• No results found

Wat kan er ondanks deze beperkingen geconcludeerd worden? Ten eerste is de broedpopulatie in De Deelen ten opzichte van de jaren voor 2007 toegenomen. Tijdens de onderzoeksperiode nam het aantal nesten in het gebied gestaag toe, 2007 470-500, 2008 620-650 en 2009 900-925 paar. Deze toename is toe te schrijven aan goede broedseizoenen voor 2007. Grauwe Ganzen starten met broeden als ze ongeveer 4 jaar oud zijn. Dit betekent dat de jaren 2003-2005 mogelijk uitzonderlijk goede jaren waren voor de broedvogels uit De Deelen.

Het aantal ruiers in De Deelen lijkt stabiel of iets toenemend. In 2007 en 2008 ging het om ongeveer 2.000 vogels en in 2009 om ongeveer 2.500 exemplaren. In voorgaande jaren lag het aantal iets lager (Kleefstra 2004). De locaties waar de ruiers zich ophielden binnen het gebied is jaarlijks ongeveer hetzelfde.

De jongenoverleving van uitkomst tot vliegvlug in De Deelen is van 58,1% in 2007 gedaald naar 19,1% in 2008 en 17.6% in 2009. Het gaat dus om een aanzienlijke daling waarbij de overlevingspercentages in 2008 en 2009 erg laag zijn (cf. Kampe-Persson 2002, Voslamber & Van Bracht 2008, Voslamber 2009). Het kan niet uitgesloten worden dat wegtrekkende families hierop invloed hebben gehad, echter dat er iets veranderd is in het gebied is evident. Door het plaatsten van het raster is de draagkracht van De Deelen als opgroeigebied voor jonge ganzen verminderd ten opzichte van de situatie t/m 2007. Zowel de uit het gebied wegtrekkende families als de veranderde verspreiding van de families in het gebied in vergelijking met 2007 wijzen hierop (zie §5.4).

Ondanks de problemen met het functioneren van het raster heeft het toch ganzen weerhouden van foerageren buiten De Deelen ten noorden van de Hooivaart. Hier werden in 2008 en 2009 slechts zelden families gezien op het boerengrasland. Wel werden er veel families gezien die op de kade foerageerden, maar hier werd de begrazing beperkt tot de binnenkant (de kant van De Deelen, figuur 5.1 en 5.2).

De uitkomstpiek van eieren viel in De Deelen rond het midden van april. In de Ooijpolder bij Nijmegen ligt deze piek iets later (rond begin mei). Data van de afgelopen jaren wijzen er sterk op dat er een verlating van de uitkomstdatum bij de Grauwe Ganzen optreedt (eigen data.), terwijl veel andere vogelsoorten juist hun broedseizoen vervroegen als gevolg van klimaatverandering (bv. Møller et al. 2004, Both et al. 2005).

Over het algemeen is de overlevingskans van vroeg uit het ei komende jongen groter dan de groep die laat uitkruipt als gevolg geringere concurrentiestrijd en dus een groter voedselaanbod (Sedinger & Flint 1991, eigen waarneming). In De Deelen zijn er aanwijzingen dat juist bij de later uit het ei komende jongen de overlevingskans groter is. Deze overlevingskans lijkt niet beïnvloed te zijn door

weersomstandigheden.

Figuur 5.1. Verschil begrazing door ganzen in Figuur 5.2. Verschil begrazing door ganzen in april binnen (rechts) en buiten (links) De Deelen,. mei binnen (rechts) en buiten (links), 2008.

2008. Foto: Sander Terlouw.

Foto: Sander Terlouw.

5.4. Terreingebruik

De verspreiding van de families ganzen in De Deelen is in 2008 en 2009 duidelijk anders dan in 2007. Families met jongen tot twee weken oud waren minder (11%, resp. 4.5%) in het zuidwesten van De Deelen te vinden en meer in het oosten (8% resp. 6,5%). Bijna 10% van alle families met jongen tot twee weken oud waren in 2008 en 2009 te vinden ten zuiden van de Hooivaart, dus buiten De Deelen. Dit is bijna 3% meer dan in 2007.

