• No results found

Burgerlijke geneeskundige dienst

In document mmm mm (pagina 109-116)

H. Instellingen van liefdadigheid

I. Burgerlijke geneeskundige dienst

Omtrent den gezondheidstoestand gedurende het jaar 1853 worden de volgende bijzonderheden ontleend aan de Omschrijving van het civiele summier ziekenrapport van den chef der geneeskundige dienst, opgenomen in den 3den jaargang van het Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch Indie.

In den loop van het jaar kwamen in het geheel bij de burgerlijke geneeskun-dige dienst op Java en Madura in behandeling 24,715 lijders, waarvan 21,298 inlanders. (Van de buitenbezittingen wordt het totaal niet medegedeeld.)

De cholera, die in het vorig jaar nog 2492 lijders opleverde, gaf er dit jaar slechts 151.

Van de 24,715 behandelden, herstelden 21,559 = 87,2 per cent, overleden 1,617 = 6,5 per cent.

Een volledig overzigt van de ziekten en van het sterftecijfer, alsmede van de ethnographische verdeeling van beide gegevens leveren de tabellen op, die onder litt. E. en E. als bijlagen achter dit Verslag worden gevoegd.

Na de uitvoerige plaatselijke overzigten, medegedeeld in vroegere verslagen, zal eene herhaling daarvan voor dit jaar achterwege kunnen blijven.

De civiele geneeskundige dienst werd gedurende het jaar 1853 op Java uitge-oefend door civiele geneesheeren: te Batavia, Gadok, Cheribon, Tjandjoer, Ban-dong, Krawang, Tagal, Pekalongan, Samarang, Japara, Kembang, Madioen, Soe-rabaija, Grissee en Probolingo;

en door de officieren van gezondheid: te Buitenzorg, Bantam, Indramaijpe, Banjoemaas, Tjilatjap, Kedong Kebo, Wonosobo, Gombang, Kadoe, (Dengaran, Willem I , Djokjakarta, Soerakarta, Klatten, Ngawie, Patjitan, Kedirie, fort Erf-prins, Sumanap, Bangkallang, Bawean, Bezoeki en Banjoewangie;

op de buitenbezittingen uitsluitend door officieren van gezondheid.

Te Batavia waren drie en te Samarang en Soerabaija twee stads-geneesheeren.

Buiten de hier bovenbedoelde waren nog particuliere geneesheeren : te Batavia drie, te Soerakarta mede drie, te Passoeroean twee en te Cheribon, Samarang, Bojolali, Bodjonegoro en Soerabaija elk één.

Vaccine.

Voor dit onderwerp wordt verwezen naar de beide staten litt. G. en H. omtrent de gevaccineerde en gerevaccineerde kinderen, mede achter dit Verslag gevoegd.

Uit die staten blijkt, dat de totale cijfers gedurende het jaar 1853 bedroegen:

Op Java en Madura.

Vaccinatien 386,502 waarvan geslaagd 365,955

Kevaccinatien ' . . . . 49,751

waarvan geslaagd 35,954 Op de buitenbezittingen.

Vaccinatien 57,512 waarvan geslaagd "52,296

Revaccinatien 948 waarvan geslaagd 529

Eene niet onbelangrijke gebeurtenis aangaande dit onderwerp is, dat men in den loop van dit jaar, na herhaalde vruchtelooze proeven, eindelijk er in geslaagd is' de vaccine op de uijers van koebeesten en van daar op kinderen over te brengen.

J. Onderwijs.

I. VOOR EUROPEANEN EN MET HEN GELIJKGESTELDE^.

§ 1. Inrigtingen voor middelbaar en lager onderwijs.

Nopens dit gedeelte van het onderwijs wordt verwezen naar het Verslag van de hoofdcommissie van onderwijs over 1853, aan de beide kamers van de Staten-Generaal medegedeeld bij brief van den Minister van Koloniën van 3 Mei 1855, lit. A, n°. 8, en waarvan ten overvloede een exemplaar hiernevens wordt overgelegd.

