• No results found

De Saeger S., Heutz G., Paelinckx D. & De Blust G.

De fiches van de ‘psammofiele heide’ (2310) en van ’droge Europese heide’ (4030) zijn zeer vergelijkbaar zowel naar de beoordeling van de structuur en vegetatie als naar verstoringen toe (zie § 3.5). Dit geldt voor de criteria ouderdomsstructuur Struikhei, dwergstruiken, sleutelsoorten, vergrast/verruigd en verbost.

Bij de beoordeling van de structuur van de droge heide (2310 & 4030) is de ouderdomsstructuur van Struikhei zeer belangrijk. De levenscyclus van Struikhei kent 4 fasen. Elke fase verschilt qua bedekking, productie en bloei van Struikhei, maar ook qua microklimaat en soortensamenstelling. Hoe meer fasen in een heide aanwezig zijn, hoe structuurrijker, hoe soortenrijker en hoe robuuster de heidehabitat is. Eenvormige ouderdomsstructuur hangt meestal samen met een onaangepast beheer.

Voor habitattype 2310 zijn de aanwezigheid van naakte bodem, een mos- en korstmoslaag essentiële criteria. Het betreft immers een habitattype van binnenlandse duinen. Duinhabitats worden van nature in stand gehouden door winddynamiek, met een afwisseling tussen fixatie en dynamiek (zowel in ruimte als in tijd) tot gevolg. Essentiële sleutelsoorten van habitattype 2310 zijn éénjarigen zoals Heidespurrie, Klein tasjeskruid en Dwergviltkruid. Zulke soorten gaan sterk achteruit naarmate het aandeel naakte bodem daalt. Er is bijgevolg een minimale hoeveelheid naakte bodem noodzakelijk, wat de drempelwaarde < 1% voor een gedegradeerde lokale staat van instandhouding verklaart. Het ontbreken van een mos- en korstmoslaag (drempelwaarde < 1%) wijst eveneens op een onvoldoende dynamiek of onaangepast beheer.

Habitattype 2330 wordt gekenmerkt door een open, laag blijvende pioniersvegetatie. Enkel bij voldoende dynamiek kunnen deze vegetaties op lange termijn blijven bestaan. Kenmerkend voor beide subtypen, en voor het ‘dwerghaververbond’ (2330_dw) in het bijzonder, is de aanwezigheid van éénjarigen. Bij het ‘buntgrasverbond’ (2330_bu) is het aandeel open zand het criterium om de aanwezigheid van voldoende dynamiek te beoordelen. Bij het ‘dwerghaververbond’ (2330_dw) is dit het aandeel aan éénjarigen in de vegetatie, omdat dit subtype niet per definitie gebonden is aan stuifduin.

De criteria ‘vergrassing’ en ‘verbossing’ worden bij habitattype 2330 strenger beoordeeld dan bij het habitattype 2310 omdat deze processen wijzen op vergaande fixatie en dus verminderen/verdwijnen van de nodige dynamiek (zie § 2.3.2). Heidehabitats (2310, 4010, 4030, 5130_hei) worden gekenmerkt door een dominantie van dwergstruiken, meestal Struik- en/of Dopheide. Naast deze dwergstruiken, is Pijpenstrootje (een grassoort) meestal de enige andere soort met een hogere bedekking. Daarom werd beslist dat een heide in een goede of voldoende staat is bij dominantie van dwergstruiken en een gedegradeerde lokale staat van instandhouding pas bereikt wordt bij dominantie van grassen. De drempelwaarde tussen AB en C ligt bijgevolg op 50%.

Een belangrijke verstoring in deze habitattypen is het voorkomen van de exoot Grijs kronkelsteeltje, een invasieve exoot en dus beoordeeld op de standaardwijze van invasieve exoten (§ 2.3.2).

