• No results found

3 Bevorderende en belemmerende factoren bij woningverduurzaming

In dit hoofdstuk zoomen we in op de drijfveren van woningeigenaren om te verduurzamen en mogelijke barrières die men ervaart. Deze kunnen bevorderend c.q. belemmerend wer-ken bij de opgave om de woning te verduurzamen. Drijfveren verwijzen naar individuele factoren die van invloed zijn op gedrag, waaronder voorkeuren, attitudes, percepties en normen, en ze kunnen algemeen en specifiek van aard zijn. Aan algemene drijfveren die van invloed zijn op meerdere gedragingen, zoals milieubesef, gaan we hier voorbij. Want in het algemeen blijkt dat besef van milieuproblematiek maar ten dele voorspellend is voor daadwerkelijk milieuvriendelijk gedrag (o.a. Frederiks et al. 2015; Kollmuss en Agyeman 2002). Hier ligt de uitgebreid beschreven attitude-behavior gap aan ten grondslag (zie bv.

Peattie 2001). Het is immers geen vanzelfsprekendheid dat motivatie en een positieve hou-ding ten aanzien van duurzaamheid altijd zullen leiden tot duurzaam gedrag. Of mensen ook daadwerkelijk duurzaam gedrag kunnen vertonen, wordt namelijk in belangrijke mate bepaald door de middelen die zij tot hun beschikking hebben: 1) informatie, 2) tijd,

3) kennis, 4) vaardigheden en 5) financiële middelen. In een situatie waarin mensen de motivatie hebben om zich duurzaam te gedragen en zij onbeperkt over deze middelen beschikken, is er in principe weinig wat het omzetten van de attitude in duurzaam gedrag in de weg staat.

Deze kloof tussen algemeen milieubesef en gedrag zien we ook terug bij duurzaamheids-investeringen in woningen: deze blijken vooral praktisch gemotiveerd te zijn; nog geen 10% doet dit primair voor het milieu (Kullberg en Ras 2019). Wellicht neemt deze drijfveer in de loop der tijd, naarmate milieu- en klimaateffecten van menselijk gedrag meer zicht-baar en voelzicht-baar worden, in belang toe. In dit onderzoek vroegen we respondenten naar specifieke drijfveren voor concrete gedragingen en verbreedden hierbij het milieubesef naar het besef van de invloed van gedrag op milieu én klimaat. We onderscheidden daarbij enerzijds attitudes ten opzichte van het isoleren van de woning en anderzijds ten opzichte van het plaatsen van zonnepanelen op het dak van de eigen woning.

3.1 Wetenschappelijke kennis over drijfveren en belemmeringen

Sinds de jaren negentig is uitgebreid onderzoek gedaan naar specifieke drijfveren en erva-ren belemmeringen van bewoners in de context van woningverduurzaming. Drijfveerva-ren van burgers om energiebesparende maatregelen te nemen zijn verwachtingen over geldbespa-ring, verbetering van comfort in huis, een beter milieu of een combinatie hiervan (o.a.

Lindenberg en Steg 2007; Tigchelaar en Leidelmeijer 2013). Bij de overwegingen om te gaan isoleren spelen financiële overwegingen een belangrijke rol, zoals de terugverdientijd van de investering en de verwachte waardevermeerdering van de woning. Toch zijn er ook niet-financiële argumenten zoals de verwachte verbeteringen van het warmtecomfort en het tegengaan van tocht- en condensatieproblemen (Wilson et al. 2015). Milieuoverwegingen

komen, na financiële en comfortredenen, naar voren als een belangrijke drijfveer voor isolatie c.q. energie-efficiënt gedrag (bv. Caird et al. 2008; abf 2019). Uit de drijfveren valt te leren waar aanknopingspunten zitten voor beleidsopties.

De ervaren belemmeringen geven zicht op behoeften die er leven en welke beleidsmaat-regelen of randvoorwaarden nodig zijn om die belemmeringen weg te nemen. Bij barrières voor energie-efficiëntiemaatregelen zien we zowel in de economische als psychologische literatuur het onderscheid tussen financiële en andersoortige redenen terug. Geen geld hebben voor de investering ligt voor de hand als belangrijke financiële hindernis om maat-regelen te treffen, maar ook onzekerheid of de investering zich zal terugverdienen en een aversie tegen lenen werken belemmerend (Wilson et al. 2015; Friege en Chappin 2014).

