117 De doorloop van verkrachtingszaken door de strafrechtsketen drs. V.T. Haket, prof. dr. G.J.N. Bruinsma, prof. dr. P.J. van Koppen en dr. H. Wagenaar
Samenwerkingsverband:
Departe-ment Bestuurskunde van de Universiteit Leiden.
Doel: In verkrachtingszaken is het
voor politie, openbaar ministerie en rechters vaak bijzonder moeilijk om tot een beslissing te komen. Aan de ene kant is er een kans dat de verdachte schuldig is, maar het ontkent; tegelijkertijd is het mogelijk dat een valse aangifte gedaan wordt. De besluitvormers in het strafproces weten dat deze twee mogelijkheden zich kunnen voordoen en toch moeten ze, in een werkomgeving die wordt geken-merkt door fundamentele
complexiteit en onvoorspelbaarheid, een beslissing nemen over de ‘juiste versie’. Dit onderzoek gaat over de vraag hoe besluitvormers in het strafrechtsproces tot beslissin-gen komen over de vervolging van verkrachtingszaken. De dynamiek tussen de betrokken actoren, en die tussen de actoren en de organisa-torische, juridische en maatschap-pelijke omgeving waarin het werk zich afspeelt, staat daarbij centraal.
Opzet: Door het ‘volgen’ van
verkrachtingszaken door het strafrechtsproces, aan de hand van meldingen en aangiftes van verkrachtingen gedurende een half jaar, wordt geprobeerd de doorloop van deze zaken in kaart te brengen. Daarbij wordt onder andere gelet op kenmerken van de betrokkenen bij een zaak, op informatie-voorziening en op interactie tussen de betrokkenen. In open en gestructureerde interviews wordt
vervolgens geprobeerd meer inzicht te verkrijgen in denkprocessen en praktijken van betrokken actoren.
Einddatum: 2004. Publicatievorm: Dissertatie, artikelen. 118 De strafrechtsketen bezien vanuit de verdachte dr. J.W. de Keijser, dr. C.J. de Poot, prof. dr. P.J. van Koppen en mr. dr. M.M. Malsch
Samenwerkingsverband: University
of Portsmouth, UK en Göteborg University, Zweden.
Doel: Wanneer een persoon als
verdachte van een misdrijf wordt aangemerkt, volgt er voor de betrokkene een al dan niet lange weg langs verschillende instanties en functionarissen. In verschillende stadia van deze doorloop door de strafrechtsketen worden beslissin-gen beslissin-genomen die van invloed zijn op de aard en duur van het verdere verloop. In het onderhavige onderzoek wordt de doorloop van de verdachte door de strafrechts-keten in een breed en dynamisch perspectief geplaatst. Bij het volgen van verdachten door de strafrechts-keten staan de volgende vragen centraal. Waarom en wanneer wordt een zaak niet op een openbare zitting berecht maar al in een eerdere fase afgedaan? Wat zijn de redenen voor het ‘voortijdig’ verdwijnen van zaken uit de strafrechtsketen? Met welke wachttijden krijgen verdachten in verschillende stadia van de keten te maken en wat zijn de redenen voor die wachttijden? Genoemde factoren kunnen van grote invloed zijn op de percepties en toekomstig handelen van zowel de verdachte als van buitenstaanders. Welke wisselwerking heeft dit met de geloofwaardigheid van en het vertrouwen in het strafrechts-systeem bij justitiabelen en bij het
algemene publiek en wat zijn de gevolgen voor het bereiken van bepaalde strafdoelen zoals generale en speciale preventie, afschrikking en herstel?
Opzet: Dit project wordt uitgevoerd
door verdachten door de hele de strafrechtsketen heen te volgen. De theorie van Procedural Justice leert ons dat het voor deelnemers in een procedure van groot belang is om inbreng in deze procedure te hebben; dit kan hun
medewerkingsbereidheid in de toekomst verhogen. En de theorie van reintegrative shaming besteedt aandacht aan de rol van (her)inte-gratie van verdachten in gezin, werk en maatschappij. Er bestaat een verband tussen deze integratie en criminaliteit. Deze theorieën vormen de achtergrond voor dit project. In de loop van 2000 zijn de plannen voor dit project uitgewerkt en is een begin gemaakt met de uitvoering. In de eerste helft van 2001 zal er in Nederland alsook in andere landen een voorstudie (pilot) worden uitgevoerd, waartoe in het jaar 2000 contacten zijn gelegd met de University of Portsmouth, UK en Göteborg University, Zweden.
Einddatum: 2004.
Publicatievorm: Artikelen en boek. 119
Beginselen van fair trial en vergelijking met buitenlandse systemen
prof. dr. P.J. van Koppen, prof. S. Penrod PhD (University of Nebraska), dr. J.W. de Keijser, mr. dr. J.F. Nijboer en mr. dr. M. Malsch Samenwerkingsverband: University of Nebraska.