De verslagen omtrent het onderwijs over de jaren 1846—1849 en 1850—1852 zijn als bijlagen gevoegd geweest bij de koloniale verslagen van 1849 en 1852.

Ter aanvulling wordt hier nog gevoegd een exemplaar van het verslag van de jaren 1834—1845. Vroegere verslagen zijn niet voorhanden.

§ 2. Militaire inrigtingen voor onderwijs.

Over deze wordt, voor zooveel noodig, gehandeld onder het hoofd: Landmagt § 5.

§ 3. Industrie-scholen.

In 1853 werd te Soerabaija eene particuliere ambachtsschool tot stand gebragt.

Deze school is hare oprigting verschuldigd aan eenige ingezetenen van Soerabaija, die zich tot dat doel hebben vereenigd, geleid door de overtuiging, dat de am-bachtsstand in Indie in het algemeen diende te worden aangemoedigd, en die stand daar, uit den aard der plaatselijke omstandigheden, meer dan elders die aanmoe-diging vorderde.

In October 1852 adresseerde zij zich tot het Gouvernement, om voor het tot stand brengen dezer vereeniging de vereischte vergunning te erlangen, en deze werd in Januarij 1853, na raadpleging van de hoofdcommissie van onderwijs, voor zooveel noodig, verleend, terwijl aan de adressanten tevens werd te kennen gegeven, dat de Regering die vereeniging erkende.

Op een later door de directie dier school ingediend verzoek, nam de Gouver-neur-Generaal het beschermheerschap op zich; doch in het mede door haar gedaan verzoek, dat de bijdragen voor die inrigting door middel van 's lands kas aan haar mogten worden overgemaakt, werd niet getreden.

In Januarij 1854 werd nopens den staat dier inrigting en de in 1853 verkregene resultaten door de directie een verslag aan den Gouverneur-Generaal ingediend, waaruit het volgende is ontleend:

Deze school werd den 2den Mei voor het eerst geopend.

De directie is zamengesteld uit de ondervolgende heeren, welke tevens als on-derwijzers werkzaam zijn:

A. van Lakerveld, president.

G. Strum, secretaris, P. Munnich, adjunct-secretaris, J. Buchler,

F. Vos, J. J. Bergmans,

C. F. Suisdens, L. H. Zanthuis, F. W. Nagel, P. A. Keijser, F. J. Bos,

directeuren,

leden en onderwijzers,

In den beginne werd met toestemming der sub-commissie van onderwijs gebruik gemaakt van de ledige ruimte in de gouvernements 1ste lagere school, doch later besloot de directie eene meer geschikte gelegenheid op te sporen. Dien ten gevolge is er, nagenoeg in het midden der stad, een huis gehuurd, dat thans uitsluitend voor deze instelling gebezigd wordt, en tevens genoegzame loealiteit aanbiedt voor eenen opziener en verder personeel, tot bewaking en oppassing der school benoodigd.

„Het getal der contribuerende leden, welke door hunne periodieke bijdragen deze school helpen in stand houden, bedraagt, als volgt:

1 lid op / 25.00 'smaands.

1 2.00 125 leden ieder ƒ 1 . . . . 125.00

Totaal inkomsten . . ƒ 152.00 „ Van deze som wordt maandelijks uitbetaald:

aan huishuur ƒ 50.00

„ 1 Europeesch opziener. 7.00

„ 1 inlandsch opziener. . 6.00

„ olie 15.00 Totaal der uitgaven . . ƒ 78.00

„ De resterende som van ƒ 74 wordt besteed tot het aankoopen der benoodigde boeken, teeken- en andere instrumenten enz., en verder tot het doen aanmaken van verschillende koperen, ijzeren en houten modellen.

„Wanneer de inkomsten over het jaar 1854 niet verminderen, zal er waarschijn-lijk voor deze benoodigheden eene grootere som disponibel blijven dan in het jaar 1853; want het. in werking brengen dezer instelling maakte in den beginne uitga-ven noodzakelijk, welke voor den vervolge niet meer behoeuitga-ven gedaan te worden, zooals het aankoopen van teekentafels, lampen enz. De directie mag alzoo de gegronde hoop voeden van langzamerhand aan het materieel van het onderwijs eene aanzienlijke uitbreiding te kunnen geven.

