• No results found

4 Blootstellingsituaties die niet zijn uitgesloten van het Bbs De situaties die in deze inventarisatie zijn genoemd door de

4.2 Blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen

4.2.1 Blootstelling aan radon en thoron binnenshuis, op werkplekken, in

woningen en andere gebouwen;

4.2.1.1 Blootstelling aan radon (radon-222) in gebouwen

Inademing van radon (radon-222, één van de radioactieve isotopen van het edelgas radon, vaak kortweg “radon”), en (vooral) de

vervalproducten daarvan, leidt tot blootstelling aan ioniserende straling. 27 (Ingekapselde) radioactieve bron waarvan de activiteit groter is dan de waarde in Bijlage 1.3 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ.

Radon ontstaat door verval van radionucliden uit de natuurlijke reeks uranium-238. Het moedernuclide van radon, radium-226, treffen we in meer of mindere mate aan in bodemmateriaal, en dus ook in

bouwmaterialen die zijn geproduceerd op basis van bodemmaterialen. De meeste blootstelling aan radon vindt plaats in de woning. Radon in woningen is afkomstig uit bouwmaterialen. Ook ontstaat het in de bodem en komt het vandaar, vaak via de kruipruimte, de woning in. De radonconcentratie binnenshuis wordt mede bepaald door de mate van uitwisseling van radonrijke lucht in de woning met lucht van buiten, die doorgaans radonarm is (ventilatie). De locatieafhankelijkheid van radon in woningen hangt vooral samen met verschillen in bodemtype. Twee factoren zijn daarbij van belang: de concentratie van radium-226 in de bodem ter plaatse, en de doorlaatbaarheid van de bodem voor het gasvormige radon. Beide factoren bepalen hoeveel radon beschikbaar is om vanuit de bodem in de woning te komen. Eigenschappen van de woning (woningtype, ventilatiesysteem, doorlaatbaarheid bodemplaat etc.) bepalen vervolgens in welke mate radon binnenkomt en opbouwt tot een radonconcentratie binnenshuis.

Het RIVM heeft in de periode 2013 - 2014 in een representatieve steekproef van circa 2500 Nederlandse woningen de jaargemiddelde concentraties bepaald van radon en van thorondochters (zie §4.2.1.2) (Smetsers, R., et al. (2015)). De jaargemiddelde radonconcentratie bedraagt gemiddeld over alle onderzochte woningen 15,6 Bq/m3. In de helft van de woningen is de jaargemiddelde radonconcentratie lager dan 12,2 Bq/m3, en in 95 procent lager dan 37,9 Bq/m3. In 0,4 procent van de huizen zijn waarden gevonden tussen 100 en 200 Bq/m3. In de data is een plaatsafhankelijkheid waar te nemen, die samenhangt met de bodemsoorten ter plaatse. Verhoogde radonconcentraties zijn vooral te vinden in Zuid-Limburg (regio-gemiddelde waarde ca. 40 Bq/m3) en in iets mindere mate in het gebied tussen Nederrijn, Waal en Maas (regio- gemiddelde waarde ca. 25 Bq/m3).

Op grond van artikel 103 van de richtlijn 2013/59/Euratom moet een Nationaal actieplan worden opgesteld om de langdurige risico's uit blootstellingen door binnendringing van radon uit de bodem,

bouwmaterialen of water in woningen, voor het publiek toegankelijke gebouwen en werkplekken aan te pakken. Daarnaast dient een referentieniveau te worden vastgesteld voor de jaargemiddelde concentratie radon in woningen, waarbij geldt dat dit referentieniveau niet meer mag bedragen dan 300 Bq/m3. Vervolgens moeten gebieden, en de betreffende gebouwen ter plaatse, waar de radonconcentratie als jaargemiddelde het referentieniveau, in een significant aantal woningen en voor het publiek toegankelijke gebouwen of werkplekken kan

