7 Toetsing significantie
7.2.2 BIOTOPEN GENOEMD IN AANWIJZINGSBESLUIT Getijdengebied: schorren, slikken en platen
Schorren met slijkgrasvegetaties [H1320]
Schorren met slijkgrasvegetatie bevinden zich langs de dijk in de Krabbenkreek. Voorzien is in de verwijdering van zeegras van de donorlocatie. In tegenstelling tot voor het habitattype H1160, is zeegras geen kwaliteitskenmerk van de schorren met slijkgrasvegetatie.
Het tijdelijk verwijderen van zeegras leidt niet tot een kwaliteitsafname. Significante effecten zijn uitgesloten.
Daarnaast is de ontwikkeling van dit habitattype voorzien op de slikken van Viane.
De verhoging van de stortzone tot het niveau van huidige pollen zeegras, leidt naar de verwachting tot de ontwikkeling van een soortgelijke vegetatie. Door de ligging dicht bij de dijk is het mogelijk dat zelfs een meer schorachtige vegetatie ontstaat die meer vergelijkbaar is met het habitattype Atlantische schorren met kweldergrasvegetatie [H1330]. Een
maximale toename van 4500 m2 is voorzien (maximale toename oppervlakte is gelijk aan de ophoging).
Atlantische schorren met kweldergrasvegetatie [H1330]
De werkzaamheden zijn niet voorzien ter hoogte van dit habitattype. Effecten op dit habitattype, en daarmee ook significante effecten, zijn uitgesloten.
Overige
De overige habitattypen genoemd in het ontwerpbesluit van de Oosterschelde zijn niet aanwezig in en rond de projectgebieden. De werkzaamheden hebben geen significante effecten op overige habitattypen.
7.2.2
BIOTOPEN GENOEMD IN AANWIJZINGSBESLUIT Getijdengebied: schorren, slikken en platenHet biotoop Getijdengebied: schorren, slikken en platen is behandeld onder “Grote ondiepe kreken en baaien [H1160]” en “Atlantische schorren met kweldergrasvegetatie [H1330]” in de vorige paragraaf.
Soortenrijke wiervegetaties
Soortenrijke wiervegetaties zijn ter hoogte van de projectgebieden niet aanwezig op de dijkbekleding. Effecten op Soortenrijke wiervegetaties zijn uitgesloten.
Zeegrasvelden
De werkzaamheden richten zich op behoud van de zeegrasvelden. Effecten zijn beschreven in de vorige paragraaf bij het habitattype “Grote ondiepe kreken en baaien [H1160]”.
Zoutvegetaties
De biotoop Zoutvegetaties wordt behandeld onder Toetsingssoorten flora in § 7.5.1.
Weidsheid en rust
Effecten op weidsheid zijn uitgesloten omdat het uiterlijk van het landschap niet veranderd door de werkzaamheden. Effecten op rust zijn alleen tijdelijk van aard en de gevolgen zijn getoetst onder de effecten op de Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten.
7.3
HABITATRICHTLIJNSOORTENEffecten op zowel de noordse woelmuis als de gewone zeehond zijn uitgesloten en daarmee zijn significante effecten ook uitgesloten.
7.4
VOGELRICHTLIJNSOORTEN7.4.1
BROEDVOGELSEffecten op broedende vogels zijn op de projectlocaties niet aan de orde.
Significante effecten op broedvogels zijn uitgesloten.
7.4.2
NIET-BROEDVOGELSEffecten op functie hoogwatervluchtplaats
Projectgebied (maximaal
aanwezig) Totaal aantal vogels in Ooster-schelde per jaar
Huidig maand-gemiddelde
Instandhoudings-doelstelling
Verschil (Maand-gemiddelde minus IHD) Soort
Krabben- kreek Slikken van Viane
Bontbekplevier 2 3 3415 285 280 5
Bonte strandloper
- 73 223036 18586 14100 4486 Uitvoering stap 2
zie Afbeelding 14
Tabel 30
Aantallen kwalificerende niet-broedvogels in de Oosterschelde (2005-2009) in vergelijking met de instandhoudings-doelstelling. De getallen zijn alleen gegeven voor die soorten die in de projectgebieden voorkomen en waarvoor het projectgebied en omgeving een functie heeft tijdens laagwater (zie Tabel 25).
Bovenstaande tabel laat zien dat voor de bontbekplevier niet bij voorbaat is uitgesloten dat de instandhoudingsdoelstelling in gevaar komt. Dit komt omdat de populatie in de Oosterschelde net voldoet aan de instandhoudingsdoelstelling. Bij beperkte effecten is het mogelijk dat de populatie onder de instandhoudingsdoelstelling.