„ Drie avonden per week wordt er onderwijs gegeven van 's avonds zes tot acht ure, en wel des Maandags door drie, en des Woensdags en Vrijdags door vier onderwijzers.

„Het getal der leerlingen bedraagt p. m. 66, welke den ouderdom van 13 tot 22 jaren bereikt hebben.

„Hiervan zijn bij dag werkzaam als volgt:

„ 5 als temporaire opzigters bij den waterstaat,

„ 8 als sapeurs-timmerlieden, smids en steenhouwers bij het wapen der genie,

„ 1 als modelmaker op den artillerie-constructie-winkel,

„ 1 0 als leerlingen in de verschillende ambachten op de fabriek voor de marine, de nijverheid en het stoomwezen.

„ De overigen, die eigenlijk nog geen ambacht uitoefenen, hebben zich desniet-temin tot vastgestelde vakken bepaald, met het voornemen om bij eenen meerge-vorderden leeftijd en verkregene kundigheden hun bestaan langs een industriëlen weg te zoeken, waartoe zij door de directie zooveel mogelijk aangespoord worden.

„ Het getal leerlingen is in 4 klassen verdeeld ; als :

\

„Iste Masse, voor de bouwkunde. Het onderwijs bepaalt zich hier tot het regt-lijnig teekenen rnet de vereischte toepassing op de constructien, die in de vakken der burgerlijke bouwkunde voorkomen; de reken- en meetkunde voor zooverre zulks in dit vak noodig is ; en eindelijk tot de kennis van alle bouwmaterialen, derzelver eigenschappen, oorsprong enz.

„2de Masse, voor de werMuighmde. In deze klasse wordt onderwijs gegeven in het regtlijnig teekenen, het construeren van raderen, tandwerken, pompen en al hetgeen hiermede in verband staat, in de reken-, meet- en natuurkunde, voor zoo-verre deze wetenschappen met de werktuigkunde in aanraking komen; en eindelijk m de kennis der metalen, en verder bij de industrie gebruikt wordende materialen, de eigenschappen waaraan dezelve te herkennen zijn, en hoedanig dezelve gevormd , gegoten of bewerkt worden.

„3de Masse, voor de landmeetkunde. Deze klasse bestaat uit een klein o-etal leerlingen, die bijzonderen aanleg voor het topographisch teekenen hebben, en van voornemen zijn om zich later als opzieners bij de eene of andere cultuur of bij eene particuliere landelijke onderneming een bestaan te verwerven.

„Derhalve genieten zij onderwijs in het topographisch teekenen en in de reken-en meetkunde.

„Verder worden er voorlezingen gehouden over de verschillende cultures in de tropische gewesten, het verschil der vulkanische en alluviale gronden, derzelver wording, eigenschappen en bewerking voor elke cultuur, en verder alles wat voor een practisch landbouwer in deze gewesten kan dienstig geacht worden.

„éde^ klasse, bestaande uit de Meinste en mingevorderde leerlingen. Zij ontvangen onderwijs in het regtlijnig teekenen, in de gewone rekenkunde en de verschillende maten en gewigtenstelsels, en in de allereerste beginselen der meetkunde, ten einde een denkbeeld van lijnen, vlakken en ligchamen en derzelver eenvoudigste eigen-schappen te verkrijgen.

„Een der onderwijzers houdt zich voornamelijk bezig met het voorlezen en ver-klaren der natuurkunde, volgens de „Handleiding dernatuur" door de maatschappij : Tot Nut van het algemeen in Nederland uitgegeven.

„Iedere klasse wordt dit, naar gelang van de bevattelijkheid der leerlingen en voor zooverre zulks op hun vak van toepassing is, zoo duidelijk mogelijk verklaard.

„ Alhoewel deze school nog te kort heeft bestaan om eénige bepaalde resultaten op te leveren, zoo heeft die korte tijd toch geleerd, dat men van verschillende leerlingen bij een langer onderwijs veel goeds mag verwachten.

