• No results found

De Caribische boeken van Miep Diekmann

Miep Diekmann woonde nog geen vier jaar op de Antillen, maar schrijvend heeft ze zich een heel leven lang steeds weer met het land en zijn mensen verenigd. Negen jaar was ze toen ze met haar ouders en haar twee jaar jongere zus naar Curaçao vertrok. Ze zou er van 1935 tot 1939 blijven, een periode die een grote invloed heeft gehad op haar leven en haar literaire werk.

In Diekmanns debuut, Voltooid verleden tijd (1947), wordt het Caribisch gebied afstandelijk en clichématig beschreven. De mensen daar zijn nog net kinderen die vol van bijgeloof een totaal andere volksaard hebben dan de Europeaan. Meer en diepgaander is ‘De West’ te vinden in haar tweede roman, Panadero Pan (1947) -Papiaments voor ‘Bakker Brood’ en de titel van een populair Antilliaans kinderliedje. Deze roman, waarin enigszins het ontwakende politieke zelfbewustzijn van de Antillen na de Tweede Wereldoorlog doorklinkt, is vooral interessant omdat zij als het vroegste verslag gelezen kan worden van Diekmanns jeugdervaringen op Curaçao. Deze ervaringen zou ze later herschrijven in De dagen van Olim (1971).

In het vroege werk, ook in haar vijfde roman, Anders is niet altijd beter (1954), wordt een oppervlakkig beeld van Curaçao gegeven. De hoofdpersonen zijn steevast Nederlanders en de eilandbewoners figureren in bijrollen.

Eerste druk (1947). Dit boek is, na Diekmanns debuut Voltooid verleden tijd, haar tweede

51

Het Curaçaose drieluik

In de tweede helft van de jaren vijftig publiceert Diekmann drie boeken voor relatief jonge kinderen die het traditionele Curaçao beschrijven, zoals het plantageleven, een dorpje op het platteland en een arnoedige stadswijk. Deze drie boeken wijken sterk af an de tot dan toe gepubliceerde Caribische verhalen.

De boten van Brakkeput (1956) vertelt het verhaal van de nog kinderlijke en wat

eenzame Matthijs van Rooy die op zijn twaalfde verjaardag een zeilboot krijgt die hij na veel innerlijke strijd afstaat aan een politieke vluchteling die op het eiland aanspoelt. Brakkeput is een op het oostelijk deel van het eiland gelegen plantage bij het Spaanse Water, in het verhaal de Witte Baai genoemd. De vluchteling spoelt aan op Holle Tong, een eilandje in de baai, waarvan het bijgeloof wil dat iedereen die zich daarop bevindt door de bodem zakt en verdwijnt. Matthijs helpt de vluchteling met eten en drinken en staat vervolgens zijn boot af zodat de man verder kan vluchten. De ontmoeting met de vluchteling stelt Matthijs voor een keerpunt in zijn leven. Hij moet een belangrijke beslissing nemen zonder dat iemand hem daarbij kan raden. Door zijn eigen boot af te staan, voorkomt Matthijs dat de naamloze vluchteling een boot van de vissers meeneemt. Die zijn van hun boot afhankelijk voor hun inkomen, voor Matthijs is het een luxe.

Matthijs is de zoon van een relatief welvarende plantagehouder, met arbeiders zoals de oude Enriqui en dienstmeisjes als Paulina. In het in 1957 verschenen Padu

is gek zien we de plattelandsarmoede op het traditionele Curaçao, waar lang niet

iedereen van de welvaart van de olieraffinaderij profiteert. Padu woont in een klein huisje, waar hij slaapt op een matras op een paar sinaasappelkistjes. Het jongetje is een eenzelvig dromertje van twaalf dat bij zijn grootouders Sjoontje en Mami Hilaria woont, omdat zijn ouders in het buitenland werken. Padu heeft twee problemen: hij ondervindt voortdurend last van plaaggeest Prikkie die op een bord geschreven heeft ‘Padu is gek’, én de ezel van zijn grootvader is weggelopen. Een ezel is een van de weinige noodzakelijke bezittingen. Als de politie een ezel vindt, moet er vijf gulden boete betaald worden om deze weer terug te krijgen. Deze eenvoudige gegevens vormen het uitgangspunt om vooral de dorpssfeer van het traditionele Curaçao te schetsen. Padu lost met de hulp van zijn buurmeisje Maddalena zijn problemen op. Hij blijkt dan wel eenzelvig, maar hij bezit speciale gaven in zijn muziek en

