• No results found

2 Burgers en de EU, een niet-bestaande relatie?

In document Hart voor Europa (pagina 89-92)

De EU en haar voorlopers zijn nooit rechtstreeks gericht geweest op de ‘burger’, maar veeleer op ‘inwoners van de lidstaten’. Burgerschap ver-

onderstelt de mogelijkheid tot een actieve inbreng, inwonerschap veronder- stelt een passieve instelling die informatie krijgt. Na vijftig jaar EU (en voor- lopers) is er een grote verandering gaande, ingeluid met onder meer:

Het Witboek Governance (waarin de Europese Commissie haar eigen functioneren ter discussie stelt);

Het verdrag van Nice, waarin de relatieve invloed van de (aankomende) lidstaten en hun vertegenwoordigers in een per mei 2004 met tien toetreders uitgebreide Unie is vastgelegd;

De Europese Conventie, waarin gewerkt wordt aan een voorstel voor een Europese Grondwet;

De in 2004 te houden Intergouvernementele Conferentie, waarin defi- nitieve besluitvorming plaatsvindt als sluitstuk van de processen als net genoemd zijn.

De EU gaat dus een cruciale fase in en het besef daarvan blijkt ondermeer uit de volgende tekst: ‘Het gevaar dreigt dat, naarmate de EU groter wordt,

Brussel steeds verder van de burger af zal komen te liggen. Des te meer geldt dat versterking van de politieke partijvorming op Europees niveau en grotere herkenbaarheid voor de Europese burger voorwaarden zijn om het Europees Parlement het noodzakelijke minimum aan belangstelling en betrokkenheid van de Europese burger te doen verwerven. De versterking van de Europese oriëntatie en resultaatgerichtheid van het Europees Parlement staan hier centraal. Het Europees Parlement zal aan betekenis winnen, naarmate het er beter in slaagt om over landsgrenzen en nationale partijpolitieke grenzen heen zijn controlerende functie uit te oefenen. Het gaat hier minder om perfectionering of wijziging van instituties, dan om poli- tiek gedrag van parlementariërs en politieke partijen die aan de Europese dimensie van de hun toegekende bevoegdheden inhoud zullen moeten geven’ (uit De IGC 2000 en daarna; Op weg naar een Europese Unie van

dertig lidstaten (nr 12 van de rapporten).

adviesad

vie

s

r aad vo o r m aatsc happelijk e o nt wikk eling

27

aad

vie

s

90

adviesad

vie

s

Quic

k-scan NIZW Bijlage 2

27

aad

vie

s

91

In Nederland is er maar zeer beperkt aandacht voor de EU: er zijn geen populaire discussieprogramma´s over dit alles op tv,12er zijn geen demon-

straties of stakingen, er gebeurt weinig. Waarom is dat zo?

De Nederlandse overheid is gedurende lange tijd fervent voorstander van de EU geweest. Daarvoor waren twee belangrijke redenen te onderkennen:

1. Nederland haalde netto meer geld uit de EU binnen dan het eraan betaalde;

2. De ‘Communautaire methode’ (de manier waarop de relatieve invloed van de lidstaten is geregeld) leidde ertoe dat Nederland een relatief grote broek aan had en dat die grote broek Nederland ook werd toebedeeld. Op beide punten is al enige tijd een omslag te zien: Nederland betaalt al geruime tijd meer aan de EU dan ze terugkrijgt en de communautaire methode is, onder meer door bovengenoemde processen, sterk in revi- sie. Dat betekent dat Nederland niet alleen relatief aan invloed verliest in een vergrote EU (het aandeel in de EU-bevolking neemt af), maar daar- naast ook absoluut.

Voorts is in de afweging mee te nemen dat de uitbreiding van de beleidsin- houd van de EU (de Interne Markt raakt steeds meer ook andere beleidster- reinen, zoals de zorg; en met het Verdrag van Amsterdam uit 1997 heeft de EU een begin gemaakt met ook Europees Sociaal Beleid), ertoe leidt dat de autonomie en soevereiniteit van de lidstaten geleidelijk op ook deze punten afneemt. Dat doet het in de binnenlandse discussies natuurlijk niet goed. Beleidssuccessen worden steeds minder groot, want steeds meer het resultaat van Europese wet- en regelgeving, en minder grijpbaar (want vaak erg technisch, zie ook het recente debat in de Conventie over de Europese President). Gevolg is ook dat in binnenlands beleid de incorporatie van Brusselse regelgeving vooral ‘stilletjes’ plaatsvindt. Er is immers geen poli- tieke eer mee te behalen. Tegelijkertijd, zo zou men kunnen zeggen, faalt hier de Europese PR-machine door belangrijke resultaten niet naar landelijke publieke tribunes te (kunnen) ventileren.

Dit alles betekent dat ‘Brussel’ in de binnenlandse publieke beeldvorming vooral ongrijpbaar blijft, een anonieme instantie is die met Sinterklaas cho- coladesigaretten wil verbieden en ook iets tegen Goudse kaas heeft en niet zozeer een instantie waarin iedereen kan participeren (punten die ook in veel andere lidstaten genoemd worden).

Puur praktisch gezien komt er in de beeldvorming natuurlijk nog een ander fenomeen bij: De cultuur van ‘Brussel’ (en Luxemburg en Straatsburg). De EU is niet op Nederlandse leest geschoeid, maar vooral op zijn Frans. Dat betekent dat de gemiddelde Nederlander een forse drempel over moet om zich in of rond het Brusselse te kunnen begeven. Ten slotte is er de taal. De taal van de EU is vooral Engels, en – in steeds mindere mate – Frans en Duits. En waar de taal Nederlands is, gaat het veelal om Vlaamse documen- ten, met een dusdanig abstractieniveau dat ze nauwelijks te doorgronden lij- ken. Daarmee wordt het de burger niet makkelijk gemaakt betrokken te zijn of zich betrokken te voelen bij de EU.

3

Betrokkenheid van de burger: de bestaande

In document Hart voor Europa (pagina 89-92)