Andersoortige barrières liggen op het vlak van informatie (gebrekkige informatie over maatregelen, weinig inzicht in energiekosten, onzekerheid over betrouwbaarheid leveran-cier en kostenbesparing) en besluitvorming (lastige, complexe en onomkeerbare beslissin-gen, opzien tegen ‘gedoe’) (o.a. Ebrahimigharehbaghi et al. 2019). Gedragsmatige mecha-nismen dragen bij aan de zogenoemde energie-efficiency gap, zoals de neiging van mensen om acties vooruit te schuiven, om naar simpele oplossingen te grijpen waarbij men zich goed voelt (bv. vasthouden aan gewoontegedrag, nabootsgedrag) en om gevolgen van gedrag in de verre toekomst te onderschatten (Hafner et al. 2019).

Een ander type gedrag c.q. besluitvorming heeft betrekking op de adoptie van ‘nieuwe’

energietechnologie. Diverse reviews geven zicht op de redenen waarom mensen al dan niet voor een nieuwe technologie kiezen (Murto 2019; Ameli en Brandt 2015; Kastner en Stern 2015; Dato 2018). Er leven bij bewoners zowel positieve als negatieve attitudes in relatie tot de adoptie van hernieuwbare-energiesystemen. Deze kunnen worden gecatego-riseerd naar de thema’s financiën, milieu, leveringszekerheid, vertrouwen en onzekerheid en tenslotte ongemak en impact op het wonen (Balcombe et al. 2013). Dergelijke attitudes zien we ook terug bij woningeigenaren in het denken over de omslag naar aardgasvrij wonen; zo vinden zij het lastig een alternatieve technologie te kiezen en hebben ze ook weinig vertrouwen in beschikbare alternatieven (Scholte et al. 2020).

3.2 Aanpak

Om zicht te krijgen op factoren die woningverduurzaming bevorderen of belemmeren, hebben we in de vragenlijst per type maatregel en per situatie voor adoptiestatus (hiervoor gepresenteerd in § 2.3) een serie voorgestructureerde antwoorden voorgelegd met een open antwoordoptie ‘anders namelijk’.1 Woningeigenaren is gevraagd naar redenen die hen er (vooralsnog) van weerhouden om de woningverduurzaming aan te pakken. Maar ook naar de drijfveren van hen die al maatregelen hebben genomen of die zeggen dit nog te willen gaan doen. De routing in de vragenlijst zorgde ervoor dat de woningeigenaren die de maatregel al dan niet hebben genomen of willen nemen (gelabeld als de clusters ‘heeft geïsoleerd/zonnepanelen’, ‘wil isoleren/zonnepanelen’, ‘wil niet’ en ‘wil nog niet’)2 zijn bevraagd over drijfveren c.q. belemmeringen. Dit levert acht subgroepen in de populatie en bijbehorende argumenten op. Men werd gevraagd naar de belangrijkste redenen, maar

niet gedwongen om een keus te maken uit de aangereikte antwoorden. Men mocht dus steeds meerdere redenen aanvinken, maar bij twee of meer redenen werd gevraagd welke de belangrijkste was. We rapporteren in dit hoofdstuk de reden die de respondent als enige of als belangrijkste aanmerkte, dus één reden per persoon.

We publiceerden eerder alle door respondenten genoemde redenen (Steenbekkers et al.

2021) en hebben deze op een rijtje gezet in tabel B.3. Waar deze analyse andere uitkomsten laat zien, vermelden we dit in de tekst.

We beschrijven hier eerst nog de antwoordopties die we de respondenten aanreikten en die bevorderende en belemmerende factoren vertegenwoordigen.

De milieuattitude is alleen als drijfveer meegenomen (‘goed voor milieu en klimaat’). Hulp-bronnen zoals tijd, geld, moeite, kennis, vaardigheden zijn factoren die zowel een belem-mering als drijfveer voor woningverduurzaming kunnen zijn.

