• No results found

Bronnen en hulpmiddelen bij interpretatie van vegetatiekarteringen

7 Effect meetdichtheden

8.2 Interpretatie van de vegetatiekarteringen

8.2.1 Bronnen en hulpmiddelen bij interpretatie van vegetatiekarteringen

Bij de hierboven beschreven interpretatie is in toenemende mate hulp voorhanden. Hier volgt een overzicht van de bronnen en hulpmiddelen waarvan gebruik is gemaakt bij de interpretatie.

Interpretatie van het karterend bureau

In de rapportage van de kartering wordt per lokaal type de synecologie behandeld. Hierin wordt regelmatig aandacht besteed aan de vochtsituatie. In successieschema's is doorgaans ook informatie te vinden.

Indicatorenreeks Staatsbosbeheer Kiwa

Deze reeks geeft per vegetatietype per landschapstype indicaties per soort, waarbij ook informatie gegeven wordt over het grondwaterregiem. Op dit moment is geautomatiseerde interpretatie nog niet mogelijk.

Interpretatie van Rossenaar et al., 1997

In deze studie worden uitspraken gedaan over hydrologische indicaties van de vegetaties en een aantal soorten aan de hand van de kartering van 1991.

Vegetatietypologie Staatsbosbeheer

Staatsbosbeheer heeft de landelijke vegetatietypologie van Nederland wat verder uitgewerkt en een groot aantal typen voorzien van terreincondities voor vochttoestand, zuurgraad en trofieniveau (Schipper, 2002)

Voor elk lokaal type is een relatie gelegd met de landelijke vegetatietypologie (het kan ook om overgangen gaan). Doorgaans zijn de aangegeven bandbreedtes voor de terreincondities nog te breed om in het kader van dit project voldoende helderheid te bieden. Het is echter mogelijk te bepalen of het lokale type een relatief natte vorm van het landelijke type betreft, dan wel bijvoorbeeld een vorm waarvan soorten aangeven dat de zomergrondwaterstanden relatief diep wegzakken maar de hoger optredende standen wel overeenkomstig de eisen van het type zijn. Op die manier kunnen de aangeboden bandbreedtes toch informatie geven en in ieder geval een extra controle mogelijk maken. De informatie is in toenemende mate digitaal beschikbaar, zodat er snel mee gewerkt kan worden.

Project Terreincondities Staatsbosbeheer

In dit project worden op basis van gemeten waarden in stabiele vegetaties terreincondities opgesteld voor vegetatieypen (Beets, 2000 en Beets, 2001) Verder levert dit project uitgebreide beschrijvingen en metingen op per referentiepunt. Ellenberg

Al langer bestaan de Ellenberg-getallen. Deze geven echter alleen een indruk van de gemiddelde vochtsituatie. Een vegetatieopname van een standplaats met een hoge GHG en een lage GLG zal ongeveer hetzelfde vochtgetal krijgen als vegetatieopname van een standplaats waarvan GHG en GLG dichter bij elkaar liggen. Via het programma Turboveg (Hennekens) kan zeer snel en eenvoudig een Ellenberg-interpretatie uitgevoerd worden. De uitkomsten bieden een zekere check, maar geven geen direct zicht op GHG/GLG.

8.2.2 Werkwijze

Voor het interpreteren van de vegetatiekarteringen is de volgende werkwijze toegepast. In een gestandaardiseerde Access-database worden diverse tabellen ingelezen:

• lokale vegetatietypologie met de gelegde relatie met de landelijke typologie • terreincondities van de landelijke typologie

• tabellen met de informatie per vegetatievlak zoals lokaal type, toevoegingen • een tabel met de gemiddelde indicatiegetallen van Ellenberg per vegetatieopname De database legt verbanden tussen de verschillende digitale informatiebronnen en brengt de informatie overzichtelijk op het scherm. Met de analoge informatie erbij (vegetatierapport, Indicatorenreeks enz) en ook de vegetatieopnames behorend bij een lokaal type, wordt nu per lokaal type een zo nauwkeurig mogelijke inschatting gemaakt van de meest sturende waterstandsparameters. Die worden per lokaal type voor het doel van dit project herleid tot GHG en GLG (aanhangsel 3).