„Vooral in het regtlijnig teekenen worden door de meesten groote vorderingen gemaakt. De ijver en lust daartoe is zeer groot.

„Voortdurend wordt den scholieren onder het oog gebragt, dat het eenvoudig namaken van figuren en modellen weinig kan baten, indien men geen juist begrip omtrent dezelve heeft. Ook zijn er dien ten gevolge eenige veranderingen in den gang van het onderwijs gemaakt, ten einde het theoretische niet uit het oog te verliezen.

„ Ofschoon abstracte beschouwingen zooveel mogelijk vermeden en, waar dezelve noodzakelijk zijn, zoo practisch mogelijk medegedeeld worden, zoo heeft men bij sommige leerlingen juist hierin met de grootste moeijelijkheden te worstelen. Eeni-gen bezitten geene Eeni-genoegzame kennis van de Hollandsche taal om het voorgelezene of verklaarde met vrucht te kunnen verstaan, en velen zijn te weinig ervaren in de gewone rekenkunde, om groote vorderingen in de meet-, theoretische werktuig-en bouwkunde te makwerktuig-en. Om de laatste zwarigheid te overwinnwerktuig-en, heeft de di-rectie dan ook bepaald, dat er ook onderwijs in de gewone rekenkunde, voor zoo-verre dezelve op ieder vak toepasselijk is, zal gegeven worden.

„Wat het gebrek aan kennis der Hollandsche taal betreft, hierin kan met geduld veel gedaan en verholpen worden, en het valt niet te betwijfelen, of ook deze leerlingen kunnen, zelfs bij die moeijelijkheid, veel goeds uit het onderwijs trekken."

I I . VOOR CHRISTEN-INLANDERS.

Dit onderwijs is merle behandeld in het boven bedoelde Verslag van de hoofd-commissie van onderwijs.

I I I . VOOR ONCHRISTENEN , NIET ZIJNDE EUROPEANEN OP MET HEN GELUKGESTELDEN.

Voor zooveel betreft het gewoon elementair onderwijs voor den inlander, wordt verwezen naar het ter algemeene secretarie te Batavia opgemaakte Verslag over liet schoolwezen onder den inlander over 1853, dat als aanhangsel van het Verslag der hoofd-commissie van onderwijs gedrukt is.

K. K u n s t e n en w e t e n s c h a p p e n .

De in het vorig Verslag aangekondigde tentoonstelling van voortbrengelen van den Indischen Archipel, waartoe het voorstel was uitgegaan van de Natuurkundige vereeniging te Batavia, had gedurende dit jaar plaats en werd den lOden October geopend.

Het besturend comité was zamengesteld uit de heeren : S. D. Schijf, directeur der cultures, president;

P. van Rees, resident van Batavia;

J. Tromp, oud-hoofdingenieur van den waterstaat;

L. M. F. Plate, oud-president der Factorij van de Nederlandsohe Handel-maat-schappij, later vertrokken en vervangen door den heer O, A. Grampré Molière, president der Factorij,

dr. P. Bleeher, president der „ Natuurkundige vereeniging";

H. D. A. Smits, luitenant ter zee 1ste klasse, later overleden en vervangen dooi-den kapitein der genie L. H. Beekman, als secretaris.

Men kan volmondig zeggen, dat de tentoonstelling allezins belangrijk was, ende weetgierigheid van velen in ruime mate opwekte en bevredigde.

Ten aanzien van het aantal en de soorten der ten toon gestelde voorwerpen, wordt verwezen naar den catalogus, waarvan een exemplaar, onder lit. K, bij dit verslag is gevoegd.

Tot de oprigting van het gebouw waren van landswege de noodige houtwerken in leen verstrekt, en voor zooveel 's lands dienst toeliet, verleende de Kegering verlof aan Buropesche ambtenaren en inlandsche regenten om zich tot het bezoeken der tentoonstelling naar Batavia te begeven, en tot dat einde kosteloos gebruik te maken van 's lands postpaarden.

