• No results found

Bouwens van der Boije College te Panningen (onderbouw vmbo-t)

84 Dit verslag is gebaseerd op:

- Interview Mw. A. Fleischeuer (kernteamleider vmbo-bovenbouw en docente Duits) en dhr. B.

Verstappen (kernteamleider vmbo-onderbouw en docent natuurkunde)

- Interview met Mw. J. Hamers (docente Engels en decaan) en dhr. Dennis Snellen (docent aardrijkskunde)

- De website van de school: www.eldecollege.nl.

4.11 Bouwens van der Boije College te Panningen (onderbouw vmbo-t)

85

Dit schoolportret betreft de onderbouw van het vmbo; daarin zijn, zoals eerder genoemd, twee typen dakpan-brugklassen: vmbo-t/gemengde-theoretische leerweg en vmbo-t/havo. Aan het eind van het leerjaar stromen de leerlingen in het vmbo door naar één van de leerwegen, passend bij hun capaciteiten. Voor de bepaling van het niveau van leerlingen zijn overgangsnormen geformuleerd aan de hand van de uitspraken: „Je bent er!‟, „Je bent er niet!‟ of „Bespreken!‟. Met een diploma van de gemengde of theoretische leerweg kan een leerling onder voorwaarden toegelaten worden tot 4-havo.

Volgens de school staat de school extern goed aangeschreven qua beleid in zorg en begeleiding, en de school wordt door de Inspectie positief beoordeeld.

Op deze school verlopen de schoolloopbanen van de jongens succesvol. Jongens scoren doorgaans goed bij de verschillende vakgebieden en zijn sterk in exacte vakken. Ook bij de aansluiting met het vervolgonderwijs, zoals het mbo, doen jongens het goed.

4.11.2 Typering van de school

Het Bouwens van der Boije College is een vrij traditionele school waar ook op vmbo-t-niveau een duidelijke structuur en discipline wordt gehanteerd, evenals een duidelijk klassenmanagement.

Kenmerkend is een strakke aanpak van de leerlingen, een gestructureerde instructie en geordende lessen. Volgens de leidinggevende hebben de leerlingen behoefte aan een duidelijke structuur en aansturing.

Een van de kenmerken van het onderwijsconcept is opbrengstgericht werken en opbrengstgericht leiderschap. Het maken van afspraken, het kiezen van deadlines, het plannen en uitvoeren van tussen- en eindevaluaties is vooral in het belang van de jongens.

Op deze school zijn verschillen tussen jongens en meisjes als groep geen specifiek aandachtspunt in de aanpak. De aanpak is meer gericht op individuele leerlingen.

Overigens worden wel verschillen tussen meisjes en jongens gesignaleerd. De jongens gedragen zich bijvoorbeeld stoerder en willen niet onder doen voor hun vrienden, terwijl meisjes hier minder last van hebben. Zij zijn bijvoorbeeld meer met hun uiterlijk bezig. Er zijn ook verschillen in ontwikkeling. Meisjes zijn eerder in de puberteit dan jongens. Ze doen meer hun best om hun taken uit te voeren, zoals het maken van huiswerk, en ze houden zich aan de planning. In de bovenbouw verandert de mentaliteit van jongens en neemt de eigen verantwoordelijkheid toe. Jongens zijn overwegend competitief ingesteld, aldus docenten.

Kenmerkend voor het pedagogisch klimaat zijn normen en waarden, en respect te hebben voor elkaar. De school wil leerlingen geborgenheid bieden zodat ze zich veilig voelen. Daarbij gaat het ook om het scheppen van een band met leerlingen, zodat er vertrouwen ontstaat. De school heeft een goed contact met ouders die de jongens thuis ook „achter de broek zitten‟, en het belangrijk vinden dat de leerlingen eruit halen wat erin zit.

4.11.3 Didactische en pedagogische aanpak

Curriculum

Er wordt in de theoretische leerweg - de „mavo‟ - een breed programma geboden dat meer op de theorie dan op de praktijk is gericht. Leerlingen kunnen snel keuzes maken, maar zij mogen er ook langer over nadenken als zij nog geen besluit kunnen nemen. Bij keuzemomenten spelen voor

86

jongens vooral zekerheid en behaalde resultaten een rol, meisjes kiezen meer uit motivatie voor een vak of richting.

