• No results found

Bovenstaande tekst is een bewerking van enkele fragmenten van het essay dat Hans Goedkoop schreef ter voorbereiding op zijn biografie over Herman Heijermans

In document Biografie bulletin. Jaargang 9 · dbnl (pagina 43-46)

Eindnoten:

1. Twee voorlopers in het onderzoek naar historische taal- en verhaalstructuren: Louis O. Mink, Historical understanding. Brian Fay, Eugene O. Golob en Richard T. Vann ed. (Ithaca en Londen 1987), en Arthur C. Danto, Analytical philosophy of history (Cambridge 1968) (uitgebreid tot Narration and knowledge (New York 1985)). Voor hun plaats tussen verwante denkers, zie: R.F. Atkinson, Knowledge and explanation in history (Ithaca 1978). Sceptischer over de mogelijkheid van historische kennis is: Paul Veyne, Writing history: essay on epistomology, vertaling M. Moore-Rinvolucri (Middletown 1984). Het debat van de jaren zeventig werd aangevoerd door Hayden Whites Metahistory. The historical imagination in nineteenth century Europe (Baltimore en Londen 1973). Zie ook zijn Tropics of discourse. Essays in cultural criticism (Baltimore en Londen 1978) en The content of the form. Narrative discourse and historical representation (Baltimore en Londen 1987). Radicaler nog in de breuk tussen verleden en geschiedschrijving is F.R. Ankersmit, Narrative logic. A semantic analysis of the historian's language (Den Haag 1983), en, ibidem, De navel van de geschiedenis. Over ointerpretatie, representaie en realiteit (Groningen 1990).

Voor een beeld van deze linguistic turn in de geschiedschrijving, zie: The representation of historical events. History and theory. Beiheft 26 (Middletown 1987). Frank Ankersmit e.a. ed., Op verhaal komen. Over narrativiteit in de mens- en cultuurwetenschappen (Kampen 1990). P.W.M. de Meijer e.a. ed., Verhaal en relaas (Muiderberg 1988). Taal en geschiedenis. Groniek 89/90 (1984). Een tegenstander: P.H.H. Vries, Vertellers op drift. Een verhandeling over de nieuwe verhalende geschiedenis (Hilversum 1990).

2. Over de taligheid van de menselijke identiteit, zie: R. Schafer, The analytic attitude (Londen 1983); Donald P. Spence, Narrative truth and historical truth. Meaning and interpretation in psychoanalysis (New York 1982); Peter van der Zwaal, ‘Het narratieve paradigma in de psychoanalyse’, in: Frank Ankersmit e.a. ed. Op verhaal komen, 36-62.

3. F.R. Ankersmit, Narrative logic. Al benadrukt Ankersmit de ‘onvertaalbaarheid’ van de werkelijkheid en het constructivistisme van interpretaties, hij houdt vreemd genoeg vast aan een realistische opvatting van beschrijvingen en verklaringen die, als ‘component’ van een interpretatie, wel ondubbelzinnig met de werkelijkheid van het verleden zouden kunnen ‘corresponderen’. Hij onderschat hoezeer in de praktijk zelfs een parochieregister een constructie is. Zie zijn debat met A.A. van den Braembussche en zijn ‘Taal en werkelijkheid in de geschiedenis’, beide in het Groniek-nummer Taal en geschiedenis.

In zijn recente werk lijkt het belang van dit realisme overigens gestaag af te nemen. Zie voor een beknopt credo zijn ‘Tegen de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening’, in: F.

van Besouw e.a. ed., Balans en perspectief. Visies op de geschiedwetenschap in Nederland (Groningen 1987) 55-72.

4. Voor Ankersmits begripsbepaling, zie zijn Denken over geschiedenis, 180-188. 5. Ankersmit, ‘Tegen de verwetenschappelijking’, 62 en 69.

6. Zie bijvoorbeeld: ‘Historische representatie’ en ‘De chiastische verhouding tussen literatuur en geschiedenis’, in: De navel van de geschiedenis.

7. Paul Ricoeur, The rule of metaphor. Vertaling Robert Czerny, Kathleen McLaughlin en John Costello (Toronto 1977). Ibidem, Time and narrative. Volume I, II en III. Vertaling Kathleen McLaughlin en David Pellauer (Chicago en Londen 1984, 1985 en 1988). Voor korte voorstudies, toegankelijker dan dit ontzagwekkende tweeluik, zie: ‘Narrative time’, Critical inquiry 7 (1980) nummer 1, 169, en ‘The model of the text. Meaningful action considered as a text’, in: John B. Thompson ed., Paul Ricoeur. Hermeneutics and the human sciences (Cambridge 1981) 197-221. Over Ricoeur en zijn plaats in de geschiedfilosofie, zie: S.H. Clark, Paul Ricoeur (Londen en New York 1990), met name 152-198. H. White, ‘The question of narrative in contemporary historical theory’ en ‘The metaphysics of narrative’, in: ibidem, The content of the form, 26-57, 169-184.

