• No results found

3. Onderzoeksresultaten

3.3 De archeologische sporen

3.4.1 Botmateriaal

In totaal werden 3633 botfragmenten gevonden op de site.113 Deze werden gedetermineerd als menselijk of dierlijk en gecontroleerd op snijsporen en andere eigenaardigheden. Bij de dierlijke botten werd verder aangegeven of het om groot- of kleinvee ging en eventueel welke diersoort, gedetermineerd aan de hand van specifieke botten, tanden of schedels. Er werd slechts één menselijk skelet gevonden, V230, dat hieronder verder behandeld wordt.

Algemeen zien we een gelijke verdeling tussen het botmateriaal van groot- en kleinvee. Vooral de grotere botten vertonen veel snijsporen, hetgeen logisch is. De verschillende diersoorten die teruggevonden werden zijn voornamelijk: rund, varken, schaap, geit en pluimvee. Verder werden er ook enkele resten gevonden van eend, paard, hond, ree, knaagdieren en enkele mossel- en oesterschelpen.

112

Zie bijlage 4.

Sporen die opvallend veel botmateriaal bevatten waren: S29, S31, S35, S122, S123 en S170.

S29, één van de lagen bovenop het vroeg-Romeinse pakket S33, moeten we misschien eerder als afvallaag determineren. S31 en S35 waren beiden grote kuilen en werden reeds aan de hand van hun beschrijving en vorm als beerput gedetermineerd. S122 en S123, een grondlaag en de opvulling van een uitgebroken muur, bevatten elk meer dan 150 botfragmenten. Opvallend was vooral het verschil tussen de opgevulde uitbraaksporen S121 en S123. Beide sporen lopen parallel en kunnen ooit bij een gelijkaardige structuur gehoord hebben. S121 bevatte echter slechts 4 botfragmenten, hetgeen doet vermoeden dat deze niet met dezelfde vulling is opgevuld als de uitbraak van S123.

S170, de bodem van een sterk verstoorde Romeinse gracht, bevatte ook meer dan 150 botfragmenten waarbij vooral het grote aantal paardebeenderen opviel, ondermeer beide stukken van een onderkaak.

Resten van honden werden gevonden in S147.3 (bovenkant schedel), S151.1 (deel onderkaak) en S238 (volledige onderkaak).

Bewerkt botmateriaal

Naast de veelvoorkomende snijsporen bleken ook enkele van de botfragmenten doelbewust bewerkt te zijn. In de sporen S151.1 en S147.4114 werden 2 fragmenten van een gebroken benen naald gevonden en in kuil S31 werden drie fragmenten115 van een benen scharnier gevonden. Deze scharnieren waren uitgeholde en gepolijste langbeenfragmenten met een cilindervorm en een gat aan de zijkant (Afb. 44).

Voor WOII werden deze fragmenten vaak foutief als pijp of fluitfragmenten gedetermineerd. Recentere onderwatervondsten hebben echter aangetoond dat deze objecten in serie aan elkaar geplaatst werden met een houten kern en zo als scharnier functioneerden (Afb. 45).116

Afb. 44: V143, V144 en V185: 3

fragmenten van een Romeins

scharnier (Schaal 10cm).

Afb. 45: De werking van een Romeins scharniersysteem (bron: http://www.romanfinds.org.uk)

114

Respectievelijk V316 en V277. 115

V143 in S31.9; V144 en V185 in S31.16.

Een vroeg-Romeins babyskelet

Zoals reeds in hoofdstuk 3.3.2 aangehaald, werd er in het midden in de vroeg-Romeinse laag S33 een skelet117 aangetroffen. Na het vrijleggen van een sterk gebarsten kleine schedel werd er verder verdiept om de rest van het skelet bloot te leggen. De botten bleken nog in anatomisch verband te liggen en het volledige skelet nam een zone van ca. 25 op 35cm in. Gezien de kleine botten en de geplette schedel was het op het eerste zicht nog onzeker of het om een dierlijk (hond, kat,… ), dan wel een menselijk skelet ging. Door het ontbreken van een staart, de afwezigheid van tanden en de duidelijk vorm van het bekken (os ilium) en de zijwand van de schedel (os parietale) kon het skelet uiteindelijk als menselijk gedetermineerd worden (Afb 46 en 50).118

