• No results found

7 Conclusies en relevantie voor beleid De analyse van 264 groene burgerinitiatieven in dit onderzoek laat zien dat de variatie in burger-

7.3 Bijdrage aan het natuurbeleid

Verwachtingsvol wordt er gekeken naar groene burgerinitiatieven door overheden als invulling van de groene participatiesamenleving (Ministerie van Economische Zaken, 2014) en door terreinbeherende organisaties om aan te haken bij de streek en bij lokale communities (Boerma, 2015). Onze resultaten laten zien dat burgerinitiatieven inderdaad een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan extra groen of kwalitatief beter groen. Maar ze kunnen ook een bijdrage leveren aan kostenbesparing in het

onderhoud van groen, doordat ze bijvoorbeeld het beheer (deels) overnemen. Of ze daadwerkelijk de een alternatief kunnen vormen voor de bestaande organisatie van het natuurbeheer is gezien de fysieke omvang en diversiteit van doelen vooralsnog echter de vraag.

Afhankelijk van de beleidsprioriteiten kan tabel 14 behulpzaam zijn voor het inschatten van de effecten van de verschillende soorten groepen. Als een overheid of terreinbeherende organisatie de ecologische kwaliteit van een gebied wil verbeteren, ligt samenwerking met groepen binnen het cluster beschermen zeer voor de hand. De kans is groot dat overheidsdoelen en burgerdoelen hierbij grotendeels overeenkomen, en dat burgerinitiatieven daadwerkelijk een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de ecologische doelen. Samenwerking met groepen in het cluster beleven ligt in eerste instantie minder voor de hand voor het realiseren van natuurdoelen. Maar met groepen van

buurtgroen, en met name het subtype buurttuinen, kan bijvoorbeeld wel samenwerking gezocht

worden wanneer het doel is om sociale cohesie in een wijk te versterken.

Recente theorieën rondom place-keeping (Dempsey and Burton, 2012), benadrukken het belang van de betrokkenheid van de lokale gemeenschap bij een plek om het beheer van groen veilig te stellen. Betrokkenheid leidt tot bescherming tegen vandalisme, maar ook tot een actieve bijdrage aan het onderhoud. Met name natuurbeheer en buurtgroen groepen leveren hier een belangrijke bijdrage aan. Deze bijdrage aan onderhoud is voor veel gemeenten en TBO’s een belangrijke motivatie voor het stimuleren van burgerinitiatieven. Via het faciliteren van burgerinitiatief nodigen ze burgers uit om een blijvende bijdrage te leveren aan het onderhoud van ‘hun’ gebiedje (Otten, 2015).

De brede doelen van groene burgerinitiatieven vragen om een flexibele opstelling van professionals. De doelen van initiatieven passen immers vaak niet één op één op de vastgelegde beleidsdoelen. Hier ligt een belangrijke uitdaging voor natuurorganisaties en overheden. Succesvolle samenwerking vraagt om het recht doen aan de belangen en visies van burgers en het ontwikkelen van gemeen- schappelijke ambities (Steenbekkers and Broek, 2014). Afstemming van wederzijdse doelen is dan noodzakelijk, een afstemming die over het algemeen soepeler verloopt als er reeds vertrouwen is opgebouwd (Van Dam et al., 2014). Methoden zoals de Mutual Gains Approach, zoals al vaak gebruikt in processen met stakeholders, bieden hiervoor mogelijkheden.

Maar de brede doelen van zelf-governance leiden ook tot dilemma’s. Initiatieven met vooral sociale doelen of gebruiksdoelen leveren een belangrijke bijdrage aan natuureducatie en het versterken van de actieve betrokkenheid bij groen. Dit zijn thema’s die binnen de nieuwe Rijksnatuurvisie een explicieter beleidsdoel zijn geworden van het natuurbeleid (Ministerie van Economische Zaken, 2014). Maar de activiteiten van groepen die zich met name op de gebruiksfunctie van groen richten kunnen soms contraproductief zijn voor de biodiversiteit in een gebied: bijvoorbeeld wanneer de recreatie in groene gebieden toeneemt of wanneer verruigd struikgewas geschikt wordt gemaakt voor intensief gebruik als buurttuin. In dergelijke situaties maken groene burgerinitiatieven een spanningsveld zichtbaar tussen beleidsdoelen rondom ecologische bescherming en beleidsdoelen rondom vermaat- schappelijking. Dergelijke dilemma’s spelen niet alleen bij groepen gericht op gebruiksgroen, maar ook bij politieke groepen. Een groot deel van de politieke groepen richt zich op het tegenhouden of

bijstellen van overheidsbeslissingen die in hun ogen slecht uitpakken voor hun leefomgeving. Soms willen ze het verdwijnen van groen tegenhouden, ook al is dat de uitvoering van goedgekeurd beleid. Andere keren willen ze een andere soort natuur dan TBO’s of overheden. De vraag is dan waar de belangenafweging plaats dient te vinden over deze tegenstrijdige doelen. Is de overheid dan aan zet, als vertegenwoordiger van de representatieve democratie, of is de burger aan zet, als vertegen- woordiger van de participatieve democratie (Wallington et al., 2008)?

Belang van politieke groepen

In veel studies van burgerinitiatieven worden politieke groepen buiten beschouwing gelaten. Dat is in onze ogen echter niet terecht. Verhoeven en Oude Vrielink (Verhoeven, 2012) waarschuwen zelfs dat de dominantie van de ‘eigen verantwoordelijkheid’ en de ‘meewerkende burger’ in het huidige beleids- perspectief kan leiden tot een depolitisering van burgerparticipatie. Als de overheid over burger- initiatief praat, richt ze zich op de ‘goede’ burger, die bereid is mee te werken aan het vigerende beleid. Drosterij en Peeters (2011) noemen dit zelfs conformerende zelfredzaamheid. Maar politieke discussie over beleidsdoelen is een essentieel onderdeel van democratie (Mouffe, 2009). Kritische politieke groepen zijn van belang voor het natuurbeleid, onder andere als een thermometer voor de visie vanuit de maatschappij op het beleid. Het een wezenskenmerk van een democratische

participatiemaatschappij dat georganiseerde burgers zelf hun doelen en middelen bepalen, ook al passen deze niet binnen het dominante politieke discours. Juist door het verzet tegen het vigerende

natuurbeleid spelen politieke groepen een vitale rol in de democratische processen rondom het (natuur)beleid en vervullen een belangrijke corrigerende functie in een democratie om te voorkomen dat de besluitvorming ‘zelf-referentieel’ wordt en losgezongen raakt van de samenleving (Van de Wijdeven et al., 2013). De omslag van het beleid onder voormalig staatsecretaris Henk Bleker heeft duidelijk zichtbaar gemaakt wat de consequenties kunnen zijn van een gebrek aan responsiviteit om kritische discussies te incorporeren binnen het dominante beleidsdiscours (Buijs et al., 2014).