Verwante benaderingen van ‘intentioneel handelen’ als tekst, net als bij Ricoeur gestoeld op de fenomenologie van Husserl en Heidegger, zijn: Frederick A. Olafson, The dialectic of action. A philosophical interpretation of history and the humanities (Chicago en Londen 1979), en David Carr, Time, narrative, and history (Indianapolis 1986).

8. Ricoeur, ‘The model of the text’ en Time and narrative. I, 52-64. Zie ook Carrs Time, narrative, and history. Carr verwijt Ricoeur het verband tussen de pre-narrative structure van de werkelijkheid en de narrative structure van de taal zo los te maken dat het betekenisloos wordt (zie p. 14-15, 64, evenals zijn kritiek ‘Narrative and the real world’, in: History and theory 23 (1984), nummer 3, 357-370). Dat ligt echter meer aan de abstractie van Ricoeurs betoogtrant dan aan zijn bedoelingen.

9. Ricoeur, Time and narrative. I, 52. Vgl. Park Honan, ‘The theory of biography’, Novel 13 (1979) nummer 1, 109-120, die (biografische) verhalen een vergelijkbare orde geeft, weer te geven in een soort assenstelsel: op de ene as staat de tijd, lineair en diachroon, op de andere een structuur van betekenis, non-lineair en synchroon.

10. Ankersmit vat Ricoeurs gedachtegang samen tot ‘het verleden is een tekst’ en wijst die af als een tautologie, omdat de ‘tekst van het verleden’ over niets anders dan zichzelf kan gaan, terwijl een tekst naar iets anders moet verwijzen om zin te krijgen. Maar daarmee mist hij de crux. Voor Ricoeur wordt het verleden pas een tekst als iemand feiten vervlecht tot een verhaal met een plot. Dat ‘narratief’ verwijst inderdaad naar het verleden zelf, maar het krijgt ook een tweede verwijzing, boven de feiten uit: naar de structuur van de tijd. Het maakt een stap, in termen die Ricoeur van Heidegger leent, van Innerzeitlichkeit, een onderdompeling in de tijd, naar het overzicht van de Geschichtlichkeit. Zie: Ankersmit, ‘De Angelsaksische hermeneutiek en de geschiedbeoefening’ en ‘Historische representatie’, in: De navel van de geschiedenis, 79-80, 155-156, en Ricoeur, Time and narrative. III, met name 60-141.

11. Ricoeur zelf gebruikt deze formulering niet. Ze komt van de negentiende-eeuwse historicus Wilhelm Droysen.

12. Over de metafysische consequenties van Ricoeurs theorie, zie: Haiden White, ‘The question of narrative in contemporary historical theory’ en ‘The metaphysics of narrativity’.

13. Frank Kermode, The genesis of secrecy. On the interpretation of narrative (Cambridge 1979) 1-48.

14. De carnal sense is op te vatten als een historische variant van het against interpretation dat Susan Sontag in de jaren zestig als ideaal koesterde bij de duiding van kunst. ‘The function of criticism should be to show how it [art] is what it is, even what it is that it is, rather than to show what it means.’ Sontag, ‘Against interpretation’, in: ibidem, A Susan Sontag reader (Harmondsworth 1982) 95-104. Glashelder over soorten van interpretatie en mogelijkheden van waardenvrijheid is: Peter Munz, The shapes of time. A new look at the philosophy of history (Middletown 1977), met name 62-112. Hij onderscheidt explanation (verklaringen die historische actoren zelf gaven of konden geven) en interpretation (verklaringen die buiten hun

gedachtewereld omgaan). Explanation correspondeert grofweg met carnal sense, interpretation met spiritual sense.

vanzelfsprekend?) maar wel bruikbaar. (‘Het biografische element in de geschiedschrijving’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 15 (1989), nummer 1, 26-60)

16. Kellendonk geeft (onbedoeld?) een mooie samenvatting van Nelson Goodmans definities van realisme in Languages of art (Londen 1969, 34-39): ‘realistisch’ is wat de gewoonte herkent en is dus per definitie stereotiep.

37

Sophie, vorstin met inhoud

In document Biografie bulletin. Jaargang 9 · dbnl (pagina 43-46)