Als een relatie met de bereikte GHG of GLG onvoldoende zeker is, wordt geen waarde ingevuld (zie foutendiscussie).

De database kent nu aan alle vegetatievlakken een GHG en een GLG toe.

Bij een aantal vegetatievlakken zijn twee lokale typen gekarteerd, zogenaamde vegetatiecomplexen. Het kan gaan om een kleinschalig verschil in hoogteligging wat niet karteerbaar is op een schaal van 1:5000. Het kan ook gaan om een vegetatie die geleidelijk aan het veranderen is. Dat kan gepaard gaan met kleinschalige mozaïeken. In beide gevallen wordt een gemiddelde indicatie berekend voor het hele vegetatievlak.

In een laatste slag worden aan de hand van gekarteerde toevoeging en indicatorsoorten voor afzonderlijke vegetatievlakken nog correcties doorgevoerd. Bijvoorbeeld is bij een hoge bedekking van Grote brandnetel in de Elzenbroektypen de GLG 10 cm verlaagd.

Zo ontstaat een tabel die in Arcview aan de vegetatiekaart verbonden kan worden, zodat een GHG- een GLG-kaart gemaakt kunnen worden.

8.2.3 Resultaten

Toelichting bij de kaarten (kaart 11a en 11b).

Bij de presentatie van de resultaten is dezelfde legenda gebruikt als bij de andere corresponderende bijlagen, om de vergelijking te vergemakkelijken.

De beide geïnterpreteerde vegetatiekarteringen zijn over elkaar gepresenteerd, de kartering van 1999 ligt op die van 1991. De vlakjes met een dikke rand betreffen de kartering van 1999.

Alleen de relatief natte delen van Beekvliet hebben een indicatie voor GHG gekregen via de vegetaties. Zoals eerder uiteen is gezet, kunnen vegetaties in het vochtige tot droge bereik niet scherp aan waterstanden gekoppeld worden. Interferentie met vochtleverend vermogen van de bodem gaat daar een steeds grotere en onbekende rol spelen. Het is daarom niet vreemd dat een groot deel van de kaart wit blijft. Het valt op dat vegetaties waterstanden in de buurt van het maaiveld het scherpst indiceren. De legenda is daarom in dat bereik het fijnst verdeeld.

Een vergelijking met de hoogtekaart (kaart 4) laat zien dat een aantal laag gelegen locaties geen indicatie gekregen hebben. In bijna alle gevallen gaat het dan om ontwaterde voedselrijke graslanden. In de kartering van 1991 is het lokale type waar deze graslanden toe behoren, tamelijk breed gedefinieerd en gekarteerd, zodat er geen scherpe indicatie voor de waterstanden gevonden kon worden. In 1999 zijn deze verpachte graslanden niet opnieuw gekarteerd.

8.2.4 Verdroging

In tegenstelling tot de bodem vertellen veel vegetaties niet veel over het verleden. Dat geldt ook voor veel typen die voorkomen in Beekvliet. Voor een aantal typen die behoren tot de voedselrijke graslanden is het wel waarschijnlijk dat deze in het verleden veel natter waren, maar puur vanuit de huidige vegetaties is het niet hard te maken. De meeste Elzenbossen in Beekvliet hebben echter wel kenmerken die duiden op een natter verleden. Als de boomlaag bijna geheel uit Zwarte els bestaat en in de ondergroei veel soorten uit het Zomereik-verbond voorkomen, dan is het duidelijk dat de actuele waterstanden aanzienlijk lager liggen dan op het moment dat de boomlaag kiemde. Met name het type met Brede stekelvaren geeft het duidelijkst verdroging aan. Het type met Waterviolier is niet of nauwelijks als verdroogd te beschouwen; de typen met Elzenzegge en Stijve zegge hebben op veel plekken kenmerken van lichte tot matige verdroging. Het type met Wijfjesvaren laat ook een matige verdroging zien. De verdrogingsindicatoren in dit type (zoals Hennegras) duiden op een verlaging van met name de GLG en GVG. Gezien de verspreide ligging van de verdroogde typen Elzenbossen ligt de conclusie voor de hand dat op grote schaal een verlaging van de grondwaterstanden heeft plaats gevonden in de afgelopen eeuw.

