• No results found

Brief aan het Bijbelgenootschap d.d. 8 juli 1873

Gisteren ontving ik uw brief van

I

mei, waaruit ik zie, dat gij mijn benoeming nog

niet gelezen hebt. Ik moest mij decideren, wilde ik de kans niet laten voorbijgaan.

Zoals ik u reeds vroeger schreef, was ik liever bij het B.G. in dienst gebleven, want

de regering is niet verstandig genoeg mij haar gehele vertrouwen te schenken. Immers

bij een taak als de mijne is gelegenheid genoeg iemand te bedriegen, zodat het het

beste is, iemand, van wie men weet dat hij ijver genoeg heeft, geheel vrij te laten. Ik

ben pas een maand in dienst en nu reeds word ik overstelpt met officiële stukken,

ruil is niet geheel in mijn voordeel uitgevallen. Ik heb de dienst van het B.G. verlaten,

omdat ik begrijp het Genootschap er een dienst mee te doen. Gij weet, ik heb de

vertaling van de bijbel altijd verfoeid, daar zij leidt tot het leveren van vodden. De

taal zó te beoefenen dat men redelijk werk kan leveren, kost teveel tijd, dan dat men

bij het vertalen van de bijbel de nodige ijver kan betonen. Meestal levert men

broddelwerk, daargelaten nog, dat men het niemand naar de zin kan maken. Vertaalt

ge naar de eisen der taal, een zendeling beschuldigt u licht van verkrachting van

‘Gods Woord’, offert ge de taal aan de bijbel op, een taalkundige maakt er zich dik

over. Ikzelf ben daarvan een sprekend voorbeeld. Men heeft van de beoefening dezer

talen in Europa een verkeerd begrip, daar men zich niet kan voorstellen, hoe moeilijk

het is met Inlanders te verkeren. Niet alleen zijn deze talen zeer rijk, maar zij hebben

ook eigenaardigheden, die een Europeaan nooit leert kennen. Ik wijs u maar op het

Maleis, waarin geen Europeaan zich behoorlijk weet uit te drukken, en toch is die

taal reeds eeuwenlang door ons beoefend. Men begon het Maleis te beoefenen alleen

maar om erin te vertalen (de bijbelvertalers gaven nimmer een Maleise tekst uit!) en

de onnozele waan, dat het gemakkelijk aan te leren is, duurt nog tot op onze dagen

voort en een knoeier als Esser blijft de naam behouden van een taalkenner! Kortom,

ik geloof dat de bijbelvertaling niet is in het belang der taalstudie. Nu heeft weliswaar

het N.B.G. de koninklijke weg bewandeld door tevens te zorgen voor handboeken,

maar desniettemin heeft het teveel van zijn afgevaardigden gevergd en is daardoor

ook medeplichtig aan knoeierij. Ik maak het daar geen verwijt van, want ik weet

maar al te goed hoeveel domme leden het telt, die men naar de ogen moet zien, omdat

zij voor het geld zorgdragen en die in staat zouden zijn hun bijdragen te weigeren,

zo het B.G. alleen zorgde voor taalkundige handboeken. Ik overdrijf niet en behoef

u slechts te wijzen op degenen die Esser met zijn ‘Heraut’ in het gelijk stelden.

Intussen dank ik het Bijbelgenootschap voor het vertrouwen mij zo lang geschonken,

al heb ik ook reden te geloven, dat ik méér had kunnen doen, zo ik van de

bijbelvertaling ontslagen was geworden. Het blijft altijd een verdienste van het B.G.,

dat het niet

te nauw op mijn rechtzinnigheid lette en de dwaasheid niet had mij aan kant te zetten,

omdat ik niet tot de heilige vaten behoor. Het handelde als een goed calvinist: mijn

onheiligheid toch was gepraedestineerd!

Onlangs is hier een Balinees gedoopt. Of men er zich over verblijden kan, weet

ik niet. De heidense Balinezen hebben zich er niet aan geërgerd; zij maken zich ervan

af met hem voor gek te verklaren. Ze zijn zeer verdraagzaam jegens andersdenkenden.

Verdraagzaamheid schrijft men in de regel toe aan onverschilligheid. Bij de Balinezen

is dit volstrekt niet het geval; ze zijn trots op hun oude godsdienst en beschouwen

andersdenkenden als een soort van waanzinnigen, die zich bij een verandering

vernederen. Men ziet hieruit, dat verdraagzaamheid ook een andere bron kan hebben

dan lauwheid. Christendom en islam zullen hier weinig kans van slagen hebben. De

zendelingen hier zijn achtenswaardige lieden. Ik beklaag hen en ik geloof dat ze

zichzelve ook beklagen, want hun illusies zijn ze allang kwijt. Ik begrijp niet hoe

men in Holland zo onnozel kan zijn, dat men gelooft door Europese zendelingen, en

nog wel met Europese vrouwen gehuwd, iets te kunnen uitwerken. Zijn er reeds

Inlandse christenen, dan alleen is een Europese zendeling beter dan een Inlandse, in

het andere geval is het waanzin. Hier vooral is de zending belachelijk, want de

Balinees is trots op zijn schrifttaal. Hij zal zelfs een bijbelvertaling in het Balinees

verwerpen als godslastering, vandaar dat de priesters hier in het Kawi dichten, al

kennen zij het ook slechts zeer oppervlakkig. De priesterstand is hier zeer geëerd en

geen wonder, daar de priesters die ik ken, alle achting verdienen. De intriges der

Maleise geestelijkheid zijn hun onbekend. Ik schrijf dit verschijnsel toe aan hun

warsheid van pogingen om anderen tot hun godsdienst over te halen.

Proselietenmakerij - ik weet dit uit de Bataklanden - geeft aanleiding tot slinkse

streken. De mohammedanen nemen alles te baat om bekeerlingen te maken. Hier

zijn het vrouwen en slaven: een Balinees die op een mohammedaanse vrouw verliefd

wordt, kan haar niet bezitten zonder de islam aan te nemen en de slaven worden door

hun overgang vrij. Europese zendelingen mogen zulke middelen niet te baat nemen

en zien daarom weinig vrucht van hun arbeid. Men

kan zeggen dat de zending in deze landen vooral in het leven gehouden wordt door