• No results found

Deel I: toestand van Natura 2000 in het Linkerscheldeoevergebied

1 Broedvogels

1.7 Ondersteunend onderzoek

1.7.1 Broedsucces

Inleiding

Aanvullend aan het monitoren van de aantalevolutie van broedvogels geeft onderzoek naar het broedsucces veel extra informatie over de levensvatbaarheid van de populatie. Een populatie kan op lange termijn enkel blijven bestaan als er voldoende jongen worden voortgebracht. Koloniebroeders vormen een uitgelezen groep om dergelijk onderzoek uit te voeren, vermits de nesten gemakkelijk kunnen geobserveerd of bezocht worden. In vorige jaarverslagen werd reeds uitvoerig gerapporteerd over het broedsucces van Kokmeeuw, Zwartkopmeeuw, Visdief en Lepelaar (Spanoghe et al. 2006, Gyselings et al. 2007).

Lepelaar Platalea leucorodia

Sinds 2003 is de Lepelaar een vaste broedvogel geworden in het Linkerscheldeoevergebied. Dit is de enige plaats in Vlaanderen waar deze soort tot broeden komt. De broedgevallen vonden steeds plaats op de Verrebroekse Plassen. Het eerste koppel in 2003 broedde op een eilandje met riet en enkele wilgjes. Vanaf 2004 verkozen de Lepelaars een takkenhoop in de grote plas waar zij samen met Kokmeeuwen op broedden. Omdat verwacht werd dat deze broedplaats door rotting en verzakking in het broedseizoen van 2008 niet meer de volledige populatie zou kunnen huisvesten, liet het Gemeentelijk Havenbedrijf op 19 februari 2008

66 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zevende jaar

www.inbo.be enkele beheerwerken voor de Lepelaars uitvoeren. Op de naburige plas werden grote partijen wilgen afgezaagd met de bedoeling het gebied opener te maken. In december 2008 werden weer wat wilgen gekapt en een bres hersteld in deze plas door een groep vrijwilligers. Dit resulteerde in een hogere waterstand waardoor de kans op predatie van grondbewoners op het eiland vermoedelijk verkleinde.

Materialen en methoden

Nesten van Lepelaars werden tijdens de broedperiode opgevolgd om te kunnen bepalen hoeveel vliegvlugge jongen er uit elk nest voortkwamen. Nesten op de oude kolonieplaats werden geobserveerd met verrekijker en telescoop van op afstand. Nesten op de eilanden werden tijdens het broedseizoen enkele keren bezocht.

Op 21 mei werden 12 van de 13 jongen op het eiland voorzien van wetenschappelijke (KBIN) en kleurringen. Deze werden geleverd vanuit de Nederlandse Werkgroep Lepelaar. De gegevens van de vervolgwaarnemingen van deze gekleurringde vogels worden ook door hen beheerd.

Resultaten

Het globale broedsucces van de Lepelaar kolonie op de Verrebroekse plassen tijdens het verloop van de monitoringperiode is weergegeven in tabel 1.7/1.

2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Totaal

Aantal nesten 1 5 11 14 19 19 18 69

Aantal uitgevlogen jongen 2 11 19 21 44 35 45 132

Broedsucces 2 2,2 1,7 1,6 2,3 1,8 2,5 1,9

Tabel 1.7/1: Broedsucces van de Lepelaar kolonie op de Verrebroekse plassen.

Een uitsplitsing per locatie voor de gegevens van 2008 is weergegeven in tabel 1.7/2. Op de eerste locatie waren er weer 12 ‘vroege’ nesten (april-juni) en 2 ‘late’ nesten (juni-augustus).

Bij de ‘vroege’ nesten hoort ook een koppel dat 2 jongen grootbracht in een knotwilg tussen de Aalscholvers.

Oude locatie (takkenhoop)

Nieuwe locatie (eiland)

Eerste vestiging Laatste vestiging

Aantal nesten 12 2 4

Aantal uitgevlogen jongen 31 1 13

Broedsucces 2.6 0,5 3,2

Tabel 1.7/2: Broedsucces van de Lepelaar kolonie op de Verrebroekse plassen op de verschillende locaties in 2009. Op het eiland konden de nesten opgevolgd worden vanaf de eifase. De vier nesten hadden elk 4 eieren die ook allemaal uitkwamen in de eerste week van mei. Het koppel met de grootste jongen produceerde ook vier vliegvlugge jongen. Bij de drie volgende nesten was er telkens één zichtbaar kleiner jong aanwezig. Bij één van deze drie was dit al stervend op 8

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zevende jaar

67 mei en ook bij de 2 andere nesten overleefde dit jong niet. Uiteindelijk kwamen hier 13 jongen groot, een broedsucces van 3.2 jongen per koppel.