De lesinhoud is afgestemd op interesses van alle leerlingen, zowel jongens als meisjes. De school ziet wel verschillen tussen jongens en meisjes in voorkeur voor werkvormen en voor vakgebieden.

Jongens lijken meer geïnteresseerd in uitvoerend werk, terwijl meisjes meer beschouwend zijn, bijvoorbeeld bij het maken van werkstukken. Jongens denken analytisch, zijn goed in science (natuur- en scheikunde) en doen graag een practicum. Jongens lezen echter niet graag en hebben ook moeite met het vakgebied Engels.

Een van de aandachtspunten in het onderwijs is dat men het zelfvertrouwen van leerlingen probeert te versterken door een appèl te doen op de persoonlijke passies van leerlingen. Bij de jongens wordt zo de belangstelling voor creatieve richtingen in technologie – bijvoorbeeld vormgeving of design – gewekt, bij meisjes de interesse voor bètavakken en techniek, „techno excellent bèta‟.

Didactiek en werkvormen

Wat betreft didactiek en werkvormen wordt niet te veel met de aanpak geëxperimenteerd. En als vernieuwingen worden ingevoerd kiest men voor een geleidelijke en gecontroleerde invoering; daar wordt ook ruim de tijd voor genomen.

Voor de leerlingen moet duidelijk zijn wat zij van een docent kunnen verwachten. In de dagelijkse lessen moet een docent bijvoorbeeld op tijd aanwezig zijn bij het lokaal om de leerlingen te ontvangen en een duidelijke start van de les aan te geven, zodat er niet teveel tijd verloren gaat. En ook omgekeerd is duidelijk wat van de leerlingen wordt verwacht. Voor hen geldt dat zij

binnenkomen, hun boeken op tafel leggen en luisteren naar de docent zolang deze aan het woord is.

Ook als een leerling aan het woord is, wordt er door de rest van de klas geluisterd. De opbouw van de les is: huiswerkcontrole en correcties, uitleg geven over nieuwe stof en instructie. Dit wordt afgewisseld door zelfstandig werken van leerlingen, waarbij docenten door de klas lopen en waar nodig hulp bieden. Desgevraagd menen docenten dat de rust en structuur vooral belangrijk is voor jongens; zij hebben behoefte aan duidelijk ingekaderde opdrachten.

In de onderbouw wordt een klassenboek bijgehouden. Hierin wordt vermeld welke leerlingen absent zijn, hun boeken zijn vergeten, of hun huiswerk niet hebben gemaakt. Meermalige vermelding leidt tot een brief hierover naar de ouders. In de bovenbouw is er geen klassenboek meer. In deze leerjaren worden cijfers en absentie digitaal bijgehouden. Leerlingen en ouders kunnen deze gegevens raadplegen en er zo nodig correcties op doorgeven. De meisjes maken hier meer gebruik van dan de jongens.

Bij het taal en rekenonderwijs wordt in de brugklas de instructie uitsluitend op school geboden, maar vanaf het tweede leerjaar werken leerlingen ook thuis – online – met instructiemomenten door de vakdocent in de les. De docent volgt de investeringstijd en leerlingen moeten alle modules doorwerken volgens een jaarplanning.

Er wordt rekening gehouden met verschillen tussen leerlingen, bijvoorbeeld dyslexie, waarbij specifieke normen worden gehanteerd ten aanzien van de tijd die aan een opdracht besteed mag worden, of ten aanzien van spelling. Ook wordt soms gewerkt met vergroting van gedrukte teksten.

Bij problemen met adhd of bij stoornissen in het autistisch spectrum wordt rekening gehouden bij plaatsing in de klas; soms krijgt een leerling ook een „maatje‟ toegewezen.

87

Ten aanzien van sekseverschillen signaleert men dat jongens in de onderbouw meer instructie nodig hebben dan de meisjes. Dit wordt geweten aan verschillen in ontwikkeling. “Jongens zijn speelser, hebben minder verantwoordelijkheidsgevoel en moeten daarom goed strak gehouden worden”. Voorts wordt opgemerkt dat jongens wat meer moeite hebben met theoretische leerstof, met plannen en het vaststellen van deadlines. Jongens doen het in het algemeen beter als er een duidelijke structuur is en als duidelijk wordt vermeld wat van hen wordt verwacht, anders laten zij hun taken veel te gemakkelijk op hun beloop, aldus docenten. De resultaten zijn ook verschillend.