Habitattype 2310: Psammofiele heide met Calluna en Genista

82 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

Habitattype 2310: Psammofiele heide met Calluna en Genista

A. Habitatkarakteristieken

Milieukarakteristieken voor een goede staat van instandhouding (Cijfergegevens zijn indicatief. zie § 2.4)

Criterium Beschrijving Verstoring Maatregelen Opmerkingen Referenties

bodem

textuur zand

profiel stuifduinen en andere profielloze bodems (zelden op podzolbodems)

zuurtegraad matig zuur tot zuur verzuring (door

atmosferische depositie) met als gevolg een slechtere kieming, vestiging en groei van plantensoorten van zwak gebufferde standplaatsen (bv. Stekelbrem)

brongerichte maatregelen; bufferen

Vandenbussche et al. 2002a; Ministerie van LNV 2006; Dorland 2004

hydrologie

regime matig droog tot zeer droog Infiltratie van water is het

dominante hydrologische proces; grondwateronafhankelijk waterkwaliteit atmotroof Aggenbach et al. 1998b, Vandenbussche et al. 2002a nutriënten

voedselrijkdom oligotroof aanrijking met als gevolg

vergrassing, verruiging en lagere diversiteit aan mossen en korstmossen

brongerichte maatregelen; afvoeren organisch materiaal door plaggen, maaien, gecontroleerd branden of begrazen

N verwijdering bij branden ± even effectief als bij plaggen, P evenwel minder verwijderd (→ ≠ effect)

luchtkwaliteit kritische N-depositie waarde: 7 - 14 kg N/ha/jaar aanrijking met als gevolg

vergrassing, verruiging en lagere diversiteit aan mossen en korstmossen

brongerichte maatregelen; afvoeren organisch materiaal door plaggen, maaien, gecontroleerd branden of begrazen

N-verwijdering door gecontroleerd branden ± even effectief als bij plaggen, P evenwel minder verwijderd (→ ≠ effect)

Bobbink & Roelofs 1995; Meykens & Vereecken 2001; Vandenbussche et al. 2002a; De Blust 2004; Dorland 2004; Kros 2008; van Dobben & van Hinsberg 2008

Habitattype 2310: Psammofiele heide met Calluna en Genista

83 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

Vegetatie- en structuurkarakteristieken

Criterium Beschrijving Maatregelen Opmerkingen Referenties

kwaliteitsindicatoren sleutelsoorten

soorten EU-rapportage Struikhei (Calluna vulgaris), Zandstruisgras (Agrostis vinealis), Vroege haver (Aira praecox), Zandzegge (Carex arenaria), Buntgras (Corynephorus canescens), Klein warkruid (Cuscuta epithymum), Dwergviltkruid (Filago minima), Stekelbrem (Genista anglica), Kruipbrem (Genista pilosa), Heidespurrie (Spergula

morisonii), Klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulis)

De Saeger et al. 2008c

structuur

dwergstruiken Gewone dophei (Erica tetralix), Struikhei (Calluna vulgaris), Kruipbrem (Genista pilosa), Stekelbrem (Genista

anglica), Rode bosbes (Vaccinium vitis-idaea)

Een dominantie van dwergstruiken kenmerkt de vegetatiestructuur van een heidehabitat

Ministerie van LNV 2006; De Blust 2004

ouderdomsstructuur Struikhei

pionierstadium, ontwikkelingstadium, climaxstadium, degeneratiestadium ruimtelijke en temporele omlooptijden van het beheer in voldoende grote gebieden zijn nodig om een grote structuurvariatie te krijgen.

De levenscyclus van Struikhei kent 4 fasen, elke fase verschilt qua bedekking, productie en bloei van Struikhei, maar ook qua microklimaat en soortensamenstelling; meer fasen = meer structuur = soortenrijker = robuster Vandenbussche et al. 2002a; De Blust 2004; JNNC 2004; Ministerie van LNV 2006

naakte bodem open zand (1) Ministerie van LNV 2006;

expertoordeel

moslaag bedekking van mossen en korstmossen (excl. Grijs kronkelsteeltje) hogere aanwezigheid van

open zand, open mos- & korstmosbegroeiingen is typisch t.o.v. type 4030

Ministerie van LNV 2006, Vandenbussche et al. 2002a

storingsindicatoren

vergrassing/verruiging Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Struisgras (G) (Agrostis), Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum), Braam (G) (Rubus)

plaggen, eventueel aanvullend bufferen tegen N-input

(2) Bakker et al. 2003; De Blust 2004; Ministerium UNLV 2004; Ministerie van LNV 2006

verbossing alle boom- en struiksoorten kappen en heidebeheer Zonder beheer evolueert

de heide naar bos; Sommige typische faunasoorten vereisen verspreide bomen(groepjes). De Blust 2004; Ministerie van LNV 2006

invasieve exoten Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) agressieve exoot uit

Zuidelijk Afrika die bij ons andere (mos)soorten verdringt en fixatie van open zand versnelt

Bakker et al. 2003, Zwaenepoel et al. 2002

(1) 1. indien ≥ 30%, dan in complex met 2330. 2. De aanwezigheid van open zand, open mos- en korstmosbegroeiingen is typisch t.o.v. type 4030.

