• No results found

3. HEIDENEN EN BARBAREN (1800-1900) 1. EEN VERSPLINTERD BEELD

3.4. CATHAY HERREZEN

Terwijl in Engeland en Nederland de reisliteratuur over China de aandacht trok en in dicht en ondicht komisch-kritische geluiden over de gele barbaren werden vernomen, bloeide onder de Franse romantici de nostalgie op naar de pracht en praal van de

achttiende eeuw. Daarmee ging een herwaardering gepaard van het werk van de schilders Watteau, Boucher, Huet en Pillement en een herleving van de chinoiserie. De invloedrijkste auteur in deze mode was Théophile Gautier (1811-1872). Hij verkoos een Chinese schone boven de Shakespeariaanse heldinnen Julia en Ophelia en boven Dantes Beatrice en Petrarca‟s Laura, getuige zijn gedicht „Chinoiserie‟:

Ce n‟est pas vous, non, madame, que j‟aime, Ni vous non plus, Juliette, ni vous,

Ophélia, ni Béatrice, ni même

Laure la blonde, avec ses grands yeux doux. Celle que j‟aime, à présent, est en Chine; Elle demeure avec ses vieux parents, Dans une tour de porcelaine fine, Au fleuve Jaune, où sont les cormorans. Elle a des yeux retroussés vers les tempes, Un pied petit à tenir dans la main, Le teint plus clair que le cuivre des lampes, Les ongles longs et rougis de carmin. Par son treillis elle passe sa tête, Que l‟hirondelle, en volant, vient toucher, Et chaque soir, aussi bien qu‟un poète, Chante le saule et la fleur du pêcher.336

De herleefde chinoiserie was onderdeel van een bredere belangstelling voor alles wat oosters was, waarin zowel het Nabije, het Midden als het Verre Oosten onder de aanlokkelijke verzamelnaam „l‟Orient‟ werden samengevoegd. Bij de schrijvers van de Romantiek in Engeland, onder wie Southey, Byron, Moore, Bulwer, Marryat en Beckford, en in Frankrijk, o.a. Victor Hugo, Gérard de Nerval en Gautier, leefde een grote belangstelling voor het exotische. Voor hen waren aanvankelijk Griekenland, Spanje, Italië en vooral het Midden Oosten de inspiratiebronnen, evenals voor vele tijdgenoten. Dit zeer verspreide oriëntalisme van de Romantiek beperkte zich, enige schaarse uitzonderingen daargelaten, aanvankelijk tot de islamitische landen, waaronder vooral Turkije, Perzië en Egypte in trek waren. Pas later zouden India, China en Japan worden „ontdekt‟.337

Het oriëntalisme bleef lang haar invloed op Franse kunstliefhebbers en schrijvers uitoefenen. Behalve Gautier behoorden onder meer Hugo, Flaubert, Rimbaud, Baudelaire, Le Conte de Lisle en de gebroeders Goncourt tot de auteurs die zich privé of in hun werk als vereerders van het oosten manifesteerden. In deze

beweging was Gautier de verbindende factor. Hij was als laat-romanticus, voorloper van de l‟art pour l‟art gedachte en vriend van onder meer Baudelaire en de Goncourts de schakel die de Romantiek met de Decadentie en het Fin de Siècle verbond. Hoewel de kunstopvattingen veranderden bleef de aandacht voor het oosten levendig. Mario Praz heeft in The Romantic Agony de doorlopende lijn van Romantiek naar Decadentie duidelijk aangegeven en gewezen op het belang van het oriëntalisme en het erotische aspect daarvan als factoren die de bewegingen met elkaar verbinden.338

Voor Gautier, Baudelaire, Rimbaud en de Goncourts was het oosten een ver sprookjesrijk dat met een verzameling kunst of snuisterijen tot een enigszins voelbare werkelijkheid kon worden gemaakt. De jonge Gautier publiceerde in 1832 het lange gedicht Albertus ou l‟âme et le péché, légende théologique. Hij beschrijft het atelier van Albertus, een moderne kunstschilder:

Laques, pots du Japon, magots et porcelaines, Pagodes toutes d‟or et de clochettes pleines, Beaux éventails de Chine, à décrire trop longs, – Cuchillos, kriss malais à lames ondulées, Kandjiars, yataghans aux gaines ciselées, Arquebuses à mèche, espingoles, tromblons, Heaumes et corselets, masses d‟armes, rondaches, Faussées, criblés à jour, rouillés, rongés de taches, Mille objets – bons à rien, admirables à voir; Caftans orientaux, pourpoints du moyen âge, Rebecs, psaltérions, instruments hors d‟usage,

Un antre, un musée, un boudoir!339

In de poëzie van Baudelaire neemt „l‟Orient lointain‟ de vorm aan van een onbereikbaar paradijs, op één lijn met Cythère en Eldorado. In Les fleurs du mal (1857), opgedragen aan Gautier, beschrijft Baudelaire zijn exotische „Fernweh‟.340 In het prozagedicht „L‟invitation au voyage‟ uit Le spleen de Paris (1869) geeft hij het droomrijk waarheen hij wil reizen de namen „l‟Orient de l‟Occident, la Chine de l‟Europe‟. „Il est une contrée qui te ressemble, où tout est beau, riche, tranquille et honnête, où la fantaisie a bâti et décoré une Chine occidentale, où la vie est douce à respirer, où le bonheur est marié au silence. C‟est là qu‟il faut aller vivre, c‟est là qu‟il faut aller mourir!‟.341

In 1863 nam Gautier een berooide Chinese literaat, Tin-Tun-Ling, in dienst als gouverneur van zijn dochter Judith (1845-1917). Samen met deze Chinees maakte ze een bundel vertalingen van Chinese poëzie, Le livre de jade (1867), die de belangstelling van schrijvers voor de Chinese dichtkunst voedde, die in 1862 was

ontstaan met de publicatie van Poésies de l‟époque des Thang van Marquis Hervey de Saint-Denis (1823-1892), professor in het Chinees aan het Collège de France. In deze twee bundels stond voor het eerst de Chinese dichtkunst centraal, nadat daarvoor vrijwel uitsluitend de filosofische en geschiedkundige geschriften en enige klassieke teksten waren bestudeerd. Het zou nog enige decennia duren voor de vertalingen aanleiding tot bewerking in andere talen zouden worden. Wel waagden enkele Franse dichters zich onder invloed van de uiteenzettingen over de vorm van de Chinese poëzie in de inleiding van het boek van Hervey de Saint-Denis aan het schrijven van gedichten in Chinese versvormen. Het bleven echter geïsoleerde curiosa.342