Voor de scholekster geldt dat aanzienlijke aantallen in de Krabbenkreek voorkomen.
Hoewel de aanwezige aantallen in de Oosterschelde in grote aantallen de
instandhoudingsdoelstelling overschrijdt, is de relatieve overschrijding gering. Gezien de aanzienlijke aantallen in de projectgebieden is het niet zonder meer uitgesloten dat de instandhoudingsdoelstelling negatief beïnvloed wordt.
Voor de bontbekplevier en de scholekster is nader beoordeeld wat het effect is van de werkzaamheden. Voor de overige soorten is het uitgesloten dat de werkzaamheden leiden tot het in gevaar komen van de instandhoudingsdoelstelling. Significante effecten zijn uitgesloten.
Voor de bontbekplevier:
Uitwijkmogelijkheden: de bontbekplevier foerageert in zowel de Krabbenkreek als de Slikken van Viane. De projectgebieden zijn gelegen op de slikken en beslaan een relatief klein oppervlak. Beide projectgebieden liggen in intergetijdengebieden waar met laagwater grote oppervlaktes slik droogvallen. Voor het geringe aantal vogels dat mogelijk verstoord wordt, liggen in de omgeving voldoende alternatieve
foerageergebieden. De werkzaamheden vinden plaats in juni. Dit is de broedperiode van deze vogelsoort. Vanwege de lage aantallen die dan in de Oosterschelde verblijven, is er relatief veel ruimte voor alternatieve verblijfplekken voor eventueel verstoorde vogels, ook wanneer de dijkwerkzaamheden in beschouwing worden genomen.
Trend: de trend voor de bontbekplevier is sinds 1987 constant in de Oosterschelde (website SOVON trends vogels Oosterschelde).
Verstoringsgevoeligheid: de bontbekplevier is redelijk verstoringsgevoelig met een verstoringsafstand van 150 m (Krijgsveld et al., 2008).
Aard van de verstoring: de verstoring als gevolg van de werkzaamheden is tijdelijk en duurt slechts hoogstens één maand. Effecten op de lange termijn zijn uitgesloten.
Significante effecten op de bontbekplevier zijn uitgesloten. De aantallen in de projectgebieden in de Krabbenkreek en Slikken van Viane zijn laag. Ondanks de verstoringsgevoeligheid van de soort, liggen in de directe omgeving voldoende uitwijkmogelijkheden voor het geringe aantal bontbekplevieren. De effecten op de bontbekplevier zijn tijdelijk van aard en hebben geen effect op de trend.
Voor de scholekster:
Uitwijkmogelijkheden: de scholekster foerageert in de Krabbenkreek en de Slikken Viane. De projectgebieden zijn gelegen op de slikken en beslaan een relatief klein oppervlak. Beide projectgebieden liggen in intergetijdengebieden waar met laagwater grote oppervlaktes slik droogvallen. In de omgeving liggen voldoende onverstoorde foerageergebieden. De werkzaamheden vinden plaats in juni. Dit is de broedperiode van deze vogelsoort. Vanwege de lage aantallen die dan in de Oosterschelde verblijven, is er relatief veel ruimte voor alternatieve verblijfplekken voor eventueel verstoorde vogels, ook wanneer de dijkwerkzaamheden in beschouwing worden genomen.
Bontbekplevier
Scholekster
Trend: de scholekster laat voor de Oosterschelde sinds 1987 een dalende trend zien (website SOVON trends vogels Oosterschelde). De aantallen liggen in de huidige situatie echter boven de instandhoudingsdoelstelling.
Verstoringsgevoeligheid: de scholekster is niet bijzonder verstoringsgevoelig, een verstoringsafstand van 100 m wordt aangehouden (Krijgsveld et al., 2008).
Aard van verstoring: de verstoring als gevolg van de werkzaamheden is tijdelijk en duurt slechts hoogstens één maand. Effecten op de lange termijn zijn uitgesloten.
Significante effecten op de scholekster zijn uitgesloten. Hoewel in de projectgebieden een aanzienlijk aantal vogels foerageert, komt als gevolg van het initiatief de
instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. De populatie ligt in de huidige situatie boven de instandhoudingsdoelstelling en gezien de beperkte omvang en duur van de
werkzaamheden én aanwezigheid van uitwijkmogelijkheden, is het uitgesloten dat de populatie in de Oosterschelde afneemt.