enkele ballen die op de tekening van de jeu de boules-baan zijn doorgehaald, komen op de prent ‘Beslach’, de toegift bij het eerste zestigtal, niet meer voor; K. Porteman te Leuven maakte mij op deze wijziging attent.