(2) 1. Verruiging met bramen en Adelaarsvaren treedt vnl. langs bosranden, op kleine geïsoleerde percelen en bij herstelbeheer uit (naald)bos. 2. De terugkeer van doelsoorten is afhankelijk van tijdstip waarop ze verdwenen zijn, doelsoorten andere dan Struikhei hebben vaak een kortlevende zaadbank.

Habitattype 2310: Psammofiele heide met Calluna en Genista

84 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

B. Beoordelingsmatrix

Criterium Goede / voldoende staat Gedegradeerde staat Opmerkingen Referenties

habitatstructuur

dwergstruiken A: ≥ codominant B: ≥ codominant C: < codominant Ministerie van LNV 2006

ouderdomsstructuur Struikhei

A: alle stadia aanwezig

B: 2 tot 3 stadia aanwezig

C: slechts 1 stadium aanwezig Ministerium UNLV 2004; Ministerium LUV Brandenburg 2004; naar Ministerie van LNV 2006

naakte bodem A: > 10%

B: 1-10% C: < 1% naar Ministerium LUV

Brandenburg 2004

moslaag A: > 10% B: 1-10% C: < 1% expertoordeel naar

Ministerie van LNV 2006 verstoring vergrast/verruigd A: < 30% B: 30-50% C: > 50% Ministerium LUV Brandenburg 2004, naar Ministerie van LNV 2006

verbost A: < 10% B: 10-30% C: > 30 % naar Ministerium LUV

Brandenburg 2004; naar Søgaard et al. 2007

invasieve exoten A: = 0 % B: < 10 % C: ≥ 10 % naar Ministerium LUV

Brandenburg 2004; naar Søgaard et al. 2007 vegetatie

aantal sleutelsoorten A: Struikhei + > 2 minstens occasioneel aanwezig

B: Struikhei + 1-2 minstens occasioneel aanwezig

C: enkel Struikhei of geen enkele sleutelsoort minstens occasioneel aanwezig

expertoordeel naar Ministerium UNLV 2004; expertoordeel naar Ministerium LUV Brandenburg 2004 C. Faunakarakteristieken –en beoordeling

Criterium Goede / voldoende staat Gedegradeerde staat Opmerkingen Referenties

oppervlakte natuurdoeltypen Nederland

2330_bu: buntgrasverbond

85 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

Habitattype 2330: Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen

Subtype: buntgrasverbond (2330_bu)

A. Habitatkarakteristieken

Milieukarakteristieken voor een goede staat van instandhouding (Cijfergegevens zijn indicatief. zie § 2.4)

Criterium Beschrijving Verstoring Maatregelen Opmerkingen Referenties

bodem

textuur zand

profiel profielloos

humus humusloos humusaccumulatie afplaggen, zeven

zuurtegraad sterk tot zwak zuur (kalkloos)

Ministerie van LNV 2006; Bakker et al. 2003; Zwaenepoel et al. 2002 dynamiek

windwerking actieve zandverstuivingen tempering van

windwerking door toename

vegetatiebedekking en verbossing (zowel intern als rondom)

herstel/toename strijklengte en/of turbulentie OF

antropogeen via betreding, recreatie, begrazing, militair gebruik, …

Ook verhoogde atmosferische depositie van N en verzurende componenten leidt tot een lagere verstuivingsactiviteit en versnelde successie. Bakker et al. 2003; Vandenbussche et al. 2002a hydrologie

regime matig tot zeer droog grondwateronafhankelijk

waterkwaliteit atmotroof

Zwaenepoel et al. 2002 nutriënten

voedselrijkdom oligotroof aanrijking met als gevolg

een snellere successie door vergrassing en vermossing

brongerichte maatregelen; afvoeren organisch materiaal door plaggen, zeven van open stuivende delen en maaien of begrazen van buntgrasvegetaties

luchtkwaliteit kritische N-depositie waarde: 10 kg N/ha/jaar aanrijking met als gevolg

een snellere successie door vergrassing en vermossing

brongerichte maatregelen; afvoeren organisch materiaal door plaggen, zeven van open stuivende delen en maaien of begrazen van buntgrasvegetaties