Voor de natte heides zal dat ook consequenties gehad hebben, echter aan die vegetatietypen valt dat nu niet meer rechtsreeks vast te stellen. Een groot deel van de graslanden zullen gezien hun hoogteligging vroeger natter geweest zijn, rechtstreeks uit de actuele vegetatie is dat niet betrouwbaar vast te stellen.

Indien er betrouwbare goed te lokaliseren beschrijvingen zouden bestaan van de vroegere vegetatie of flora, kan uiteraard meer over de (mate van) verdroging gezegd

8.2.5 Foutendiscussie

Karteringen

Lokale typen die niet voldoende scherp te interpreteren waren in GHG/GLG, zijn buiten beschouwing gelaten (met name in het vochtige en droge bereik). Ook als er teveel spreiding aanwezig zat in het opnamemateriaal per lokaal type, is geen indicatie gegeven. Als bleek dat opnames zelf niet voldoende homogeen waren, zijn ze buiten de intepretatie gehouden. Als op een gradiënt opnames te groot gemaakt worden, kan het gebeuren dat de opname een natte en een drogere component bevat. Dergelijke opnames zijn niet bruikbaar.

Toch kunnen de gepresenteerde kaarten fouten en onzekerheden bevatten. Het is mogelijk dat bij het karteren vlakken een verkeerd vegetatielabel gekregen hebben.. Ook kan het voorkomen dat afwijkende vegetaties toch tot een lokaal type gerekend zijn, terwijl daar een nieuw lokaal type voor gemaakt had moeten worden. Bij controles is niet gebleken dat het bovenstaande op grote schaal voorkomt. Wel is in een enkel geval een vegetatievlak duidelijk verkeerd begrensd.

Verder kunnen de vegetatieopnamen de inhoud van het lokale type niet goed of eenzijdig definiëren. Dat kan alleen gecontroleerd worden aan de hand van de beschrijvingen in de rapportage van de karteringen en wat de kartering van 1999 betreft, nog enigszins in het veld. Voor de kartering van 1991 is de verstreken tijd te lang.

Interpretatie

In het algemeen kan gesteld worden dat hoe dichter de geïndiceerde GHG of GLG bij maaiveld ligt, hoe betrouwbaarder de waarde. De GLG's die wat verder onder maaiveld liggen (>60 cm) moeten als globale indicatie gezien worden.

De verschillende hulpmiddelen hebben zeker een objectiverende en corrigerende rol gespeeld, in de scores blijft uiteindelijk - wie het ook doet - toch een menselijke factor over. Omdat de diverse bronnen en hulpmiddelen tot enigszins afwijkende uitspraken leiden, zal iemand per lokaal type tot een eindoordeel moeten komen. Op dit moment is daar niet veel aan te veranderen, behalve dan door de interpretaties te laten controleren door onafhankelijke deskundigen. Te verwachten is dat in de komende jaren het instrumentarium dat dit type interpretaties kan ondersteunen, een flinke vlucht zal nemen. Daardoor zal de herhaalbaarheid en de controleerbaarheid van de resultaten sterk toe nemen. Verschillen in uitkomsten zullen echter blijven bestaan.

9

Discussie

In dit rapport is een methode beschreven waarmee de verdroging van een middelgroot natuurgebied als Beekvliet in kaart gebracht kan worden. Hierbij zijn keuzes gemaakt waarbij de afweging tussen de inspanning die nodig is om gegevens in het veld te verzamelen, of voor het interpreteren van bestaande gegevens, een belangrijke rol speelt. Het gaat er immers om, op een efficiënte wijze een zo goed mogelijke beschrijving van de mate van verdroging te geven, in een voor de gebruiker optimale vorm. Hierbij is een aantal discussiepunten naar voren gekomen die hieronder toegelicht worden.