tekenkunst. Hij komt uit het verhaal als een resoluut, zelfstandig individu tevoorschijn. In 1959 verschijnt Gewoon een straatje, dat het drietal van eenvoudige verhalen completeert. Het straatje bevindt zich in een volkswijk waar kinderen uit verveling in de grote vakantie spelletjes verzinnen, zoals portemonneetje trekken, de traditionele gastvrijheid in ere herstellen en een serenade brengen aan het meisje op wie je verliefd bent. Elk spelletje veroorzaakt verwikkelingen, maar aan het eind komt alles keurig op z'n pootjes terecht. Het verhaal speelt in Fleur de Marie, de volkswijk die Miep kende omdat daar de dienstmeisjes woonden die bij het gezin Diekmann werkten. De drie verhalen gaan over nog jonge kinderen, steeds jongens en meisjes sámen, al krijgen jongens de hoofdrol toebedeeld. Ze zijn geschreven voor jongens en meisjes, waardoor de traditionele grens tussen meisjes- en jongensboeken doorbroken wordt. Ze bevinden zich met hun leeftijdsaanduidingen in het grensgebied tussen kinder-en jeugdboekkinder-en. Ekinder-en plantage, ekinder-en klein dorpje kinder-en ekinder-en straatje in ekinder-en volkswijk:

Curaçao staat in deze verhalen centraal en Nederland komt, anders dan in het vroege werk, nauwelijks of niet meer voor. Dit ‘drieluik’ is grotendeels op de

jeugdherinneringen van Miep Diekmann geschreven. Dat is te merken aan bijzonderheden als naamgeving, de beschrijving van bijgeloof en

achtergrondgegevens, die voor de tijd waarin het verhaal speelt onwaarschijnlijk zijn.

We zien een ontwikkeling van de traditionele rijkeluiskinderen in de vroege boeken als hoofdpersonen, via de nog relatief welgestelde plantagezoon Matthijs, naar ronduit arme kinderen als Padu en de diverse bewoners van het ‘gewone’ straatje, waar in

52

Het Curaçaose drieluik De boten van Brakkeput (1956), Padu is gek (1957) en Gewoon een straatje (1959) verscheen bij uitgeverij Leopold in Den Haag naar wie Diekmann, na dertien jeugdboeken bij uitgeverij West-Friesland te hebben gepubliceerd, in 1956 was overgestapt. Jenny Dalenoord verzorgde voor de drie boeken de illustraties en de omslagen.

53

het geheel geen Nederlandse personages meer in voorkomen.

De karakters zijn schetsmatig in die zin dat de positief geschilderde hoofdfiguur steeds enigszins stil en eenzaam is, maar meer potentie bezit dan de gemiddelde mens. Die kracht ontlaadt zich gedurende het verhaal. Tegenover deze positieve held staat een verliezende slechterik. De hoofdfiguur ondervindt steun van een wijze, ervaren regiefiguur die de protagonist weliswaar de weg wijst, maar deze vervolgens die weg zèlf laat afleggen, zodat hij in een kritische situatie zelfstandig een oplossing moet zoeken. Ten slotte komt de hoofdfiguur gelouterd en volwassen(er) uit het conflict tevoorschijn in zijn groei naar zelfstandigheid.

Twee hoogtepunten

In de jaren zestig verschijnen de twee onbetwiste hoogtepunten uit Diekmanns Caribische werk. In 1961 En de groeten van Elio, in 1965 Marijn bij de Lorredraaiers.

En de groeten van Elio is het meest literaire boek, omdat het een verhaal over

lezen en schrijven zelf is, over de macht van het woord. Taal kun je gebruiken om mensen te breken èn om ze te steunen. Lezen verschaft de mens inzicht en maakt rijk. Schrijven betekent je bemoeien met de levens van andere mensen en biedt de mogelijkheid mensen te helpen hun problemen op te lossen. Het lezen van boeken brengt wijsheid en de schrijver is de initiator daarvan.

Ondanks de rijkdom aan personen en gebeurtenissen is de hoofdlijn van het verhaal gauw verteld.

langskomen. Hij schrijft een boek voor zijn vroegere werkgever Shon Mato, die hem dus vraagt een soort ghost writer te worden. Met dit ‘boek in een boek’ wil Elio zijn jonge vriend Boechi helpen zijn vader terug te krijgen, die nadat hij een dodelijk autoongeluk veroorzaakt heeft, uit schuldgevoel naar het buitenland gevlucht is. Het boek kent talrijke bijfiguren, waardoor een veelzijdig beeld van stad en eiland ontstaat.

