• No results found

Als hij binnenkomt, vragen hem haar groote, booze oogen

In document Ina Boudier-Bakker, Vrouw Jacob · dbnl (pagina 121-124)

‘Brabant -’ begint hij, en zij zegt, terwijl haar smalle vuist gebald op tafel valt:

‘Brabant?!’

‘De Brabanders hebben een aanval beproefd. En de Dordtenaren hebben hun

gewone tactiek toegepast: schijnbaar wijken, vluchten, en dan opeens toeslaan -’

‘Waar alleen een Brabander inloopt,’ zegt Jacoba verachtelijk.

‘- de Brabanders hebben hen achtervolgd en op eenmaal zijn zij aangevallen door

achtergehouden troepen. Die hen achtervolgden op hun vlucht....’

‘Vlùcht?!’

‘Ja Uwe Genade - op hun vlucht naar hun schepen. De Beier zelf zette hen na, en

bemachtigde een groote aantal schepen, gevangenen, veel buit....’ Hij zweeg.

‘Is dat nog niet alles?’

‘Neen Uwe Genade, het is nog niet alles. Van Leyenburg heeft met Hollandsche

troepen getracht den Beier den pas af te snijden - hij is geslagen en gevangen.’

Zij zegt niets meer. Als uit steen gehouwen haar gelaat, dat hem aanstaart.

‘Genadige Vrouwe - er is oproer bij de Brabanders. Zij willen weg - zij willen

niets meer. Ik kom u waarschuwen, uw invloed kan 't gevaar keeren.... Want schoon

het bolwerk thans sterk is en welvoorzien, er is geen Brabander meer te vinden, die

daar in wil.’

O mijn God, Brabant! Nu weet zij, Jacoba, dat nooit zij in dit huwelijk had moeten

toestemmen. Dat het haar naar den grond trekt, inplaats van haar op te heffen als zij

dacht. Zij heeft gemeend van Brabant een werktuig te maken, en het blijkt een strik

waarin zij is gevangen.

Als de heer van Wassenaer gegaan is, zet zij zich en haar pen vliegt over het papier

- een brief, heftig, smeekend, overredend aan den gemaal. Volhouden! Den moed in

het krijgsvolk aanvuren! Dordrecht is te belangrijk om op te geven - zij zijn sterk

genoeg, indien zij maar volhouden. Wanneer het leger aftrekt, als Dordrecht verloren

raakt, is het verlies onherstelbaar....

In den nacht nog gaat de bode met den brief naar het Brabantsche kamp.

De hertog is laat opgeweest met zijn vrienden. Thans vertoeft hij vroom bij de

zangerskapel, die meegekomen is met het leger. En de bode moet làng wachten. De

brief met Jacoba's bevend hartstochtelijke bezwering ligt achteloos neergeworpen

-ongelezen. Eindelijk, luisterend naar den zang, reikt de hertog den brief aan Van den

Berghe. Die leest en lacht. Hoe zit de heldin de krijgsgodin, in het nauw! Bang voor

haar aureool! En als ten slotte ook Jan gelezen heeft, onwillig, want Jacoba's

dwingende, felle geest spreekt hinderlijk en weerzinwekkend uit die jachtige regels,

zegt hij:

‘Nu, wat is daar aan te doen!’

‘Niets. Het leger trekt immers af. En geld heb ik niet om hen te houden,’ en hij

lacht voldaan.

‘Neen. Het Brabantsche goud is kwistig gebruikt voor verraad, en heeft uitnemend

zijn werk gedaan. Geen Brabander

na al deze nederlagen, wil nog blijven voor een vorstin, die hen alleen maar ten

verderve kan voeren. De roem van Gorcum is vergeten en door al dezen smaad

gefnuikt. Zoo zal in Brabant haar roem óók niet meer werken - haar invloed, haar

faam volkomen getaand zijn. Want alleen kan het Hollandsche leger het evenmin

houden, hij heeft zijn berichten ook van daar goed ingewonnen. Het zal nu niet veel

moeite meer kosten, Jan geheel van haar los te maken.’

De hertog zelf wenscht niets liever dan het leger terug te zenden. Al het kostelijk

geld verknoeid voor niets. En de bode neemt een kort bericht mee terug: ‘Er is geen

andere weg dan het leger te laten terugtrekken.’

Toomeloos woedt Jacoba's drift uit, als de bode terugkeert met dit antwoord. Een

woede, die in eigen razend gevoel van onmacht, vriend en bondgenoot gelijkelijk

met schimp en verwijten overlaadt. Er is niets kinderlijks opeens meer aan haar. Een

razende vrouw, wier snijdende verwijten hagelen ontzind op haar beide maarschalken,

op ridder Adriaan. Zij voelt zich in een hoek gedreven, weerloos, ten spot aan den

Beier, en den Brabantschen hofkring. En zij kàn deze vernedering niet verdragen.

Alles wat zij ondervond reeds, was niets vergeleken bij dit!

Dààr! in den gloeienden zomermorgen stijgt een vuurkolom ten hemel - het

blokhuis, dat de Brabanders in brand steken vóór zij aftrekken. De onnoozelen! Om

zoo de aandacht te vestigen op hun aftocht! De maarschalken vloeken. Maar Jacoba

ziet scherper.

‘Onnoozel? Dat is geen onnoozelheid, dat is wel overlegd. Dat is Van den Berghe.

Dat is mijn heele vijandenkring daar. Al deze domheden zijn doordacht en opzettelijk.

Alles, opdat mijn nederlaag zoo diep mogelijk zal zijn.’

En zoo gebeurt het. Wat kan den tresorier het lot der aftrekkenden schelen? Wat,

de ramp, die nu losbreekt? De Dordtenaren begrijpend, dat deze brand het teeken is

van aftocht, jagen als duivels de spoedig in razende vlucht rennende Brabanders ten

verderve - slachten en moorden al wat hun in handen valt. Het zijn alleen de dappere

Antwerpenaren, die zich keerend, in fellen tegenweer verhoeden dat het verlies nog

grooter

is. Maar bij Geertruidenberg, daar het eb geworden is, kunnen de schepen niet landen;

en schuiten met gewonden en zieken, met harnassen en kostbare wapenrokken der

achtergebleven Heeren, vallen den Dordtenaren in handen. Hertog Jan acht plotseling

het niet veilig naar Brabant te gaan. Hij zal zich naar zijn gemalin begeven, in de

bescherming der Hoeken.

Maar in het Papendrechtsche kamp vindt hij eveneens ontreddering. Het blijkt

waar, wat Van Wassenaer zeide: land en stedevolk, niet langer tot dienen verplicht,

wil naar huis. De krijgshoofden kennen dit, weten het bij ervaring: dit is de

onoverwinnelijke lusteloosheid, de weerzin, de psyche van een leger, dat van den

In document Ina Boudier-Bakker, Vrouw Jacob · dbnl (pagina 121-124)