Maar deze 3% toename ten zuiden van de Hooivaart is niets vergeleken met de toename van het aantal families met jongen ouder dan twee weken. Daarvan bevond namelijk in 2008 bijna 28% en in 2009 bijna 17% zich ten zuiden van de Hooivaart, een toename van 19% resp. 9% ten opzichte van 2007. Hier staat in 2008 een afname van het gebruik van heel De Deelen tegenover, met uitzondering van het centrale deel waarvan het gebruik gelijk bleef. Ook in 2009 zien we die afname in De Deelen zelf, echter in dat jaar hield een opmerkelijk groot deel (44%) van de families met grotere jongen zich op in het oostelijke deel van het gebied.

Wordt het terreingebruik van families met jongen tot twee weken met families met jongen ouder dan twee weken vergeleken dan is eenzelfde toename in het gebruik van het gebied ten zuiden van de Hooivaart te zien (18% in 2008 en 8% in 2009)), een leegloop uit De Deelen dus. In 2007 was er daar slechts sprake van een geringe toename (2%) en bleef het gebruik van de gebieden in De Deelen zelf eveneens zeer constant.

De grote verandering in gebiedsgebruik in 2008 en 2009 is dus opvallend. De families ganzen kunnen blijkbaar niet genoeg voedsel van voldoende kwaliteit vinden in De Deelen zelf waardoor ze gedwongen worden te gaan zwerven op zoek naar betere gebieden. Doordat er in 2008 geen en in 2009 deels een raster stond ten zuiden van De Deelen konden ze daar de Hooivaart overzwemmen en het natuurgebied uitgaan op zoek naar meer voedsel op het boerenland ten zuiden van de Hooivaart. Opvallend is dat families met jongen tot twee weken oud dit nauwelijks deden. Vermoedelijk speelt hier deels het feit dat een aantal van deze jongen nog door het raster konden komen en daardoor meer voedsel op de kade konden vinden mee. Daarnaast lijkt het er sterk op dat de Hooivaart een (te) groot opstakel is voor jongen tot twee weken oud. Dit kanaal is erg open en kent behoorlijk steile kanten.

Mogelijk vonden de ouders dit te gevaarlijk voor de hele jonge Grauwe Ganzen.

Het schrikdraad dat langs de westkant van De Deelen geplaatst werd om meer ganzen tegen te houden lijkt slechts beperkt effectief en deze maatregel is zeker niet afdoende om ganzen ervan te weerhouden ergens te komen waar je ze niet wilt hebben. Het verdient niettemin aanbeveling hier nog eens goed naar te kijken. Er zou een proefopzet gekozen dienen te worden waarbij het directe effect van schrikdraad goed kan worden vastgesteld.

5.5. Graskwaliteit

Naast het feit dat het plaatsen van een raster in De Deelen ervoor zorgt dat de hoeveelheid opgroeigebied afneemt, was het idee dat hierdoor de rijkere boerengraslanden niet bereikt konden worden. Hierdoor werden de ganzen gedwongen in De Deelen zelf te foerageren waar gras van iets mindere kwaliteit staat (Van de Ven et al. 2007). En gras van mindere kwaliteit is vooral in de eerste twee weken van het leven van een ganzenjong sterk van invloed op zijn conditie (Cooch et al. 1991, Larsson & Forslund 1991, Sedinger & Flint 1991, Sedinger et al. 1995, Black et al. 1997, Lepage et al. 1998, Van der Jeugd et al. 2006).

