Ik open hier maar een nieuwe rubriek: de geschiedenis der Brusselsche tentoonstelling van 1910. Al werpt ge op, dat men de ‘geschiedenis’ niet schrijven kan van wat nog niet ‘geschied’ is: de werken aan Solbosch, waar de Worldsfair komen moet, vorderen op zulke wijze, dat ik aan al mijn plichten van actualiteitsklaarmaker te kort kwam, indien ik u van heden af niet al een eerste kapittel der genesis onzer expositie schreef en ter meditatie aanbood. Want een tentoonstellingsterrein is, behalve het krijt waar de internationale mededinging haar courtoisen strijd voert, ook het ondervindingsveld waar de beschaving hare vruchten opdoet, en het land van belofte voor ieder, die iets nieuws op de wereldmarkt wil brengen. Wie nog andere synoniemen van ‘terrein’ kent, kan hier dit oefeningetje in de rhethorika voortzetten. Ik intusschen zal, op grond van hetgeen ik op het Solboschplein gezien heb, vertellen hoe de oneindige vlakte van een braakland herschapen wordt in een compendium van elke wereldstreek, in de dingplaats van alle volkeren. Neem, bid ik u, met mij de tram die van de Naamsche Poort rijdt naar Boschvoorde. Doe gerust een dutje tot aan het ‘Boulevard Militaire’, door een grappenmaker in 't Vlaamsch gedoopt als ‘Soldatenlaan.’ Wees zoo vriendelijk op dit oogenblik te ontwaken: rechts van u, in de diepte die naar de Louisalaan loopt, ziet ge aardewerkers den grond aan 't omdelven. Indien ge eenigszins met Brussel vertrouwd zijt, zal u dat niet verwonderen: de selsche ondergrond is gemaakt, om gedolven te worden, vermits de Brusselsche straat liefst openligt en niets bij ons gewoner is dan een onbegaanbare weg. Gij zijt dus niet verbluft, die aardewerkers daar aan den arbeid te zien. Even verder gereden, bemerkt ge echter iets dat minder gewoon is: gij ziet, naast een sanatorium, het begin van een plankenmuur. Want ik moet u al dadelijk berichten: men heeft een hospitaal gevonden om, juist er naast, eene wereldtentoonstelling op te timmeren. Wat zal het plezierig zijn, volgend jaar eene nierziekte te laten opereeren of aan darmontsteking te lijden: men zal zich laten verzorgen in het ‘Institut Saint Antoine’, waar men, zonder ervoor te moeten betalen, de wereldkermis in hare diverse uitingen zal hooren zingen! En welke zekerheid ook, te weten dat men in de Expositie gerust ongesteld kan worden: het ziekenhuis is naast de deur! Dus: een plankenmuur, langs beide zijden van den weg. Een plankenmuur, waaruit u blijkt dat de Relskykümmel zeer broederlijk om kan gaan met de Nutriciamelk, en Nicolson's gin niets tegen Bass' stout heeft. De Triplesec Cointreau wordt er geslurpt door een gebrilden Pierrot; de Negrita-Rhum wordt er aangeboden door eene lichtgekleede negerin; gij kunt er den gevel van het huis Tietz en het etiket van het huis Cinzano bewonderen; uwe aandacht wordt evengoed op de Günter-pianos als op de Pneu Michelin geroepen; niets zal u meer plezier doen dan te vernemen dat deze vennootschap het gewicht harer zakken kolen waarborgt, dat gene firma hare waren als de beste aanbeveelt, en dat de Brusselaars al zoozeer overtuigd zijn van de waarheid zulker beweringen, dat niemand meer die kilometersreclame nog ziet, en daarenboven gelijk heeft er niet te veel aandacht aan te schenken: want een bezoek aan deze kleurrijke palissade, aan die eindeloosheid van rood-blauw-groen-geel-wit-schetterend hout, is zeer in staat u eene geweldige migraine te bezorgen. Daar het niet in mijne bedoeling lag u daarop te vergasten, verzoek ik u vriendelijk, boven den houten muur te kijken. Gij bemerkt er een heuveling van glazen daken, waarvan ge bij ondervinding weet dat ze tot tentoonstellingshallen behooren. De rij der daken is eveneens eindeloos. Nog vóór ge er binnen zijt krijgt ge van deze tentoonstelling den indruk van het uitgestrekte, het grootschaangelegde, het geweldig-indrukmakende. Vóór ik het vergeet, zal ik u maar van nu af aan zeggen dat ze ruim honderd hectaren beslaat. Ik weet niet of u bij deze mededeeling eene rilling door de leden vaart, noch of een buitengewoon ontzag voor zulke oppervlakte uw hoed van uw hoofd dwingt; ik, die over dat stuk grond al eenige keeren gedwaald heb, mag u verzekeren dat men er gemakkelijk zijn weg op verliezen kon, vooral op het tijdstip - een paar maanden geleden - dat er nog geen wegen getrokken waren... Laat ons thans binnengaan door het poortje, waar een ‘surveillant’ ons beleefd groet. In 't voorbijgaan breng ik gaarne hulde aan de surveillanten van de tentoonstelling: het zijn beleefde menschen. De eerste indruk zal thans niet voor uwe oogen, maar voor uwe voeten zijn. Zoudt ge willen gelooven dat ik nooit zulke vuile schoenen heb gedragen als sedert deze tentoonstelling wordt gebouwd? Opgetrokken op een kleverigen, gelen, weeken, licht-inzakkenden kleemgrond, is deze expositie voor het oogenblik de straf der nieuwsgierigen: ze loopen een standje hunner huishoudster op, zoodra ze 't In document Karel van de Woestijne, Verzameld journalistiek werk. Deel 3. Nieuwe Rotterdamsche Courant maart 1909 - september 1910 · dbnl (pagina 97-100)