Het bleek om een foetus of boreling te gaan die op de rechterzijde gelegen was. De benen waren gestrekt maar toch naar de borst toe getrokken en de armen lagen gestrekt vooruit. De schedel was te fel beschadigd om zijn positie te bepalen. Het hoofd was naar het noordwesten gericht en het lichaam lag met de rug naar het noordoosten. Ondanks de fragiliteit en de zeer kleine botjes bleek het skelet goed bewaard en nagenoeg compleet te zijn. Deze goede bewaring was te danken aan de lage vochtigheid en zuurtegraad van de grond in laag S33. In het totaal konden meer dan 80 botten gerecupereerd worden, waaronder de schedel (in meerdere fragmenten), beide schouderbladen, sleutelbenen, opperarmbenen, spaakbenen, ellepijpen, 31 wervelfragmenten, 20 ribben, het bekken, de dijbenen (Afb. 48), kuitbenen, scheenbenen en enkele kleine voet- of handbeentjes.

Afb. 46: Skelet S33 met de duidelijk zichtbare aardewerkscherven onder het lichaam.

Afb. 47: De verhouding van de lengte van het Femur (dijbeen) ten opzichte van de ouderdom van de foetus (Bron: M. Honarvar, e.a.(2000)).

117

S190, V230.

Uit de vele nog niet vergroeide botten (o.a. bekken en wervels) en de grootte van het skelet werd snel duidelijk dat het om een zeer jong individu ging. De leeftijd kon uiteindelijk bepaald worden op ca. 40 weken doordat het femur (dijbeen) 76mm lang was (Afb. 47 en 48).119 Ook de kop-stuitlengte120 van 36cm bevestigt deze ouderdom (Afb. 49).121

Afb. 48: Het Femur (dijbeen) met een lengte van 74mm (Schaal 10cm).

Afb. 49: De verhouding van de kop-stuitlengte ten opzichte van de ouderdom van de foetus (Bron: Langman J. (1976)).

Gezien de leeftijd van net 40 weken is het moeilijk te bepalen of het kind gestorven is vlak voor, tijdens of na de geboorte. Verder is het op deze jonge leeftijd ook zeer moeilijk om het geslacht te bepalen. Dit alles werd ook bevestigd door de fysisch-antropologische studie uitgevoerd door Kaat Maesen122. Uit deze studie bleek verder dat het skelet bijna volledig was en een zeer goed bewaringstoestand had. Er waren echter geen aanwijzingen voor een pathologische conditie of elementen die de doodsoorzaak zouden kunnen verklaren.

De vele breuken van de fragiele kinderschedel werden met grote waarschijnlijkheid veroorzaakt door de gronddruk doorheen de tijd. Ook enkele ribben en langbenen vertoonde breuken maar het verder onderzoek kon hier geen verdere conclusies uit trekken. Binnen het skelet was een kleine verstoring merkbaar: een dierengang opgevuld met de gele grond van de bovenliggende laag. Deze liep ter hoogte van de armen, waardoor één van de opperarmbenen verticaal omhoog stond. Waarschijnlijk heeft dit één van de breuken veroorzaakt.

Rondom het skelet werden geen nagels aangetroffen, noch sporen van bekisting of een kuil. Er werden ook geen grafgiften aangetroffen. In de directe nabijheid werden wel 2 scherven aardewerk, V230.3 en V230.4, en een glasscherf, V230.1, gevonden. V230.3 bevond zich ter hoogte van de arm- en voetuiteinden en was een gladwandig bodemfragment met 4 gaatjes erin, mogelijk dienend als wierookbrander. V230.4 lag net onder de schedel en was een ondateerbaar wandfragment van een kruikamfoor. Het glasfragmentje, een klein doorzichtig gebogen scherfje, bevond zich net naast de gladwandige bodem. Gezien de vele dierenbeenderen

119 M. Honarvar, e.a.(2000) 335-40. 120

De lengte gemeten van het kruin van de schedel tot tussen de bekkenbeenderen. 121

Langman J. (1976) 82. 122 Zie bijlage 14.

en scherven die zich in laag 33 bevonden in de directe nabijheid van het skelet, kunnen we niet besluiten dat de drie vondsten in relatie staan met de begraving. De datering van het nivelleringspakket laat ons het skelet wel in de 2e helft van de 1e eeuw dateren.

Over Romeinse kinderskeletten is vrij weinig bekend in Tongeren123 en de rest van België124. Uit Nederland zijn iets meer resultaten gekend, ondermeer uit de grafvelden te Valkenburg en Zoelen.125 Uit crematiegraven is de leeftijd sowieso al moeilijk te achterhalen en kinderen worden minder frequent teruggevonden op grafvelden. Ook de moeilijke bewaring (erosie, fragiele botten, klein,…), het feit dat de vondst snel gemist kan worden en de foutieve determinatie als dierenbeenderen maken de informatie schaars. Algemeen wordt dus aangenomen dat deze vondstencategorie ondervertegenwoordigd is.