Marijn bij de Lorredraaiers is een grote historische jeugdroman over slavernij en al

dan niet legale slavenhandel van de West Indische Compagnie en van de lorredraaiers (de smokkelaars). Het is 1681 en Aletta, Marijn en Oeba de By verliezen hun ouders bij een grote orkaan die over Willemstad raast; ze zullen zich voortaan zelf moeten redden. De drie kinderen hebben een slavin, Knikkertje genoemd naar haar ronde ogen, als vriendin. Ze groeiden samen op en gaan op voet van gelijkheid met elkaar om. De oudste, Aletta, trouwt met een slavenarts om de familie na de orkaan te kunnen onderhouden. Het wordt een zorgelijk leven op de verre plantage Chinchoor waar de slaven na de middle passage worden verpleegd

54

en opgeknapt voor ze naar de plantages worden doorverkocht.

Marijn, die verliefd is op Knikkertje, ziet de onmogelijkheid van een dergelijke liefde in en ontvlucht haar door dienst te nemen als leerling-scheepsarts bij de beroemde kaper Jan Erasmus Reyning. Hij wordt gevangen genomen, maar wordt vrijgekocht door een lorredraaier - een slavensmokkelaar. Zo raakt Marijn als arts verzeild in de mensenhandel in Afrika en op de middle passage van Afrika naar het Caribische gebied. Als hij eindelijk terugkeert op Curaçao, blijkt Knikkertje

verdwenen en verkocht te zijn aan een plantage in Berbice. Marijn monstert weer aan om Knikkertje te zoeken. Ze heeft inmiddels een kind en is sterk verwaarloosd en verminkt. Marijn koopt haar vrij. Op de terugreis naar Curaçao breekt er muiterij uit aan boord, Knikkertje springt met haar kind overboord als ze opnieuw verkracht dreigt te worden. Zo beslist ze in vrijheid over haar leven en dood.

Marijn bij de Lorredraaiers gaat over individuele verantwoordelijkheid en

persoonlijke mogelijkheden versus een systeem, waarbij het systeem wint. De slotzinnen van het verhaal luiden dan ook: ‘Een stad met sterke muren, met vestingen en geschut. Daarboven een fiere vlag, die alleen maar waaien kon zoals de heersende wind hem opjoeg.’

Leesboeken voor het onderwijs

Met haar Caribisch-Nederlandse jeugdromans vervulde Miep Diekmann een brugfunctie tussen Nederland en de Antillen. Die functie bevestigde ze nog eens door Caribische verhalen te leveren aan Nederlandse leesmethodes als Mozaïek (1962) en De Trapeze (1967), waarvan enkele verhalen in Geen enkel verdriet duurt honderd

jaar (1982) werden opgenomen. Ook schreef ze leesboekjes voor het Antilliaanse

lager onderwijs - weliswaar in het Nederlands, maar ‘met het leefpatroon van het Antilliaanse kind als uitgangspunt’, de serie Cu luz na man. Het verzoek daartoe kreeg ze al in 1958, maar het werd pas vanaf 1962, na een lange bedenktijd en nog langere productietijd, uitgevoerd, omdat Diekmann niet helemaal zeker was van haar zaak. Ze vroeg zich af of ze niet bezig was met ‘koloniale inmenging op cultureel niveau’. Van de oorspronkelijk geplande zeven boekjes werden er vier afgemaakt. Ze boden de Antilliaanse leerlingen leesstof over de eigen leefwereld en

belevingswereld. De boekjes sloegen zó aan, dat twee ervan gebruikt werden in een vertaalproject van de Arubaanse Pedagogische Academie. Zo zijn Nildo en de maan (1963) en Shon Karko (1964) nu ook in het Papiamento te lezen.

In 1958 bracht Diekmann, voor het eerst na twintig jaar, weer een lang bezoek aan de benedenwindse eilanden van de Antillen. Ze hield lezingen op scholen en bibliotheken op Aruba, Bonaire en Curaçao. Op de foto zien we Diekmann tijdens een signeersessie in boekhandel Salas te Willemstad, Curaçao.