Ten einde ook industriëlen in Nederland in staat te stellen van naderbij bekend te worden met de voortbrengselen van Nederlandsch Indie, rees bij den Gouver-neur-Generaal het denkbeeld op, om de te Batavia ten toon gestelde voorwerpen of de voornaamste daarvan met hetzelfde doel naar Nederland te zenden.

De met den Minister van Kolonien daaromtrent gevoerde wisseling van gedach-ten , leidde tot de magtiging om eene som van /15,000 tot inkoop van voorwerpen dier tentoonstelling te besteden, met het doel om die naar Nederland te verzenden.

De commissie van de tentoonstelling te Batavia werd geraadpleegd en het denk-beeld werd uitvoerlijk geacht, in verband ook met de in October 1854 te houden tentoonstelling te Arnhem, en met de groote tentoonstelling, in 1855 te Parijs te openen.

De uitslag der verrigtingen zal in een volgend verslag worden vermeld.

In eene algemeene vergadering van de afdeeling Batavia der maatschappij: Tot nut van 't algemeen in Nederland, werd in de maand Junij van 1853 besloten om onder den naam van Maatschappij tot nut van 't algemeen in Oost-Indie eene zelf-standige instelling, dat is, afgescheiden van de maatschappij in Nederland, daar te stellen.

Zij verzocht aan het Gouvernement erkenning en bescherming dezer vereeniging, waarop haar werd te kennen gegeven:

dat die maatschappij op den voet, zoo als zij in de aan het Gouvernement in-gediende stukken wordt omschreven, door hetzelve wordt erkend en toegelaten en, zoolang daarvan niet wordt afgeweken, zal blijven toegelaten, mits.ook de middelen, die de maatschappij zal aanwenden tot bereiking van haar doel, niet in strijd zijn met de wet en met de staatkundige belangen van deze bezittingen des Eijks;

dat voorts het Gouvernement alle bescherming zal verkenen welke bestaanbaar zal worden bevonden.

Aan deze maatschappij werd, even als in 1851 en 1852 aan de afdeeling Batavia, toegestaan kostelooze plaatsing in de Javasche Courant van het programma der uit te schrijven prijsvragen en wat daartoe verder behoort, en van de oproe-pingen voor de algemeene vergaderingen, met de punten van behandeling.

Bovendien verzocht zij bestendiging van de in den loop van het jaar aan de afdeeling Batavia verleende vergunning tot portvrij verzending van de brieven en gedrukte stukken dier instelling in Nederlandsch Indie, welk verzoek evenwel, als strijdig met het bepaalde bij het besluit van 15 February 1852, n°. 5 (Staats-blad n°. 17) werd afgewezen.

De redenen die de afdeeling Batavia der maatschappij: Tot nut van 't algemeen in Nederland tot de voormelde zelfstandig-verklaring bewogen, komen kortelijk hierop neder-, dat de afdeeling, met het oog op den toestand en op de belangen der Indische maatschappij, vermeende niet in allen deele aan hare roeping te kunnen beantwoorden zoolang te haren opzigte niet wierd afgeweken van het algemeen beginsel der Nederlandsche maatschappij, om geene leden te erkennen, die eene andere dan de Christelijke godsdienstleer belijden ; — welk punt na eene met het hoofdbestuur der maatschappij te Amsterdam gevoerde briefwisseling des-tijds niet te haren genoege was beslist.

Verder hadden zich in den loop van het tweejarig bestaan der afdeeling Batavia tegen eene verbindtenis met de Nederlandsche maatschappij bezwaren doen gevoe-len, die hoezeer van meer ondergeschikten aard, tot de afscheiding medewerkten.

Als de voornaamste kunnen vermeld worden, dat de afdeeling er voor vreesde zich op geene regtmatige en doeltreffende wijze te zullen kunnen doen vertegen-woordigen in de algemeene vergaderingen te Amsterdam, en dat de verpligte jaarlijksche opbrengst van de maatschappelijke kas in Nederland hare krachten zóó zeer zou te boven gaan, dat het tot stand brengen van meer nuttige en ge-wenschte instellingen in Indie zou vertraagd, zoo niet ten eene male onmogelijk worden.

