86
Handschrift van een gedicht van Rutger Kopland (ps. van R.H. van den Hoofdakker, 1934), eerder verschenen in een specialeWK-bijlage vanNRCHandelsblad, 11 juni 1994
Collectie Rutger Kopland, Glimmen
de klassieken. Want uit zijn onderzoek wordt duidelijk dat Ajax een weinig
indrukwekkende figuur was: ‘In Homerus' Ilias, Boek
VIIheet hij “de ontzaglijke
Ajax, muur van de Grieken, breedgeschouderd stak hij boven allen uit met hoofd en
schouders.” Een kleerkast dus, te vergelijken met de dommekracht Jerom in de Suske
en Wiske-albums, een uit de kluiten gewassen spierballenproleet die voorts niet in
staat was een correcte volzin uit zijn bakkes te wringen, want zijn geestelijk niveau
strekt niet hoger dan dat van een orang-oetang. Ook in zijn gebrekkige wijze van
uitdrukken is deze Jerom de gelijke van Ajax; bij Pindarus (Nem. 9.39) leest men
omtrent de kolos-gelijke Griek dat hij “niet wel ter tale” was. In plaats van een
gedachte adequaat te formuleren, wat hij niet kon, stond hij stotterend en hijgend
maar wat zinsflarden uit te kramen, precies zoals de spelers in de vele eeuwen na
hem vernoemde Amsterdamse voetbalclub als ze op televisie worden geïnterviewd
- hun taalbraaksels worden door drie kwart Nederland niettemin ingezogen als nectar.
Hij stond bekend om zijn stormrammerige optreden, zo staat te lezen - en inderdaad,
alsof het om een voetbalverslag gaat, wordt in Ilias, Boek
XI, bericht dat Ajax in een
uitwedstrijd tegen de Trojanen eerst Doryklos tackelde, toen Pandokos, daarna
Lysandros, vervolgens Pyrasos en tenslotte Pylartes. “Stralend richtte hij een slachting
aan onder de paarden en mannen”, tot hij opeens door de scheidsrechter, vader Zeus,
het veld uit werd gestuurd. “Vader Zeus gaf Ajax de drang in tot vluchten”, en kijk,
nog geen vijftien regels verder is de held al in geen velden of wegen meer te bekennen.
En dan die “strijd om de schepen”, Boek
XIII. Ajax, de tankgelijke midvoor van
Van links naar rechts: Paul de Leeuw, Pierre van Hooijdonk en Elly de Waard tijdens een uitzending van Laat De Leeuw, donderdag 14 oktober 1999. Als gastpresentator had De Waard - uit bewondering - de voetballer Van Hooijdonk uitgenodigd. Zij droeg een gedicht aan hem op en hij gaf haar zijn voetbalshirt.
Collectie Elly de Waard, Egmond-Binnen
Typoscript van een gedicht van Elly de Waard (1940), oorspronkelijk geschreven naar aanleiding van het wereldkampioenschap voetballen 1994, maar voor de gelegenheid aangepast voor Pierre van Hooijdonk, oktober 1999.
88
linkerpagina · Freek de Jonge (1944) en Louis van Gaal (1951) spelen een partijtje tafelvoetbal tijdens een benefietoptreden ten bate van de organisatie Gast Aan Tafel, 10 juni 1986.
Foto Jan Stegeman, Wassenaar Collectie Freek de Jonge, Muiderberg
de Grieken, wist daar wegens tactische fouten de Trojanen maar amper te weerstaan
- stopperspil Patroklos moest hem uit zijn hachelijke positie komen redden. Wel
vechtlustig was hij, maar dom, dóm! Hij leek wel een ajacied.’
Brouwers geeft nog veel meer voorbeelden van de onnoemelijke domheid van
Ajax met, uiteraard, als doel het voetbal opnieuw belachelijk te maken. Toch was
het artikel opvallend. Ten eerste maakt de gedegen kennis van zaken van voetbalhater
Brouwers indruk, en was hij achttien jaar daarvoor niet ongenadig uitgevaren tegen
auteurs die over voetbal schreven? Halverwege de jaren negentig was kennelijk alles
anders. Auteurs ventileerden op allerlei manieren hun mening over het voetbal en
op een gegeven moment gebeurde het zelfs zo vaak dat het begon op te vallen.
Opiniebladen als De Groene Amsterdammer,
HP/De Tijd en Elsevier wijdden serieuze
artikelen aan dit fenomeen en een journalist van het laatste blad schreef: ‘Een echt
taboe heeft er op voetbal nooit gerust en de successen van Ajax zijn zonder twijfel
debet aan de huidige hausse, maar het enthousiasme is nu toch wel groot en breed.
Afgezien van Maarten 't Hart en Harry Mulisch lijkt geen enkele literator het zich
nog te kunnen permitteren
De plakboeken van Freek de Jonge met foto's van - onder andere - een vriendschappelijke voetbalwedstrijd tussen journalisten, eind jaren tachtig.
Collectie Freek de Jonge, Muiderberg Foto Rob Mostert, Rijswijk
90
Ruud Gullit, Gerald Vanenburg, Jan Wouters en Frank Rijkaard juichend na de 2-1 overwinning op de Deutsche Mannschaft tijdens het Europees Kampioenschap, Hamburg 21 juni 1988.
Foto ANP/Spaarnestad Fotoarchief, Haarlem
Nico Scheepmaker publiceerde in de bundel Nederland-Duitsland (1989) een gedicht over de overwinning, met een verwijzing naar een beroemde slotregel uit een sonnet van J.C. Bloem (1887-1966): ‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij’.
2-1 & 1-2
De wedstrijd was het juiste spiegelbeeld van die 2-1 in het gedoemd verleden. Eerst werd ik in de Hel gevierendeeld, en daarna kwam ik in de Hof van Edden. Twee-een verliezen of met 2-1 winnen: ontgoocheling of een waanzinnig feest. Je kunt er maar het best niet aan beginnen, dan is je leven wel zo kalm geweest.
Ik vond het jammer dat wij toen niet wonnen, want winnen is het doel van elke sport. Maar anderzijds is voetbal maar verzonnen: geen mens die er veel menselijker door wordt. Natuurlijk was ik blij met onze zege,
als journalist was ik zelfs dubbel blij. Wij hadden immers iets cadeau gekregen: kopij, kopij, o en voorgoed kopij!
Typoscript met aantekeningen van het ongepubliceerde artikel van Maarten 't Hart (1944). Collectie Maarten 't Hart, Warmond