55

Op 4 september 1963 presenteerden Miep Diekmann en Jenny Dalenoord (1918) op het Antillenhuis in Den Haag Nildo en de maan, het eerste boekje uit de reeks Cu luz na man (Met het licht in de hand): vier leesboekjes voor de lagere scholen in de Antillen. Van links naar rechts de heer P.T.M. Sprockel (inspecteur van onderwijs van de Nederlandse Antillen), de heer E.O. Petronia (minister van Cultuur en Opvoeding) Miep Diekmann, Jenny Dalenoord (die de illustraties maakte) en de heer H.J. Hartgerink (adjunct-directeur van uitgeverij Wolters).

Afronding

Op 30 mei 1969 brak op Curaçao als gevolg van een werkstaking bij een onderaannemer van de Shell-raffinaderij een algemeen arbeidersoproer uit met plundering en brandstichting. Toen de rook was opgetrokken, bleek het eiland niet meer hetzelfde te zijn. Het traditionele Curaçao ging na anderhalf decennium van autonomie een nieuwe fase van zelfstandigheid en zelfbewustzijn in, waarbij de relatie met Nederland drastisch herzien werd. Vlak na deze gebeurtenissen vertrekt Miep Diekmann opnieuw naar Curaçao, dit maal als journaliste van de Haagsche

Courant. Haar reportages verzamelt ze in 1970 in Een doekje voor het bloeden (Koninkrijksverband), een messcherp boek vol woede over het onbegrip van

Nederlandse kant voor wat er werkelijk op Curaçao aan de hand was.

Een jaar later verschijnt De dagen van Olim, waarin ze haar jeugdherinneringen uit

Panadero Pan herschrijft vanuit het na 30 mei 1969 verkregen perspectief.

Jozina Walther gaat met vader en moeder en jongere zus in de jaren dertig naar Curaçao, waar haar vader commandant van de militaire politie is geworden. De protagoniste identificeert zich - in tegenstelling tot de rest van het gezin, vrienden en kennissen - met de lokale bevolking en kiest voor Curaçao. Het gedrag van de Nederlander in de tropen wordt ernstig gekritiseerd. Een goed voorbeeld: Als Josjes moeder bijna een varken overrijdt, pakt ze daarna direct haar filmtoestel om een ‘typisch Curaçaos tafereeltje vast te leggen’ voor de familie in Nederland: haar blonde

Eerst iemands hond bijna doodrijden, en dan zomaar bij hem binnenstappen om even zijn huis te filmen voor de familie overzee.’ Waarom leren de mensen van het eiland geen ‘nee’ te zeggen tegen dergelijke vernederende situaties? Want dat is de andere kant - ze staan het de makambas (Nederlanders) toe om zich zo te gedragen.

De dagen van Olim bevat twee delen: in het eerste deel wordt het traditionele

Curaçao van de jaren dertig beschreven en in het tweede het moderne eiland na de opstand van 30 mei 1969. Het tweede deel wordt van het eerste gescheiden door een serie persoonlijke documenten en foto's over de opstand. In

56

het tweede deel keert hoofdpersoon Josje na dertig jaar terug naar het eiland - zoals Miep Diekmann zelf. Josje is volwassen geworden, zoals na de opstand de autonomie van de Curaçaose maatschappij werkelijkheid is geworden.

In 1975 schrijft Miep Diekmann Dan ben je nergens meer in een paar weken ‘op nijd’, zoals ze zelf in een interview zei. Tussen alle overrompelende gebeurtenissen door heeft het verhaal dan ook het karakter van een politiek pamflet. Miep Diekmann spuit haar onverbloemd felle kritiek naar twee kanten: enerzijds naar racistisch Nederland met zijn in de jaren zeventig (aan de vooravond van Surinames

onafhankelijkheid) steeds manifester wordende buitenlanderhaat, maar ook naar het Caribische eiland Sint Musa met zijn politieke machinaties en black power, waar de zwarte meerderheid de witte minderheid terroriseert. Miep Diekmann heeft in het verhaal haar reis uit 1972 naar St. Vincent verwerkt.

Mickey Ensing, negentien jaar oud, komt uit een eenvoudig gezin, ze is uitgeloot voor de universiteit. Haar ouders leven in fatsoenlijke armoede. Mickey zoekt haar zusje op, die getrouwd is met een rijke plantage-eigenaar op het Engels-Caribische eiland Sint Musa (= St. Vincent). Dat geeft Miep Diekmann de volle gelegenheid de politieke spanningen op het eiland, de onrust van de late jaren zestig en vroege jaren zeventig in het Caribische gebied in hilarische kleuren te tekenen.