Eenige leden der afdeeling Batavia, die zich niet vereenigden met het door de maatschappij : Tot nut van 't algemeen in Oost-Indie aangekleefde beginsel en met hare zienswijze, vormden het plan om op nieuw eene afdeeling Batavia van de maatschappij : Tot nut van 't algemeen op te rigten.

Ten vervolge op de daaromtrent gedane mededeelingen in het vorig Verslag kan vermeld worden dat, nadat het door den Koning voor het te vervaardigen werk over de Ichthyologische fauna van Nederlandsch Indie toegestaan bedrag van ƒ 22,000, bij 's lands kas ter beschikking was gesteld van den vervaardiger, den

dirigerenden officier van gezondheid dr. P. Meeker, ten einde, onder gehoudenis tot verantwoording, die som bij overslag over vier of vijf jaren en naar mate van de behoefte te ligten, bepaald werd, dat een prospectus en inteekeningslijsten van

het werk naar Nederland zouden worden gezonden om de geleerde wereld aldaar in de gelegenheid te stellen op hetzelve in te teekenen.

Tot dusverre had de vervaardiging van den prospectus evenwel niet plaats.

De heer Bleeker namelijk meende hem niet eerder in het licht te mogen geven, voor dat redelijke waarborgen zouden zijn verkregen, dat de uitgave van het werk aan den prospectus zou beantwoorden. En hoewel te Batavia geschikte lithographen aanwezig waren tot uitvoering van het plaatwerk, werden daarvoor zulke buiten-sporig hooge prijzen gevraagd, dat dr. Bleeker meende pogingen te moeten aan-wenden om tot eene uitgave in Nederland te geraken.

De heer Bleeker ging intusschen voort met het verzamelen en verzenden voor s Rijks Museum van natuurlijke historie te Leyden van visschen, reptilien, crusta-ceën en molusken, waarvan het aantal voorwerpen op het einde van 1853 bedroeg 5643.

Behalve de verzending door dr. Bleeker, hierboven bedoeld, hadden in 1853 nog de volgende naar Nederland plaats.

De Minister van Staat, oud Gouverneur-Generaal van Nederlandsen Indie, J. J.

Rochussen, had, gedurende zijn verblijf in Indie, teekeningen laten vervaardigen van planten en bloemen meestal behoorende tot het geslacht der orchidea, groeijende ui den plantentuin te Buitenzorg.

Zijne Excellentie bood deze verzameling aan den Minister van Kolonien aan, in de veronderstelling dat dezelve, althans enkele daarvan, eenige waarde voor de wetenschap konden hebben, aan den Minister overlatende daarvan zoodanig gebruik te maken, als hij in het algemeen belang meest doelmatig zoude achten.

Op verzoek van den Minister werd den hortulanus bij 's lands plantentuin te Buitenzorg, Teijsman, opgedragen, te trachten de waarde van die teekeningen te verhoogen door bijvoeging van de analyses en van korte diagnostische beschrijvin-gen van iedere soort.

Nog in den loop van 1853 werden een achttiental analyses en zes diagnosen van nieuwe soorten van orchideën naar Nederland gezonden.

Ook werden gedurende dit jaar de noodige maatregelen beraamd tot verwezen-lijking van het denkbeeld, om ten behoeve van het onderwijs der kweekelingen te Utrecht voor de betrekking van officier van gezondheid in Indie, eenige planten naar Nederland te zenden.

Voorts werd het noodige verrigt om te voldoen aan het verzoek der Nederland-sche Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouw, om haar in het belang der Nederlandsche nijverheid behulpzaam te zijn in het verkrijgen van planten en

Voorts werd het noodige verrigt om te voldoen aan het verzoek der Nederland-sche Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouw, om haar in het belang der Nederlandsche nijverheid behulpzaam te zijn in het verkrijgen van planten en

In document mmm mm (pagina 109-116)