Bakker et al. 2003; Zwaenepoel et al. 2002; van Dobben & van Hinsberg 2008; Ministerie van LNV 2006

2330_bu: buntgrasverbond

86 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

Vegetatie- en structuurkarakteristieken

Criterium Beschrijving Maatregelen Opmerkingen Referenties

kwaliteitsindicatoren

sleutelsoorten

soorten EU-rapportage Buntgras (Corynephorus canescens), Heidespurrie (Spergula morisonii), Zandzegge (Carex arenaria), Zandstruisgras (Agrostis vinealis), Zilverhaver (Aira caryophyllea), Vroege haver (Aira praecox),

Dwergviltkruid (Filago minima), Zandblauwtje (Jasione montana), Klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus), Klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulis)

De Saeger et al. 2008c

aanvullende soorten Ruig haarmos (Polytrichum piliferum) Zwaenepoel et al. 2002;

Bakker et al. 2003 structuur

horizontale structuur open zand, buntgrasvegetatie, mostapijtjes, korstmosvegetatie Bakker et al. 2003

naakte bodem open zand (1) Bakker et al. 2003

korstmosvegetaties open korstmosbegroeiingen (Cladonia spp., Cladina spp., Cetraria spp.) Bakker et al. 2003

storingsindicatoren

vergrassing Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Struisgras (G) (Agrostis), Zwenkgras (G) (Festuca), Bochtige smele (Deschampsia flexuosa)

plaggen, zeven, bufferen tegen N-input

(2) Bakker et al. 2003; Zwaenepoel et al. 2002

verbossing alle boom- & struiksoorten openkappen en alle resten

afvoeren; tegengaan dicht-groeien; reactiveren stuifzand

(2) Bakker et al. 2003

invasieve exoten Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) verhogen dynamiek

(reactiveren stuifzand)

(3) Bakker et al. 2003; Zwaenepoel et al. 2002; Ministerie van LNV 2006 (1) Het buntgrasverbond is een 'pioniersvegetatie' en behoud op lange termijn vraagt een hoge dynamiek van stuivend zand, of voldoende ruimte om grootschalige en bodemontogenese terugzettende verstuivingsprocessen toe te laten naast natuurlijke successie.

(2) Omdat dit habitattype in een goede staat voor min. 50% uit open, stuivend zand moet bestaan, zijn we hier strenger voor het criterium vergrassing en verbossing dan bij habitattype 2310. (3) Grijs kronkelsteeltje is een agressieve exoot uit Zuidelijk Afrika die bij ons mos- en korstmossoorten verdringt en fixatie van open zand versnelt.

B. Beoordelingsmatrix

Criterium Goede / voldoende staat Gedegradeerde staat Opmerkingen Referenties

habitatstructuur

horizontale structuur A: 4 stadia aanwezig B: 2-3 stadia aanwezig C: slechts 1 stadium aanwezig CRNFB 2006; naar Bakker

et al. 2003

naakte bodem A: > 40% B: 10-40% C: < 10% expertoordeel naar

Ministerie van LNV 2006

korstmosvegetaties A: > 10% B: 1-10% C: < 1% expertoordeel naar

Ministerie van LNV 2006 verstoring

vergrast A: < 10% B: 10-30% C: > 30% naar CRNFB 2006

verbost A: < 5% B: ≥5 -<10% C: ≥ 10% naar CRNFB 2006

invasieve exoten A: = 0 % B: < 10 % C: ≥ 10 % naar CRNFB 2006; naar

Søgaard et al. 2007 vegetatie

aantal sleutelsoorten A: > 3 minstens lokaal frequent aanwezig B: ≤ 3 minstens lokaal frequent aanwezig C: geen enkele sleutelsoort minstens lokaal frequent aanwezig

2330_bu: buntgrasverbond

87 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

C. Faunakarakteristieken –en beoordeling

Criterium Goede / voldoende staat Gedegradeerde staat Opmerkingen Referenties

Oppervlakte natuur-doeltypen Nederland

Subtype 2330_dw: dwerghaververbond

88 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

Habitattype 2330: Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen

Subtype: dwerghaververbond (2330_dw)

A. Habitatkarakteristieken

Milieukarakteristieken voor een goede staat van instandhouding (Cijfergegevens zijn indicatief. zie § 2.4)