Jongens rapporteren zakelijk en doen niets extra‟s, terwijl meisjes veel werk maken van een mooi werkstuk of verslag en zich tegelijkertijd wel aan een deadline houden.

In het eerste leerjaar zijn er beroepsoriënterende dagen in bedrijven waar leerlingen kunnen meelopen met de activiteiten. In het tweede leerjaar worden door bedrijven stagemogelijkheden aangeboden waardoor leerlingen een aantal weken achter elkaar in een bedrijf opdrachten kunnen uitvoeren. Dit spreekt vooral de jongens aan. Om de beeldvorming van leerlingen over werken in de techniek of zorg en welzijn te bevorderen gaan de leerlingen op deze school ook regelmatig op excursie naar bedrijven of instellingen.

Binnen de school vindt leren in authentieke contexten plaats binnen zogenoemde werkplekken.

Leerlingen kunnen hier hun kennis en praktijkervaringen opdoen voor verschillende beroepen, bijvoorbeeld magazijnbediende of kinderverzorgster.

Groeperingsvormen

In de klas wordt doorgaans klassikaal gewerkt.

Bij groepsopdrachten zoeken zowel de meisjes als de jongens elkaar op en vormen een meisjes- of een jongensgroep. De communicatie verloopt dan voor hen gemakkelijker. Als er problemen zijn in de groep dan blijven jongens wel bij elkaar, terwijl meisjes bij een conflict vaker worden

buitengesloten. In de bovenbouw gaan meisjes en jongens meer met elkaar optrekken en worden wel op eigen initiatief van de leerlingen gemengde groepen gevormd bestaande uit jongens èn meisjes.

4.11.4 Pedagogisch klimaat, betrokkenheid en begeleiding

De regel „We werken samen, we leven samen en elke leerling telt‟ is een kenmerk van het pedagogisch klimaat. Het is een veilige school met een heldere gestructureerde aanpak. De basisregels binnen de school gelden voor iedereen, ook voor de docenten. Leerlingen weten goed waar ze aan toe zijn en weten hun weg in de school ook goed te vinden. Wanneer sprake is van pesten (live of via internet) werkt de school met een pestprotocol. Onderdeel daarvan is dat leerlingen zelf een „anti-pest contract‟ opstellen met afspraken over de omgang met elkaar. De regels die verschillende groepen leerlingen opstellen blijken dan voor het grootste deel overeen te komen.

De relatie tussen docenten en leerlingen is min of meer formeel. De docenten hebben een bepaald overwicht, maar zij hebben ook een vertrouwelijke band met leerlingen. Dat maakt dat de leerlingen zich ook veilig kunnen voelen. Er is ook een goede samenwerking tussen het ondersteunend en het onderwijzend personeel.

Ten aanzien van monitoring en begeleiding van leerlingen zijn afspraken op schoolniveau gemaakt.

Er is een maandelijkse rapportage van de mentor naar de teamleider en eens in de zes weken is er

88

een leerlingbespreking. Bij die leerlingbespreking informeren de docenten elkaar in een persoonlijk contact over de bevindingen over een leerling. Elke leerling wordt op houding, inzet en

leervorderingen beoordeeld. Zijn de resultaten onder de maat dan wordt met de leerling besproken hoe dit hersteld kan worden. Als een leerling drie keer te laat komt of de klas wordt uitgestuurd, wordt contact opgenomen met de ouders en volgt een gezamenlijk gesprek met alle betrokkenen.

Ouders werken doorgaans goed mee.

De school heeft meer te maken met leerproblemen dan met problemen op het gebied van zorg.

Het mentoraat is per leerjaar verschillend georganiseerd. Leerlingen krijgen in de onderbouw elk jaar een nieuwe mentor. In de bovenbouw kan de mentor wel eens meerdere jaren dezelfde docent zijn, dat is afhankelijk van de keuzesector. Leerlingen kunnen eventueel ook kiezen voor een andere docent met wie ze het beter kunnen vinden.

De ervaring is dat mentoren meer door jongens als aanspreekpunt worden benaderd dan door de meisjes. Er is recent een nieuw project gestart waar leerlingen in het eerste en laatste uur van de schooldag geholpen worden met hun huiswerkopdrachten en hun sociale vaardigheden

ondersteund worden. Ook wordt dan gesproken over punten die zij kunnen verbeteren.