Bespreking

Het broedsucces schommelt over de jaren rond 1,9 uitgevlogen jongen per nest. Waargenomen jaarlijkse schommelingen rond dit gemiddelde kunnen bij een kleine kolonie als deze niet worden geïnterpreteerd. Statistisch kan er geen verschil tussen de jaren worden aangetoond. In 2009 werd met 2,5 jongen per paar het hoogste broedsucces sinds 2003 behaald. Het was op beide locaties gelijkaardig. Er werd geen verschil vastgesteld zoals dit het geval was in 2008. Het verhogen van de waterstand heeft mogelijks zijn effect gehad als barrière voor grondpredatoren.

Kokmeeuwen Larus ridibundus Materiaal en methoden

In het Linkerscheldeoevergebied broeden jaarlijks enkele duizenden koppels Kokmeeuwen in verschillende kolonies. Om het broedsucces te bepalen wordt een steekproef genomen binnen een van de grote kolonies met de zogenaamde enclosure-methode. Rond een aantal nesten wordt een enclosure (gesloten afspanning) opgesteld waarbinnen nesten individueel opgevolgd worden tot het uitkomen van de eieren (nestsucces) en de jongen bij elk bezoek gewogen en gemeten (kop/snavellengte) worden. Dit is belangrijk om afwijkingen in conditie te detecteren én om uiteindelijk te kunnen besluiten of een jong effectief de enclosure heeft verlaten op eigen kracht. Telkens worden de nieuw uitgekomen jongen ook geringd om ze individueel te kunnen opvolgen. Daarnaast worden mortaliteiten genoteerd. Als belangrijkste resultaat bekomt men het aantal jongen dat per broedpaar uitvliegt (broedsucces). Deze waarde wordt als maat genomen voor de gehele kolonie. Dit onderzoek gebeurde ieder jaar dat zich een grote kolonie daartoe leende. Vooral een snelle en gemakkelijke

toegankelijkheid is hiervoor een belangrijke voorwaarde.

Resultaten

Het gemiddeld aantal broedparen van de Kokmeeuw bedroeg de laatste zeven jaar minstens 2700. In 2003 en 2004 werden niet alle kolonies nauwkeurig geteld. In 2006 en 2007 was er een grote kolonie net buiten het gebied te Zwijndrecht waardoor de voor deze jaren lage aantallen kunnen verklaard worden. De aantallen op de Rechteroever werden niet

systematisch geteld maar hiervan is bekend dat zij ook sterk kunnen fluctueren. Om iets te kunnen zeggen over de jaarlijkse trend bij deze soort zouden daarom best jaarlijks alle kolonies op beide oevers van de Schelde geteld worden.

2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 gemiddelde

Aantal nesten > 2130 > 2200 3243 1974 1795 4252 3604 > 2743

Aantal kolonies 3 2 4 5 5 6 7

Aantal kolonies

> 500 nesten 3 2 3 2 1 2 3

Tabel 1.7/3: aantal nesten en aantal kolonies van de Kokmeeuw in het Linkerscheldeoevergebied van 2003 t.e.m. 2009. Wanneer we het broedsucces over de jaren heen bekeken wordt, zien we in 2005 en 2006 duidelijk lagere waarden dan de jaren voordien. In 2005 zaten 14 van de 29 opgevolgde

68 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zevende jaar

www.inbo.be nesten in dezelfde enclosure als de Zwartkopmeeuwen (29 nesten). In 2007 en 2009 was het telkens een volledig gemengde enclosure.

Parameters Aantal

nesten Legsel-grootte Uitkomst-succes Uitvlieg- succes Broed-succes Broed-succes Gehele kolonie 2003 Deurganckdok 36 2.6 72 % 57 % 1.11 Goed 2004 Deurganckdok 24 2.1 78 % 60 % 1 Goed 2005 Meeuwenbroedplaats Verrebroekse Plassen* 29 2.5 75 % 67 % 1.2 Goed 2007

Meeuwenbroedplaats* 19 2.6 59-88 % 28-41 % 0.6 Predatie door

Zwartkop meeuw ? 2009

Meeuwenbroedplaats* 21 2.3 35-84 % 24-59 % 0.5 Predatie door

Zwartkop meeuw en Vos ?

Tabel 1.7/4: broedsucces van de Kokmeeuw in het Linkerscheldeoevergebied. * = minstens de helft van de nesten in de enclosure van Zwartkopmeeuwen