Doel: Art. 6 EVRM is gebaseerd op
de Amerikaanse idee van fair trial. Met de voortgaande invloed van beslissingen van het EHRM op het Nederlandse strafproces sluipen steeds meer accusatoire elementen
in ons inquisitoire systeem. Deze schijnbaar onstuitbare ontwikkeling leidt tot de vraag welke elementen uit beide systemen ‘beter’ recht produceren. Welke elementen uit het accusatoire systeem kunnen zinvol bijdragen aan de kwaliteit van het Nederlandse strafproces? Hiertoe zullen de Angelsaksische systemen met het Nederlandse systeem vergeleken worden. Naast een kwalitatief rechtsvergelijkend perspectief, zal een aantal fundamentele ‘dimensies’ die bepalend zijn voor de kwaliteit van een strafrechtssysteem (zoals rechterlijke dwalingen, bejegening, vermeende rechtvaardigheid van beslissingen, en tevredenheid bij justitiabelen) worden geoperationa-liseerd waardoor de vergelijking van beide systemen ook in kwantitatieve termen zal plaatsvinden.
Opzet: In samenwerking met
onderzoekers uit Angelsaksische rechtssystemen uitvoeren van internationale expertstudie; dossieronderzoek; ontwikkeling en toepassing van meetinstrument aan de hand van interviews en vragenlijstonderzoek bij functiona-rissen en justitiabelen.
Einddatum: 2004.
Publicatievorm: Artikelen en boek. 120
Criteria voor het gebruik van opsporingsmethoden
prof. dr. P.J. van Koppen en dr. C.J de Poot
Samenwerkingsverband: Mr. dr. J.M.
Nelen (ministerie van justitie/ WODC), mr. R.J. Bokhorst (ministerie van justitie/WODC), en prof. mr. dr. E.R. Muller (COT).
Doel: Rechercheurs wordt op de
rechercheschool geleerd hoe een opsporingsonderzoek zou moeten verlopen. In de praktijk loopt dat nogal eens anders. In dit onderzoek wordt getracht vast te stellen in welke omstandigheden welke
opsporingsmethoden gekozen worden en te onderzoeken in welke omstandigheden welke opsporings-methode effectief is voor de opsporing en voor het bewijs. Er zijn drie deelprojecten. Het doel van dit onderzoek is analytisch inzicht te verschaffen in de wijze waarop rechercheprocessen zich voltrekken.
Opzet: Op basis van deze inzichten
worden theoretisch gefundeerde en praktisch hanteerbare richtlijnen ontwikkeld voor de organisatie van de recherche en voor de keuze van opsporingsmethoden. Verder worden op basis van deze inzichten nieuwe onderzoeksmethoden ontwikkeld. In een vervolg-onderzoek, dat in 2002 van start zal gaan, zullen de effecten van de voorgestelde aanpak in een veldexperiment worden getoetst. Dit project bevindt zich in de
afrondingsfase en resulteert in het voorjaar van 2002 in een boek en een aantal artikelen.
Einddatum: 2001.
Publicatievorm: Boek, artikelen,
checklijst/handleiding. Reeds verschenen: P.J. van Koppen & H.F.M. Crombag, ‘Oren, lippen en vingers; de waarde van oud en nieuw identificatiebewijs’,
Nederlands juristenblad, 75ejrg., 2000, pp. 6-12; P.J. van Koppen en
C.J. de Poot, ‘Integraal veiligheids-beleid, de media en criminaliteit’,
Nederlands juristenblad, 75ejrg., 2000, pp. 358-360; P.J. van Koppen, C.J. de Poot e.a., ‘Domicilies van delinquenten duiden; geografische daderprofilering in de praktijk’, in: C.J. de Poot & M. Malsch,
Bivakmuts, politiepet en toga; wisselwerking tussen criminaliteit en rechtshandhaving, Den Haag, Boom,
2001; P.J. van Koppen, J.W. de Keijser e.a., ‘Liberalisering van overvallen; effect van avond-openstelling van winkels op het aantal overvallen’, Tijdschrift voor
criminologie, 44ejrg., nr. 3, 2001 (in druk).
121
De bejegening van getuigen binnen de Nederlandse strafrechtspleging
mr. J.B.J. van der Leij (RUG), mr. dr. M. Malsch, prof. dr. J.A. Michon (UL) en mr. dr. J.F. Nij-boer (UL)
Samenwerkingsverband: Universiteit
Leiden (Departement Strafrecht).
Doel: In dit onderzoek dat in 1995
is gestart, wordt onderzocht hoe de bejegening van getuigen door de strafrechter in de praktijk verloopt en vervolgens wordt onderzocht hoe die bejegening zou moeten verlopen. Het onderzoek concen-treert zich op het getuigenverhoor door de rechter-commissaris in het vooronderzoek en door de
zittingsrechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Opzet: De onderzoeker heeft in dat
kader zowel een observatie- als een vragenlijstonderzoek uitgevoerd. De (empirische) dataverzameling is in 1999 afgerond. Einddatum: (najaar) 2001. Publicatievorm: Artikelen en dissertatie. 122 Relatiecriminaliteit mr. dr. M.M. Malsch, dr. E. Blaauw (VU) en mr. S.M. Visscher Samenwerkingsverband: Vakgroep
Klinische Psychologie, VU.
