Gisteren ontving ik uw brief van
Imei, waaruit ik zie, dat gij mijn benoeming nog
niet gelezen hebt. Ik moest mij decideren, wilde ik de kans niet laten voorbijgaan.
Zoals ik u reeds vroeger schreef, was ik liever bij het B.G. in dienst gebleven, want
de regering is niet verstandig genoeg mij haar gehele vertrouwen te schenken. Immers
bij een taak als de mijne is gelegenheid genoeg iemand te bedriegen, zodat het het
beste is, iemand, van wie men weet dat hij ijver genoeg heeft, geheel vrij te laten. Ik
ben pas een maand in dienst en nu reeds word ik overstelpt met officiële stukken,
ruil is niet geheel in mijn voordeel uitgevallen. Ik heb de dienst van het B.G. verlaten,
omdat ik begrijp het Genootschap er een dienst mee te doen. Gij weet, ik heb de
vertaling van de bijbel altijd verfoeid, daar zij leidt tot het leveren van vodden. De
taal zó te beoefenen dat men redelijk werk kan leveren, kost teveel tijd, dan dat men
bij het vertalen van de bijbel de nodige ijver kan betonen. Meestal levert men
broddelwerk, daargelaten nog, dat men het niemand naar de zin kan maken. Vertaalt
ge naar de eisen der taal, een zendeling beschuldigt u licht van verkrachting van
‘Gods Woord’, offert ge de taal aan de bijbel op, een taalkundige maakt er zich dik
over. Ikzelf ben daarvan een sprekend voorbeeld. Men heeft van de beoefening dezer
talen in Europa een verkeerd begrip, daar men zich niet kan voorstellen, hoe moeilijk
het is met Inlanders te verkeren. Niet alleen zijn deze talen zeer rijk, maar zij hebben
ook eigenaardigheden, die een Europeaan nooit leert kennen. Ik wijs u maar op het
Maleis, waarin geen Europeaan zich behoorlijk weet uit te drukken, en toch is die
taal reeds eeuwenlang door ons beoefend. Men begon het Maleis te beoefenen alleen
maar om erin te vertalen (de bijbelvertalers gaven nimmer een Maleise tekst uit!) en
de onnozele waan, dat het gemakkelijk aan te leren is, duurt nog tot op onze dagen
voort en een knoeier als Esser blijft de naam behouden van een taalkenner! Kortom,
ik geloof dat de bijbelvertaling niet is in het belang der taalstudie. Nu heeft weliswaar
het N.B.G. de koninklijke weg bewandeld door tevens te zorgen voor handboeken,
maar desniettemin heeft het teveel van zijn afgevaardigden gevergd en is daardoor
ook medeplichtig aan knoeierij. Ik maak het daar geen verwijt van, want ik weet
maar al te goed hoeveel domme leden het telt, die men naar de ogen moet zien, omdat
zij voor het geld zorgdragen en die in staat zouden zijn hun bijdragen te weigeren,
zo het B.G. alleen zorgde voor taalkundige handboeken. Ik overdrijf niet en behoef
u slechts te wijzen op degenen die Esser met zijn ‘Heraut’ in het gelijk stelden.
Intussen dank ik het Bijbelgenootschap voor het vertrouwen mij zo lang geschonken,
al heb ik ook reden te geloven, dat ik méér had kunnen doen, zo ik van de
bijbelvertaling ontslagen was geworden. Het blijft altijd een verdienste van het B.G.,
dat het niet
te nauw op mijn rechtzinnigheid lette en de dwaasheid niet had mij aan kant te zetten,
omdat ik niet tot de heilige vaten behoor. Het handelde als een goed calvinist: mijn
onheiligheid toch was gepraedestineerd!
Onlangs is hier een Balinees gedoopt. Of men er zich over verblijden kan, weet
ik niet. De heidense Balinezen hebben zich er niet aan geërgerd; zij maken zich ervan
af met hem voor gek te verklaren. Ze zijn zeer verdraagzaam jegens andersdenkenden.
Verdraagzaamheid schrijft men in de regel toe aan onverschilligheid. Bij de Balinezen
is dit volstrekt niet het geval; ze zijn trots op hun oude godsdienst en beschouwen
andersdenkenden als een soort van waanzinnigen, die zich bij een verandering
vernederen. Men ziet hieruit, dat verdraagzaamheid ook een andere bron kan hebben
dan lauwheid. Christendom en islam zullen hier weinig kans van slagen hebben. De
zendelingen hier zijn achtenswaardige lieden. Ik beklaag hen en ik geloof dat ze
zichzelve ook beklagen, want hun illusies zijn ze allang kwijt. Ik begrijp niet hoe
men in Holland zo onnozel kan zijn, dat men gelooft door Europese zendelingen, en
nog wel met Europese vrouwen gehuwd, iets te kunnen uitwerken. Zijn er reeds
Inlandse christenen, dan alleen is een Europese zendeling beter dan een Inlandse, in
het andere geval is het waanzin. Hier vooral is de zending belachelijk, want de
Balinees is trots op zijn schrifttaal. Hij zal zelfs een bijbelvertaling in het Balinees
verwerpen als godslastering, vandaar dat de priesters hier in het Kawi dichten, al
kennen zij het ook slechts zeer oppervlakkig. De priesterstand is hier zeer geëerd en
geen wonder, daar de priesters die ik ken, alle achting verdienen. De intriges der
Maleise geestelijkheid zijn hun onbekend. Ik schrijf dit verschijnsel toe aan hun
warsheid van pogingen om anderen tot hun godsdienst over te halen.
Proselietenmakerij - ik weet dit uit de Bataklanden - geeft aanleiding tot slinkse
streken. De mohammedanen nemen alles te baat om bekeerlingen te maken. Hier
zijn het vrouwen en slaven: een Balinees die op een mohammedaanse vrouw verliefd
wordt, kan haar niet bezitten zonder de islam aan te nemen en de slaven worden door
hun overgang vrij. Europese zendelingen mogen zulke middelen niet te baat nemen
en zien daarom weinig vrucht van hun arbeid. Men
kan zeggen dat de zending in deze landen vooral in het leven gehouden wordt door
In document
H. Neubronner van der Tuuk, De pen in gal gedoopt · dbnl
(pagina 163-166)