Dit boek valt qua inhoud en stijl uit de toon bij Diekmanns vroegere werk. De hoofdpersoon is hier een slachtoffer dat geen inzicht bereikt. Waar het andere werk geschreven is vanuit overeenkomsten, dikt dit boek de tegenstellingen aan met een sterke aanklacht tegen Nederlands racisme: ‘die zwarten... aanranders, moordenaars, messentrekkers, pooiers... de enige weg die ze hier in Holland kennen is naar de Bijstand.’ Mickey zelf brengt het na haar ervaringen in het Caribische gebied niet verder dan dat ze zich door middel van universitaire praatgroepen gaat inzetten voor de problemen van de Derde Wereld. Vanaf De boten van Brakkeput is de politiek steeds min of meer aanwezig in Diekmanns Caribische werk, maar Een doekje voor

het bloeden, Olim en Dan ben je nergens meer zijn wel heel fel geëngageerd, wat

zich uit in een sarcastische toon.

Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig schrijft Miep Diekmann niet meer over de Antillen. Wel adviseert ze aankomende Curaçaose en Arubaanse auteurs, zoals Diana Lebacs, Sonia Garmers, Desiree Correa, Josette Daal, Frances Kelly en Richard Piternella. Ook staat ze aan de wieg van een nauwe samenwerking tussen de Arubaanse uitgeverij Charuba en uitgeverij Leopold in Nederland.

Eerste druk van En de groeten van Elio (1961). Jenny Dalenoord verzorgde de illustraties en het omslagontwerp. In Duitsland werd de roman onder de titel Und viele Grüsse von Wancho in 1964 bekroond met de Deutscher Jugendbuchpreis.

57

Over de drempel

Miep Diekmann schreef al in de jaren vijftig wat we pas de laatste tijd interculturele jeugdboeken zijn gaan noemen. In het prille begin beschrijft ze nog vooral de cultuurverschillen en niet de universalia, waar ze in later werk de nadruk op zal leggen. Dat is dan een helder ideologisch uitgangspunt voor haar geworden. Overal op de wereld moeten kinderen immers volwassen worden? Inhoudelijk is emancipatie een constante in al haar Caribische werk.

Ten eerste zien we het opgroeien van kind naar volwassene. Het net twaalfjarige jongetje Matthijs neemt zèlf de beslissing zijn boot af te staan aan de vluchteling. Padu neemt het niet langer en richt resoluut zijn eigen leven in. Marijn verliest zijn ouders in één ogenblik en moet voortaan zelfstandig eigen wegen gaan. Ook Josje staat op het punt volwassen te worden. Steeds weer vinden we de hoofdpersonen op cruciale momenten in hun nog jonge leven.

De protagonisten zijn veelal relatieve buitenstaanders, wat eenzame jonge mensen, die een vertrouwensrelatie met een oudere regiefiguur als Enrico, Sjoontje of Elio aangaan. De hoofdpersonen beantwoorden niet aan de clichés van de omgeving, ze lopen niet in de pas. Vanuit een eigen, persoonlijk verworven en gevoeld

verantwoordelijkheidsbesef doorbreken ze vaste rolpatronen en tradities.

Vanaf De boten van Brakkeput komen kinderen en volwassenen steeds samen voor. Kinderen leven niet geïsoleerd tegenover volwassenen, maar vormen samen met dezen een hechte leefgemeenschap. Dat is niet ongebruikelijk in een Caribische

extended family van drie-generaties, waarin ook nog andere familieleden onderdak

vinden. Soms komen ouderen er ook slecht af, zoals in Gewoon een straatje. De hoofdfiguren zijn in het vroege werk nog jong, later evenwel ouder. Matthijs en Padu zijn twaalf, Marijn is vijftien en Mickey Ensing negentien jaar. Zo kiest Miep Diekmann zich voor haar Caribische werk in de loop van haar schrijverscarrière een steeds wat ouder leespubliek.

Het meisje doorbreekt het klassieke patroon van de jongensdetective waarin de heldenrol voor de jongen is weggelegd en de meisjes slechts bange toeschouwers zijn. In de romans van Diekmann lossen jongens en meisjes sámen de problemen op die zich aan hen voordoen. Zo wordt Matthijs geholpen door Niki, Padu door Maddalena. In Gewoon een straatje spelen jongens en meisjes gelijkwaardig samen. Maar toch... Nirza wil dokter worden: ‘Soms vind ik het zo erg om een meisje te zijn. En met zoiets zit je je hele leven.’ Marijn, Oeba en het slavenmeisje Knikkertje