overschrijden worden geïdentificeerd. Op verzoek van de ANVS heeft het RIVM onderzocht of de keuze voor een relatief laag referentieniveau van 100 Bq/m3 voor Nederland haalbaar is. Op basis van de data van het onderzoek naar radon in Nederlandse woningen (bouwjaar 1930 of later) blijkt dat inderdaad mogelijk. Ongeveer 24 duizend woningen hebben naar verwachting een hogere radonconcentratie. Die zijn vooral te vinden in Zuid-Limburg en het gebied tussen Nederrijn, Waal en Maas, waar van nature meer radon in de bodem ontstaat en van daaruit in de woning kan komen. Vooral eengezinswoningen zonder geforceerde

ventilatie systemen zijn gevoelig voor overschrijding van het referentieniveau (Smetsers, R., et al. (2016), Smetsers, R. (2017). Er is momenteel internationaal veel discussie gaande over de effectieve dosis van een lid van de bevolking als gevolg van de aanwezigheid van radon (en radon-220, zie paragraaf 4.2.1.2) in een gebouw. Indien op basis van deze discussies wordt aangenomen dat langdurige

blootstelling aan een jaargemiddelde radonconcentratie van 300 Bq/m3 correspondeert met een effectieve dosis rond de 10 mSv per jaar, dan kan voor de gemiddelde blootstelling van leden van de bevolking in Nederland ten gevolge van radon in woningen uit bovenstaande cijfers een effectieve dosis rond de 0,5 mSv per jaar worden afgeleid. Wat overeenkomt met ongeveer 19% van de totale gemiddelde

stralingsbelasting. Deze blootstelling treft de gehele Nederlandse bevolking. Jaargemiddelde radonconcentraties van tien keer het

landelijk gemiddelde zijn zeldzaam, maar niet onmogelijk. Een dergelijk situatie levert dan voor een enkeling een effectieve dosis op van 5 à 10 mSv per jaar.

Blootstelling aan verhoogde concentraties radon kan ook aan de orde zijn in andere gebouwen dan woningen. Om dit in kaart te brengen is in Goemans, P. et al. (2018) onderzoek gedaan naar de blootstelling aan radon op de werkplek in Nederland. De resultaten van dit onderzoek zijn goed vergelijkbaar met de hierboven genoemde waarden in woningen. Slechts in enkele zeer specifieke gevallen in dit onderzoek zijn de radonconcentraties hoger dan 300 Bq/m3. Dat zijn grondwater zuiveringsstations bij drinkwaterbedrijven, grotten en ondergrondse ruimten.

Blootstelling van leden van de bevolking en van werknemers aan radon en vervalproducten is in de richtlijn en in het Bbs (artikel 7.38 en 9.10) aangemerkt als bestaande blootstellingsituatie.

4.2.1.2 Blootstelling aan thoron (radon-220) in gebouwen

Net als bij radon leidt inademing van thoron (radon-220, één van de andere radioactieve isotopen van het edelgas radon, vaak kortweg “thoron”), en met name de vervalproducten daarvan, tot blootstelling aan ioniserende straling. Thoron ontstaat door verval van radionucliden uit de natuurlijke thorium-232 reeks die, evenals de uranium-238 reeks, in lichte concentraties aanwezig zijn in de bodem, en in bouwmaterialen die zijn geproduceerd op basis van bodemmaterialen. Vanwege de relatief korte halfwaardetijd van thoron is alleen exhalatie uit

bouwmaterialen, en dan vooral uit wandafwerkmaterialen, relevant. In het in de vorige paragraaf genoemde onderzoek is eveneens gekeken naar de thorondochterconcentratie28 in Nederlandse woningen. In dit onderzoek is een jaargemiddelde thorondochterconcentratie bepaald van ongeveer 0,64 Bq/m3. In de helft van de woningen zijn waarden

gevonden die lager dan 0,53 Bq/m3 en in 95 procent van de woningen is de jaargemiddelde thorondochterconcentratie lager dan 1,37 Bq/m3. Ongeveer 0,5 procent van de metingen is hoger dan 3 Bq/m3. De hoogst gevonden waarde bedraagt 13,3 Bq/m3 (Smetsers, R., et al. (2015)). 28 Het betreft de zogenoemde equivalente evenwichtsconcentratie van radon-220, afgekort: EETC.