Criterium Beschrijving Verstoring Maatregelen Opmerkingen Referenties

bodem

textuur zand, lemig zand

profiel profielloos (tot podzolbodems), eventueel grindhoudend

humus licht humeus aanrijking verstoren

zuurtegraad (zeer) zuur tot neutraal

Zwaenepoel et al. 2002; Schaminée et al. 1996

dynamiek

naakte bodem enige dynamiek, zoals begrazing, betreding en graafactiviteiten door schapen, konijnen, ...

dichtgroeien en vervilten van de vegetatie met als gevolg vergrassing en verruiging waardoor éénjarigen worden weggeconcurreerd

verstoren, beweiden dynamiek nodig om successie naar het struisgras-verbond (= geen habitat) tegen te gaan

Zwaenepoel et al. 2002; Schaminée et al. 1996

hydrologie

regime droog grondwateronafhankelijk

waterkwaliteit atmotroof

Zwaenepoel et al. 2002 nutriënten

Subtype 2330_dw: Dwerghaververbond

89 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be

Vegetatie- en structuurkarakteristieken

Criterium Beschrijving Maatregelen Opmerkingen Referenties

kwaliteitsindicatoren sleutelsoorten

soorten EU-rapportage Zilverhaver (Aira caryophyllea), Vroege haver (Aira praecox), Dwergviltkruid (Filago minima), Zandblauwtje (Jasione montana), Klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus), Klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulis)

De Saeger et al. 2008c structuur

éénjarigen Vroege haver (Aira praecox), Klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus), Zilverhaver (Aira caryophyllea), Klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulis), Dwergviltkruid (Filago minima), Veldereprijs (Veronica arvensis), Hazenpootje (Trifolium arvense), Canadese fijnstraal (Conyza canadensis), Eenjarige hardbloem (Scleranthus

annuus), Rode schijnspurrie (Spergularia rubra), Akkerviooltje (Viola arvensis), Zandmuur (Arenaria serpyllifolia), Gewone reigersbek + duinreigersbek (Erodium cicutarium), Spurrie (G) (Spergula), Straatgras

(Poa annua), Zandraket (Arabidopsis thaliana), Vroegeling (Erophila verna), Kleine leeuwenklauw (Aphanes

inexspectata), Zachte ooievaarsbek (Geranium molle), Klein streepzaad (Crepis capillaris), Eekhoorngras

(Vulpia bromoides), Gewoon langbaardgras (Vulpia myuros), Zandhoornbloem (Cerastium semidecandrum), Slofhak (Anthoxanthum aristatum), Duits viltkruid (Filago vulgaris), Glad biggenkruid (Hypochaeris glabra)

zorgen voor voldoende dynamiek

Deze habitat wordt getypeerd door een dominantie van éénjarigen, deze parameter geeft tevens aan of er voldoende dynamiek (ongacht de oorzaak) is voor standhouding; soortenlijst geeft opsomming van de meest voorkomende éénjarigen in deze habitat en is niet limitatief.

Schaminée et al. 1996; Zwaenepoel et al. 2002

storingsindicatoren

verbossing alle boom- en struiksoorten Ministerie van LNV 2006,

CRNFB 2006

invasieve exoten Grijs kronkelsteeltje (Campylopus introflexus) Dit is een agressieve exoot

uit Zuidelijk Afrika die bij ons andere (mos)soorten verdringt en fixatie van open zand versnelt.

Søgaard et al. 2007; CRNFB 2006, Ministerie van LNV 2006

B. Beoordelingsmatrix

Criterium Goede / voldoende staat Gedegradeerde staat Opmerkingen Referenties

habitatstructuur

éénjarigen A: ≥ codominant B: ≥ codominant C: < codominant naar Schaminée et al. 1996

verstoring

verbost A: < 5% B: ≥5 -<10% C: ≥ 10% naar CRNFB 2006

invasieve exoten A: = 0 % B: < 10 % C: ≥ 10 % naar CRNFB 2006 en

Søgaard et al. 2007 vegetatie

aantal sleutelsoorten A: > 3 minstens frequent aanwezig

B: ≤ 3 minstens frequent aanwezig C: geen enkele sleutelsoort frequent aanwezig expertoordeel

C. Faunakarakteristieken –en beoordeling

Criterium Goede / voldoende staat Gedegradeerde staat Opmerkingen Referenties

oppervlakte natuurdoeltypen Nederland

90 Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de Natura 2000 habitattypen. Versie 2.0. www.inbo.be