We kunnen ons nu afvragen hoe de aanwezigheid van een menselijke foetus of boreling in deze vroeg-Romeinse laag te verklaren valt. Over de datering tussen 50 en 80 n. Chr. bestaat geen twijfel, gezien het omliggende materiaal, de afdekkende lagen en het feit dat het zeker niet om een intrusieve vondst gaat. Verder moeten we eerst enkele elementen over Romeinse kindersterfte overlopen om het skelet te verklaren.

Afb. 50: Het nagenoeg complete skelet (Schaal 10cm).

Begraving binnen woongebieden waren verboden in de Romeinse periode. De doden werden begraven op grafvelden buiten de steden en tot in de 3de eeuw was crematie de meest voorkomende ritus.126 Verschillende antieke bronnen wijzen erop dat pasgeboren of doodgeboren kinderen andere rechten hadden dan de rest van de gestorven bevolking. Zo laat Cicero weten dat deze kinderen niet gecremeerd mochten worden, gezien ze nog niet als individu of burger beschouwd werden (Cicero, De Legibus, 2.23.58). Verder vermeldt hij ook dat er beslist kon worden om een kind niet te laten leven indien het misvormd was (Cicero, De Legibus, 3.8.19). Deze beslissing mocht genomen worden door de vroedvrouw, die het kind na geboorte inspecteerde op gezondheid. Ook de vader kon naderhand nog beslissen om zich van het kind te ontdoen.127 Pas vanaf de achtste of negende dag, op de dies lustricus of naamdag, kreeg het kind een naam van zijn vader en een sociale status

123

Aan de Beukenbergweg werden in 2013 drie kinderskeletten gevonden door ADC ArcheoProjecten. Uit de eerste resultaten is enkel bekend dat het gaat om twee kinderen samen met een man begraven en één zuigeling in een kuil naast een ander individu. Allen daterend uit de 1e eeuw. (Bron: Peter Hazen en Anouk Veldman, ADC ArcheoProjecten). Verder werden er enkele kind inhumaties gevonden op het zuidwest-grafveld. Deze waren echter allen midden- of laat-Romeins en slechts bewaard (Bron: Vanvinckeroye W. (1984)).

124

In de ruime omgeving werd te Riemst een laat-Romeinse loden sarcofaag gevonden met een 7-8 jarig kind. (https://www.onroerenderfgoed.be/blog/romeins-kindergraf-in-riemst/). Op het grafveld van Tienen, grijpenveld werden verschillende inhumaties gevonden, maar waren geen neonatelen aanwezig (Bron: Marleen Martens, VIOE). Voor een volledig overzicht van Romeinse begraving zie de onderzoeksbalans:

https://onderzoeksbalans.onroerenderfgoed.be/onderzoeksbalans/archeologie/romeinse_tijd/bronnen/archeologisch/begraving 125

Op de grafvelden te Valkenburg (ZH) zijn meer dan 100 graven gevonden van neonaten in grafkuilen, kistjes en manden: Smits E. (2006). Verder zijn er ook een aantal kindergraven gevonden op de grafvelden van Spijkenisse (ZH), Geldermalsen (G) en Zoelen (G) Veldman, H.A.P. e.a. (2011) 7, 11-12, 66, 70. Begravingen of achterlatingen buiten grafvelden komen zelden voor (Hessing, W.A.M. (1993) 26-27). 126

Martens, M. (2012) 33; Laes, C. (2006) 19, 33.; Hessing, W.A.M. (1993) 17.

binnen de maatschappij.128 Plutarchus schrijft dat gestorven kinderen geen recht hadden op libaties of andere offeranden (Plutarchus, consolatio ad uxorem, 11) en Plinius de Oudere laat ons nog weten dat kinderen pas gecremeerd mochten worden als ze tanden hadden (Plinius, Naturalis Historia, 7.72).

Na de dood van een kind mocht ook niet evenveel gerouwd worden als bij een volwassene. Hoe ouder het kind, hoe groter de toegelaten rouwperiode. De dood van een pasgeborene moest aequo animo -kalm en rustig- worden opgevat (Cicero, Tusculanae Disputationes, 1.39) en hun begraving moest snel, discreet, ‘s nachts en zonder wenen gedaan worden.129

Het is dus duidelijk dat men een volledig ander beeld had over pasgeborenen dan nu. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in de hoge kindersterfte. Op 100 zwangerschappen stierven ongeveer 30 kinderen en nog meer bij de armere bevolking door de slechte of afwezige medische omstandigheden, ziektes, infecties,… Door dit hoog mortaliteitscijfer kon men moeilijker toelaten om zich sterk emotioneel te hechten.130 Slavenkinderen werden mogelijk nog minder belangrijk geacht in de maatschappij.