Er is momenteel internationaal veel discussie gaande over de effectieve dosis van een lid van bevolking als gevolg van de aanwezigheid van thoron (en radon) in een gebouw. Indien op basis van deze discussies wordt aangenomen dat langdurige blootstelling aan een jaargemiddelde thorondochterconcentratie van 30 Bq/m3 een effectieve dosis oplevert rond de 10 mSv per jaar, dan kan voor de gemiddelde blootstelling van leden van de bevolking in Nederland ten gevolge van thorondochters in woningen uit bovenstaande cijfers een effectieve dosis rond de 0,2 mSv per jaar worden afgeleid. Wat overeenkomt met ongeveer 8% van de totale gemiddelde stralingsbelasting. Jaargemiddelde

thorondochterconcentraties in woningen van 20 tot 25 keer het landelijk gemiddelde zijn zeldzaam, maar niet onmogelijk. Een dergelijk situatie levert dan voor een enkeling een effectieve dosis op van 5 à 10 mSv per jaar. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar Smetsers, R., et al. (2015).

Blootstelling aan verhoogde thorondochterconcentraties kan ook aan de orde zijn in andere gebouwen dan woningen. In Goemans, P. et al. (2018) is gerapporteerd over metingen van thorondochterconcentraties op Nederlandse werkplekken. Deze bedragen gemiddeld 0,42 ± 0,02 Bq/m3. Op een aantal specifieke meetlocaties zijn thorondochter- concentraties van meer dan 3 Bq/m3 gemeten. Deze zijn gevonden bij drinkwaterbedrijven, een metrostation, één glastuinbouwbedrijf en één justitiële inrichting. Deze resultaten liggen in lijn met de waarden die volgens internationale organisaties in gebouwen verwacht kunnen worden.

De situatie valt niet onder het controlestelsel. Daarmee moet het worden aangemerkt als een mogelijke29 bestaande

blootstellingsituatie.

4.2.2 Uitwendige blootstelling binnenshuis ten gevolge van bouwmaterialen.

Naast radon en thoron bestaat er nog een derde mogelijk

blootstellingspad waarmee rekening moet worden gehouden bij de analyse van mogelijke bestaande blootstellingen in gebouwen. Het gaat hierbij om de blootstelling van in gebouwen aanwezige personen aan gammastraling afkomstig van bouwmaterialen. Van belang is daarbij op te merken dat de totale uitwendige blootstelling binnenshuis een

resultante is van de afscherming van kosmische en terrestrische straling door bouwmaterialen en gamma afkomstig van bouwmaterialen.

In het verleden is (onder meer in het kader van de eerste “VERA”- survey) onderzoek gedaan naar externe straling in Nederlandse nieuwbouwwoningen gebouwd in de periode 1994 - 2003 (o.a. Bader, S., et al. (2010)). In ongeveer 300 woningen zijn de externe

stralingsniveaus bepaald in diverse ruimten.

Onderzoek heeft aangetoond dat de effectieve jaardosis van een gemiddeld lid van de bevolking ten gevolge van externe straling binnenshuis ongeveer 0,35 mSv per jaar bedraagt (De Jong, P. en Van Dijk, J. (2009)). Wat overeenkomt met ongeveer 13% van de totale 29 Merk op dat thoron wordt genoemd in de Indicatieve lijst van soorten bestaande blootstellingsituaties in Bijlage VII bij het Bbs.

gemiddelde stralingsbelasting. Tevens is aangetoond dat deze blootstelling niet significant is veranderd ten opzichte van eerdere metingen. Uit Goemans, P. et al. (2018) blijkt het externe

stralingsniveau (op werkplekken) in Nederlandse gebouwen goed vergelijkbaar is met het hiervoor vermelde niveau in woningen. Uitgaande van een verblijftijd van ongeveer 2000 uur per jaar kan de blootstelling van werknemers worden geschat op ca. 0,08 mSv/a. De uitwendige blootstelling van personen aan gammastraling ten gevolge van bouwmaterialen in het binnenmilieu is in de richtlijn en in het Bbs (artikel 9.10) aangemerkt als bestaande

blootstellingsituatie.

4.3 Blootstelling aan grondstoffen (met uitsluiting van voedsel,