Keuzen die de leerlingen gedurende hun schoolloopbaan moeten maken, worden besproken met de mentor, de coach, de leerlingen en zijn ouders. De leidende vragen in de gesprekken zijn: „Wat wil ik, wat kan ik, waar kan ik dat doen‟. Daarbij is het belangrijk dat wordt aangesloten bij de interesse van de jongeren, maar in de onderbouw is die nog niet zo uitgekristalliseerd.

De school onderneemt verschillende activiteiten om de betrokkenheid van leerlingen bij de school te versterken. Onlangs hebben jongens geregeld dat er in de middagpauze in de gymzaal kan worden gevoetbald. Verder is er ook een schoolwacht bestaande uit zes leerlingen die toezicht houden op het plein met ondersteuning van docenten.

In de klas benaderen de docenten de groep meisjes niet anders dan de groep jongens. Maar zij ervaren in hun onderwijs en begeleiding wel allerlei verschillen tussen jongens en meisjes. Zij ervaren bijvoorbeeld dat jongens eerlijker zijn dan meisjes. Als er een probleem is zeggen de jongens waar het op staat, dan wordt er buiten de klas met hen gepraat en dan wordt een kwestie weer afgerond. Jongens zijn zakelijk en „straight‟ in hun benadering. Met meisjes wordt ook

gepraat, maar zij blijven het probleem met zich meeslepen - zij „doedelen‟ meer - ze draaien er meer om heen, betrekken hun vriendinnen er bij en soms de hele school. Jongens zijn gemakkelijker in de omgang met docenten dan meisjes, ook als ze na moeten blijven.

Als jongens een probleem hebben, dan wachten ze er langer mee dan meisjes, voordat zij het probleem willen bespreken. Wordt het probleem besproken dan willen ze dat het snel wordt opgelost. Dan is het niet nodig om het probleem daarna steeds aan de orde te stellen. De zorgcoördinator brengt de problemen van leerlingen in kaart en stelt een handelingsplan op.

4.11.5 Personeelsbeleid en kwaliteit docenten

Van docenten verwacht de school dat zij gepassioneerd zijn en betrokken bij de leerlingen, dat zij kordaat en resultaatgericht zijn en dat zij goede relaties onderhouden met leerlingen, ouders en collega‟s.

89

Gemakkelijk contact kunnen maken met leerlingen en duidelijk naar hen zijn is een must. Andere vereisten zijn empathie met leerlingen, een goed klassenmanagement en een goede beheersing van de lesstof.

Zowel mannen als vrouwen fungeren als mentor; de mannen in het schoolteam fungeren ook als rolmodel voor de jongens. In de docentenkamer is er veel onderling overleg en docenten zijn doorgaans open naar elkaar, ook als vertrouwenspersoon.

4.11.6 Draagvlak, borging en evaluatie

Het onderwijsconcept van de school wordt in het team breed gedragen. Er is gekozen voor een goed gestructureerde aanpak van leerlingen met een sterke monitoring van hun gedrag en leerresultaten.

Om ook het werken in de klas goed op elkaar af te stemmen en de kwaliteit daarvan te verbeteren is onlangs vastgelegd dat docenten elkaars lessen gaan bezoeken en hierop reflecteren door minimaal twee goede kenmerken van de les te noemen en ook tips te geven voor verbetering van de aanpak.

4.11.7 Succesfactoren, werkzame elementen

Succesfactoren van het onderwijs in de school hebben vooral betrekking op het stellen van hoge eisen aan leerlingen, een goed pedagogisch klimaat en „maatwerk‟. Volgens docenten is een succesfactor dat docenten heel duidelijk zijn in wat ze van de leerlingen verwachten. Ze bieden structuur, hanteren een herkenbare lesopbouw, maken duidelijk dat leerlingen zich aan afspraken moeten houden, en controleren of leerlingen hun huiswerk maken. Ook de ouders worden daar nadrukkelijk bij betrokken.

Dit verslag is gebaseerd op:

- Interview Dhr. G. Timmermans, sectordirecteur vmbo

- Interview Dhr. G. Goutier, docent Duits en Nederlands, tevens mentor 2e klas

- Interview Mw. C. Wennekers, docent wiskunde en biologie bovenbouw, tevens teamleider vmbo

- Informatie van de website van de school: www.hetbouwens.nl/

4.12 CSG Bogerman te Sneek (onderbouw vmbo-t)