Gezien de lage status was het ook meer aanvaard om zich van een ongewenst kind te ontdoen. Contraceptie was immers nog vrij primitief en de gevaren van abortus waren vrij groot. Infanticide was dus geen ongewoon fenomeen binnen alle lagen van de bevolking. Dit kon gedaan worden door verdrinking, verstikking of

expositio: het gewoon achterlaten van het kind. De redenen hiervoor konden uiteenlopend zijn: misvormingen,

ongewenst, niet te onderhouden,…131 Ook uit etnografische gegevens blijkt dat jonge kinderen in sommige hedendaagse culturen niet als een volwaardig lid van de maatschappij worden aanzien omwille van het hoge mortaliteitsprobleem.132

Dit alles wil echter niet zeggen dat men zich van elke gestorven kind snel wilde ontdoen. Recent onderzoek toont aan dat de antieke bronnen een eerder extreem stoïcijns beeld tonen en dat meer onderzoek nodig is om dit beeld te bevestigen of ontkrachten.133

Er zijn verschillende grafvelden gekend met vele tientallen kindergraven met bijgiften. Ondermeer te

Valkenburg134 (Zuid-Holland) zijn meer dan 100 graven gevonden van neonaten in grafkuilen, kistjes of manden maar ook in Poggio Gramignano (Italië) en Salleles d’Aude (Frankrijk) zijn verschillende van zulke graven gevonden. Ook zijn er enkele voorbeelden gekend van kindergraven in huizen of onder structuren (suggrundarium). Verder komen kindergraven soms voor onder tempels, als rituele deposities of in kuilen.135 Te Tongeren werden er slechts enkele laat-Romeinse kind inhumaties teruggevonden op het zuidwest-grafveld136 en recent drie 1e eeuwse inhumaties aan de Beukenbergweg. 137 In Nederland is het aantal kindgraven binnen nederzettingen ook zeer gering. Echter, de volledig uitgezeefde Romeinse woonlaag van ’s

Gravenhage-Scheveningseweg (ZH) toonde aan dat er wel degelijk kinderskeletten te vinden zijn bij

nauwkeuriger onderzoek.138

We weten nu dus dat het in de Romeinse periode niet ongewoon was om zich snel te ontdoen van een pasgeboren kind. Verder is ook duidelijk dat er wel degelijk neonatale graven voorkomen op grafvelden, ondermeer te Zoelen en Valkenburg. Toch zitten we nog met verschillende mogelijke scenario’s en vragen. Het is niet duidelijk wat het geslacht of de sociale status van de baby was. Gezien de leeftijd van 40 weken kan het kind doodgeboren zijn, gestorven tijdens de bevalling of vlak na de geboorte gedood. De meest voor de hand liggende verklaring is dat men zich zonder veel oproer van het lichaam willen ontdoen en het achterliet of begroef in de storthoop aan de rand van de stad. Tijdens de eerste eeuw bestond de stadsomwalling nog niet, het is dus ook aannemelijk dat het ‘graf’ zich buiten de stad bevond. Gezien er verschillende vroeg-Romeinse graven gekend zijn aan alle zijden van de toenmalige vicus, kan het kind ook aan de rand van de zuidelijke

128

Dasen V. (ed.) (2004); Laes, C. (2006) 57. 129

Dasen V. (ed.) (2004).

130 Soren, D., Soren, N.(1999) 482-485; Dasen V. (ed.) (2004).; Laes, C. (2006) 20, 43. 131 Soren, D., Soren, N.(1999) 484. 132 Ucko P.J. (1969) 270-271. 133 Carroll, M. (2011) 99-120. 134 Smits E. (2006).

135 Soren, D., Soren, N.(1999) 484; Duday, H., e.a.(1995). 136

Meestal enkel bewaard als lijkschaduw of wat tandglazuur. 137

Vanvinckeroye W. (1984) 229; Peter Hazen en Anouk Veldman, ADC ArcheoProjecten. 138 Hessing, W.A.M. (1993) 23, 26-27.

begraafplaats gelegen hebben. Een derde verklaring kan zijn dat het kind aan de rand van de stad begraven werd maar dat het toch dicht bij een woning was gelegen, gezien de paalkuilen uit de vroeg-Romeinse periode.