Doel: Relatiecriminaliteit is die
criminaliteit die zich binnen relaties afspeelt of na het beëindigen van de relatie plaatsvindt. Kenmerk van dit type criminaliteit is dat dader en slachtoffer zich in hetzelfde relatienetwerk (familie, gezin, samenwoningsrelatie) bevinden. Voorbeelden ervan zijn mishande-ling, doodslag, zedenmisdrijven en belaging, maar ook meer ‘algemene’ strafbare feiten als vernieling, laster
en smaad vallen eronder, voor zover zij binnen of na afloop van een relatie plaatsvinden. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen wat de omvang, kenmerken en achtergronden zijn van deze vorm van criminaliteit, door welk type daders het wordt gepleegd en wat de kenmerken zijn van slachtoffers en van relaties tussen daders en slachtoffers. In nauw verband daarmee worden de gevolgen van verschillende vormen van ingrijpen op de relatiecriminaliteit onder-zocht. De effecten van zowel juridische (strafbaarstelling, straatverboden, ingrijpen door de politie) als niet-juridische (alarmsystemen, therapieën, bemiddeling) vormen van handhaving worden onderzocht. Centraal daarbij staat de rol die de overheid (politie, justitie en hulpverlening) bij dit type
criminaliteit, die grotendeels binnen de beslotenheid van gezin en relaties plaatsvindt, kan spelen.
Opzet: Het langere tijd volgen van
zaken die ter kennis van de politie zijn gekomen; afnemen van interviews bij zowel verdachten als slachtoffers; nagaan wat de gevolgen van verschillende interventies zijn door (retrospectief) laten invullen van vragenlijsten door slachtoffers die straatverboden hebben aangevraagd.
Einddatum: 2002.
Publicatievorm: Artikelen en boek. 123
Openbaarheid van de strafrechtspleging; theorie en praktijk
mr. dr. M.M. Malsch, dr. J.W. de Keijser en mr. dr. J.F. Nijboer (UL) Samenwerkingsverband: UL,
Departement Strafrecht UL.
Doel: De openbaarheid van de
strafrechtspleging is één van de pijlers waarop het Nederlandse strafrecht berust. Door publieke
tribunes te bezoeken en via de media kennis te nemen van de rechtspraak wordt het algemene publiek in staat geacht controle over de rechtspraak uit te oefenen. Dit laatste wordt noodzakelijk geacht in verband met het gebrek aan democratische controle op de rechter. Nederlandse rechters worden immers niet gekozen doch (voor het leven) benoemd. In dit project wordt onderzocht in hoeverre het principe van de openbaarheid in de Nederlandse strafrechtspraktijk wordt gereali-seerd. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de begrijpelijkheid van zittingen en uitspraken voor de juridische leek, het toenemend aantal afdoeningen vóór de zitting, de overheersende rol van het dossier, de verkrijgbaarheid van uitspraken (ook via databanken) en de cliëntvriendelijkheid van het systeem en de effecten daarvan op verdachten, slachtoffers en getuigen. Er zal een vergelijking worden verricht met het Belgische en het Duitse strafrechtssysteem.
Opzet: In drie landen zal een
vragenlijstonderzoek worden afgezet en interviews worden afgenomen bij bezoekers publieke tribune en verder analyses van mediaverslagen, experimenteel onderzoek over de begrijpelijkheid van behandeling zaken ter zitting, inventarisatie afdoeningen buiten de zitting om, interviews waarbij percepties van betrokkenen over verschillende vormen van afdoening worden vastgesteld.
Einddatum: 2002.
Publicatievorm: Artikelen en boek.
124
Accuratesse en zekerheid van de herinneringen van getuigen Vacature AIO, prof. dr. P.J. van Koppen, prof. dr. W.A. Wagenaar en dr. G. Wolters
Samenwerkingsverband:
Departe-ment Psychologie van de Universiteit Leiden.
Doel: Getuigenverklaringen vormen
één van de belangrijkste bronnen van evidentie in rechtzaken. Specifieke theorieën over het evalueren van getuigenverklaringen ontbreken echter. Vaak wordt uitgegaan van de assumptie dat de zekerheid waarmee getuigen uitspraken doen een betrouwbare indicatie vormt van de juistheid van hun herinneringen. Uit onderzoek is echter gebleken dat deze assumptie niet correct is. Doel van dit onderzoeksproject is om te bepalen welke factoren de relatie tussen zekerheid en accuratesse van herinneringen van getuigen in positieve of negatieve zin kunnen beïnvloeden. De resultaten van dit onderzoek zijn van belang om getuigenverklaringen op een adequate wijze te kunnen evalueren.
Opzet: Door middel van
experimen-teel en quasi-experimenexperimen-teel onderzoek en door veldstudies nagaan wat de relatie is tussen accuratesse en zekerheid van herinneringen en welke factoren invloed hebben op die relatie.
Einddatum: 2005.
Thema 3: Levensloop,