In De Deelen bevatte het gras in 2008 in het natuurgebied zelf meer stikstof dan het gras op de boerenlanden rondom De Deelen. In 2007 was het omgekeerde het geval. Dit laatste is ook naar verwachting. Het boerenland wordt bemest en de kade en graslanden in De Deelen niet. In de Ooijpolder bij Nijmegen bevat het gras in de agrarisch beheerde delen van het gebied een veel hoger stikstofgehalte dan de natuurlijk beheerde plots. Over het algemeen waren de stikstofwaarden in maart het hoogst en namen deze gedurende het seizoen af. Het meest opvallende is dat in zowel De Deelen als de Ooijpolder de stikstofgehaltes aanzienlijk lager liggen in 2008 dan in 2007 (cf. Van de Ven et al. 2007, Terlouw 2008). Vooral tussen de agrarische beheerde gebieden zijn de verschillen tussen beide jaren aanzienlijk. De verschillen voor de natuurlijk beheerde gebieden zijn iets kleiner, maar nog steeds behoorlijk.

Vooral jong vers gras heeft een hoog stikstofgehalte en is daardoor aantrekkelijk voor ganzen (Korevaar 1986, Voslamber et al. 2004, Van der Jeugd et al. 2006). Jongen die opgroeien op gras met een hoog stikstofgehalte hebben een grotere kans om te overleven (o.a. Voslamber & van Turnhout 2008). Naarmate het seizoen vordert neemt de grashoogte toe en (bij niet maaien) ook de verruiging. Dit zorgt ervoor dat de graskwaliteit en de aantrekkelijkheid voor ganzen afneemt (Nilsson & Persson 1992, Schekkerman et al. 2000, Van der Jeugd et al. 2006, Heuermann 2007). Tevens gaat gras bloeien naarmate het seizoen vordert. Er gaat dan minder stikstof in (de aanmaak van nieuw) blad zitten aangezien dat nodig is voor het bloeien. Ook dit doet het stikstofgehalte afnemen gedurende het seizoen.

Omdat de natuurlijk beheerde plots in De Deelen allen op de in 2002 aangelegde kade liggen (uitgezonderd één, die ligt op een legakker), die toentertijd van vers veen is gemaakt, is de bodem nog behoorlijk rijk. Veen zit immers vol met plantaardig materiaal en geeft langzaam haar voedingsstoffen prijs. Ook de agrarisch beheerde plots in De Deelen liggen op veengrond, maar die zijn al vele tientallen jaren in gebruik als agrarisch land waardoor de bodem zelf vrij arm zal zijn. De boeren bemesten deze graslanden dan ook om de productie te verhogen. De lagere waarde op het boerenland in 2009, in vergelijking met die in 2008 is opmerkelijk en niet goed verklaarbaar.

Daarnaast zijn de boerenlandlocaties extra gevoelig voor bemesten. Is er net in de paar dagen voor het nemen van de grasmonsters bemest, dan zal het stikstofgehalte erg hoog zijn, niet alleen doordat het gras de stikstof opneemt, maar ook omdat er nog mestresten op het gras aanwezig zijn. Is de locatie voor het laatst al weken geleden bemest, dan zal de hoeveelheid stikstof in het gras ook aanzienlijk lager zijn. Bij het nemen van de monsters is echter steeds geprobeerd te voorkomen dat er mestresten op de grasmonsters zaten.

Als laatste zorgde het vaker maaien van de agrarisch beheerde plots voor meer variatie in stikstofgehalte. Bij het maaien worden immers de rijkere bovendelen van het gras verwijderd, waardoor gemiddeld genomen het staande, nog levende gras aanzienlijk minder stikstof bevat. Omdat door dit maaien het overgebleven gras weer extra gestimuleerd wordt om te groeien zal er daarna een explosie zijn van vers gras, met de daarbij horende hogere stikstofwaarden.

De afname van het stikstofgehalte in de natuurlijk beheerde plots in De Deelen is te groot om te worden veroorzaakt door natuurlijk verschraling. Een groot verschil tussen 2007 en 2008 is dat er in 2007 schapen graasden op de kade terwijl dit in 2008 niet het geval was. Hierdoor kwam minder bemesting via de schapen terug op de kade, werd er minder gras afgegeten en werd het gras daardoor dus minder gestimuleerd tot het maken van verse loten. Daarnaast kon de kade vanwege het gebrek aan schapen begrazing in 2008 meer verruigen dan in 2007.