Bespreking

Het broedsucces was in 2007 en 2009 beduidend lager dan de jaren daarvoor. Het lijkt erop dat vooral de geringere overleving van de jongen dit lage broedsucces in de hand werkt al kan voorzichtig gesteld worden dat ook het uitkomstsucces van de eieren iets lager is. Bij het deel van de Kokmeeuwen dat in dezelfde enclosure zat als de Zwartkopmeeuwen in 2005 werd ook een lager broedsucces vastgesteld: 0.9 tegenover 1.6 voor de Kokmeeuwen zonder Zwartkopmeeuwen. Het is bekend dat Zwartkopmeeuwen in kolonies prederen op eieren en jongen van andere soorten (Derks & de Kraker, 2005; Courtens et al, 2006). Dit zou een verklaring kunnen zijn voor deze lage waarden bij de Kokmeeuwen. Er zijn echter nog andere mogelijke verklaringen voor deze lage waarden of mogelijks is het een samenkomen van factoren. Dit kan bijvoorbeeld ook een gevolg zijn van predatie van buiten de kolonie of een algemene verslechtering van het Linkerscheldeoevergebied als broedplaats. In 2009 werden bijvoorbeeld veel door Vos doodgebeten jongen gevonden rond de enclosure. Als prooirest werd ook een dode gekleurringde Zwartkopmeeuw uit de enclosure teruggevonden. In 2008 was de Vos echter vrijwel zeker afwezig in het gebied. Daarnaast broeden met de Zwartkopmeeuwen ook Kokmeeuwen die later broeden dan het gros van hun soortgenoten. Dit werd bijvoorbeeld aangetoond bij de twee enclosures in 2005 waar nog Kokmeeuwen uitkipten tot 7 juni in de enclosure met Zwartkopmeeuwen waar het laatste jong in de andere enclosure uitkipte voor 24 mei (Spanoghe et al., 2006). Van deze late vestigingen kan vermoed worden dat ze voor een deel bestaan uit minder ervaren individuen of zelf koppels die wel tot eileg overgaan maar niet broeden tot het uitkomen van de jongen. Dit werkt dus een laag broedsucces in de hand.

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zevende jaar

69 Zwartkopmeeuwen Larus melanocephalus

Materiaal en methoden

In het Linkerscheldeoevergebied broeden jaarlijks Zwartkopmeeuwen in gemengde kolonies met de Kokmeeuwen. In jaren dat er vestiging van Zwartkopmeeuwen dit toelaat, wordt ook bij deze soort het broedsucces bepaald op dezelfde manier als hierboven beschreven voor de Kokmeeuw.

Resultaten

De Zwartkopmeeuw broedt jaarlijks in het Linkerscheldeoevergebied. De aantallen kunnen sterk verschillen tussen opeenvolgende jaren, net zoals de vestigingsplaatsen. Het lage aantal in 2006 kan verklaard worden door een vestiging van honderden broedparen te Zwijndrecht, buiten het Vogelrichtlijngebied. De eilanden in Putten West en Doelpolder Noord zijn vaste broedplaatsen geworden voor deze soort. Deze situatie benadert de ‘natuurlijke’ omstandigheden. In Zuid-Europa, waar de Zwartkopmeeuw de kern van haar

wereldpopulatie heeft, is deze soort een typische broedvogel van eilanden.

2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009

Aantal nesten 206 479 240 7 103 1106 315

Aantal kolonies 3 3 4 3 3 3 5

Tabel 1.7/5: aantal nesten en aantal kolonies van de Zwartkopmeeuw in het Linkerscheldeoevergebied van 2003 t.e.m. 2009.

Het broedsucces van de Zwartkopmeeuw is gemiddeld lager dan dat van de Kokmeeuw gemeten in enclosures waar ze niet gemengd voorkomen. In geen enkel jaar was dit meer dan 1 uitgevlogen jong per paar.

Aantal nesten Legselgrootte Uitkomstsucces

% Uitvliegsucces % Broedsucces

2005 29 2.4 71 41 0.7

2007 25 2.6 61-86 40-57 0.9

2009 17 2.4 65-90 25-35 0.6

Tabel 1.7/6: broedsucces van de Zwartkopmeeuwen in het Linkerscheldeoevergebied Bespreking

Uit analyse van terugmeldingen van Kokmeeuwen lijkt die 1 uitgevlogen jong per broedkoppel het noodzakelijke gemiddelde te zijn om de populatie in stand te houden (Majoor, 2005). Een dergelijke oefening is voor de Zwartkopmeeuw nog niet gemaakt maar men kan aannemen dat dit in dezelfde grootteorde zal zijn. Als de resultaten van deze jaren representatief zijn voor de populatie Zwartkopmeeuwen in het Linkerscheldeoevergebied dan zal ze moeilijk kunnen stand houden zonder immigratie van vogels buiten het gebied. Er zijn tot op heden geen gegevens uit zuidelijk Europa om dit te vergelijken.

Het onderzoek tot nu toe bracht twee opvallende resultaten die verder onderzocht moeten worden om ze te bevestigen:

70 Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zevende jaar

www.inbo.be

• Zwartkopmeeuwen hebben een lager broedsucces dan Kokmeeuwen, gemeten bij

Kokmeeuwen die zonder Zwartkopmeeuwen in de enclosure broeden.

• Zwartkopmeeuwen beïnvloeden het broedsucces van Kokmeeuwen in hun

onmiddellijke buurt, vermoedelijk door predatie maar mogelijks ook door agressie. Indien deze bevinding correct is lijken ze meer te prederen op donsjongen van Kokmeeuwen dan op de eieren.

Om deze voorlopige resultaten te bevestigen zal in 2010 onderzoek verricht worden met de enclosure-methode in een Kokmeeuwenkolonie en in een gemengde kolonie met een voldoende hoog aantal nesten Zwartkopmeeuw.

www.inbo.be Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het zevende jaar

71