achterwagen, signaal dat het voertuig stilhouden moest, haar aandacht trok. Snel
boog zij zich over de vensterbank; de wagens gleden hun laantje voorbij... neen toch,
zij zag iets van den achterwagen, ze hadden gestopt... een vrouw kwam de laan in...
en daar was Rob, de tasch in de hand, hij wendde zich wachtende: dáár was Lotte
-Annie wuifde, met hand, met zakdoek, keerde zich lenig, repte zich weg, naar beneden
en de laan op.
Om het vele groen, aan beide zijden, van heggen en dicht-overlooverde tuinen,
waarin de villatjes lagen verscholen, plachten zij van ‘de laan’ te spreken, in weerwil
van het enkele blok, waartoe hun eigen huisje hoorde, dat onmiddellijk aan den weg
stond, die met lompe keien bestraat was. Annie liep vlug haar kind te gemoet, zij
was het loopen op de, vaak verraderlijk puntige, bobbels in Brussel's buitenwijken
gewend. Het was maar een klein eindje gaans, de laan op. Met stralende oogen en
juichend gebaar verwelkomde zij het beminde tweetal. Rob, met het valies in de
linker, gaf de rechterhand aan het kind.
- Dag! dag! riep zij. Welkom weer thuis! - Hij knikte lachend, zag gestadig haar aan.
Lotte dribbelde zwijgend naast hem. Toen zag Annie, dat hij iets tot het kind zeide
en zij naar hem opkeek en hij haar handje losliet en zij even aarzelde en toen een
beweging maakte tot draven, doch meteen voorover sloeg, maar nog, met een vlugge
beweging, opgehouden werd door hem. 't Valiesje had hij laten vallen. Lotte schreide.
Annie had gezien, dat de val was gebroken; het kind had zich geen pijn kunnen doen.
Het schreide, doordat het was geschrikt. Als gedreven, snelde zij toe, doch met het
besef, dat er niets van eenigen ernst gebeurd was. Zij hoorde Rob sussende woordjes
spreken. Toch ging Lotte nog voort met huilen. In Annie neep een teleurstelling, die
bijna een ergernis was.
- Kindje! riep zij. Hoe gaat het, schat? Wat ben ik blij, dat ik je weer thuis heb!
En zij knielde neer voor het meisje en nu liet Lotte zich tegen haar aanvallen, ze
liet zich kussen, ze drukte het hoofdje tegen de moederborst, ze zei: - Dag, Moesje,
doch pruilend keek ze, en, door de moeder omarmd, snikte ze nog.
- Je hebt je toch geen pijn gedaan!...
Annie veegde 't behuilde gezichtje droog.
- Knap van Pa, hè, dat hij je greep! Kom maar gauw mee, dan krijg je een glas
grenadien.
Tusschen de ouders in, tippelde Lotte bedachtzaam mee. Ze zei niets. Angstig
hield het rechterhandje de hand der moeder vast. En nog weer kwam er een
krampachtige snik.
- Ik ben toch zóó blij! zei de moeder.
Rob vroeg, hoe alles thuis gegaan was.
- Maatje, wat zijn 't hier toch nare steenen! klaagde Lotte.
- Nu, je bent thuis, nu, troostte Rob.
Zij stonden, dicht op elkaar, vóór het deurtje, dat Annie op een kier had gelaten.
Annie's oog viel op de woorden, door Rob verleden najaar als een kleine slinger met
geel op het groene deurtje geverfd; ‘In den lieven eenvoud’. En Annie zuchtte.
***
De avond bleek niet al de vreugde te brengen, die de hunkerende moeder verwacht
had. Toen Lotte voorover dreigde te vallen, was er door de spanning iets los getornd
aan haar rokje, een rokje, dat grootmama pas had gegeven: en die torn hield haar
aldoor bezig, telkens boog ze weer naar haar rokje en at het lekkere kalfsvleesch met
lange tanden. Rob vertelde, Annie vroeg, en dan wist Rob weer wat nieuws te
verhalen; doch aan het kind moesten de woordjes uit den mond getrokken, Totdat
Rob het had over een wandeling. Met de tram waren allen, ook grootmama, van Velp
naar Sonsbeek gegaan en hadden daar gezeten aan de Theeschenkerij. Rob vergeleek
het heuvelige bosch van het landgoed met het park Duden, hier in de buurt van Ukkel.
Daarop kwam Lotte plotseling los. Dat sombere Dudenbosch en dan Sonsbeek! Rob
hield vol, dat de twee buitens, beide openbaar park geworden, bijzondere gelijkenis
hadden, zooals trouwens een gedeelte van Arnhem's omstreken aan de Ukkelsche
heuvels deed denken. Maar Lotte toonde zich verontwaardigd.
- Hier? Ik vind het hier overal vies! zei ze, en het kwam er uit met de bitse
beslistheid der tantes te Velp, die even zelfvoldaan de lippen dichtknepen, wanneer
ze haar oordeel hadden gegeven.
Eerst na tafel, toen de vrachtrijder den koffer thuisbracht, door hem van het station
gehaald, schoot er een glans in Lotte's oogen. Zij scheen plotseling op te leven. Zij
trantelde vóór haar moeder uit, heen en weer, en naar de kamer, waar
de koffer was gezet. Toen Annie dezen open deed, stond het kind naast haar in een
zenuwachtig verbeiden, als zou daar een wonderdoos worden ontsloten. En toen de
koffer open stond, besefte Annie wat dit ongeduld beduidde. Zooals daar alles lag
ingepakt, had Lotte het tante Jo zien leggen, haar eigen goedje, zoowel als de kleine
en groote kleedingstukken, haar uit Velp meegegeven; de koffer was voor Lotte het
laatste uit Velp, wat zij daar niet had achter gelaten... Bij het leed over den torn in
den rok dien zij droeg, had zij zich aan tafel getroost door te vertellen van een jurk,
In document
Johan de Meester, De kindsheid van Harlekijntje · dbnl
(pagina 53-57)