De betaalbaarheid van woningverduurzaming is in het maatschappelijke, wetenschap-pelijke en politieke debat al enige tijd prominent aanwezig. Het financiële argument is als bevorderende factor opgenomen in twee stellingen over de investering (‘goede investering (meer rendement dan spaarrekening)’ en over de baten (‘besparen op energierekening’).

Als belemmeringen zijn financiële overwegingen in twee items voorgelegd, namelijk rond verwachtingen over de kosten (‘zullen te hoog zijn’) en de verwachte baten van de investe-ring (‘levert me niet genoeg op’). Vanuit de beleving van consumenten zijn naast financiën ook andere hulpbronnen relevant, voornamelijk in de sfeer van belemmeringen. Dit is meegenomen in de volgende items over tijd (‘kost me veel tijd om te regelen’ en ‘nog niet in verdiept’), over kennis/vaardigheden (‘ingewikkeld om te regelen’). Een item op het grensvlak van financiën en onzekerheid/vertrouwen is verwoord als ‘de verwachting dat oplossingen in de toekomst goedkoper en/of beter zullen worden’. Andere items rond onzekerheid die eveneens belemmerend kunnen werken, zijn gerelateerd aan de woon-context, enerzijds in de persoonlijke sfeer (‘weet niet hoelang ik nog in deze woning woon’) en/of institutionele sfeer (‘verwacht dat niet iedereen in mijn woongebouw wil meewer-ken’).

Omdat we in dit onderzoek woningverduurzaming benaderen vanuit sociaalpsychologisch perspectief, hebben we tot slot enkele argumenten uit de sociale context toegevoegd. Van-uit de innovatieadoptietheorie (Rogers 1995; Nygrén et al. 2015) weten we dat een kleine groep de neiging heeft voorop te lopen, een grote groep vanzelf volgt en ten slotte een kleinere groep de neiging heeft achter te blijven. Via een aantal items hebben we dit feno-meen in argumenten proberen te vangen, met als drijfveren ‘ik wil graag vooroplopen’, ‘ik ben enthousiast door ervaringen van anderen’, en als belemmeringen ‘ik wil eerst zien hoe het bij anderen werkt’ en ‘ik heb me er nog niet in verdiept’. Het argument dat men zich nog niet in woningverduurzaming verdiept heeft, heeft klaarblijkelijk verschillende kanten;

het kan te maken hebben met tijdgebrek, met gebrek aan kennis en vaardigheden, maar ook met de neiging om af te wachten.

Feitelijk gaat het in dit hoofdstuk om kwalitatieve informatie die we op een kwantitatieve manier benaderen. Om recht te doen aan het kwalitatieve karakter, en ook argumenten mee te nemen die aanvullend zijn op de aangereikte argumenten, is in de vragenlijst aan

elke reeks drijfveren en belemmeringen de open antwoordcategorie ‘anders’ toegevoegd, wat ruimte bood om in eigen bewoordingen eigen argumenten aan te dragen. Deze zullen we dan ook expliciet behandelen.

3.3 Drijfveren voor na-isolatie

Aan degenen die aangaven de woningisolatie te hebben verbeterd en aan de woning-eigenaren die zeggen dat nog te willen doen is gevraagd wat hun drijfveren toen waren c.q.

nu zijn. We bespreken alleen de redenen die voor elk van de woningeigenaren de belang-rijkste is (geweest). In tabel B.3 staan alle afzonderlijke redenen vermeld en de frequentie-verdeling waarmee deze werden aangevinkt. We beschrijven hieronder alleen de belang-rijkste argumenten, eerst van beide groepen afzonderlijk en daarna vergelijken we de groepen onderling.

Van degenen die de isolatie al hebben verbeterd noemde ongeveer een op de drie woning-eigenaren als belangrijkste beweegreden (zie figuur 3.1) de besparing op de

energie-rekening (36%) of het warmtecomfort (33%) of het aan comfort gerelateerde tocht (9%).

De groep die het milieu (13%) als belangrijkste reden aanvoert, is aanzienlijk kleiner. Dat verschil zien we ook als we kijken naar de frequentieverdeling van alle afzonderlijk genoemde redenen: 71% vinkt kostenbesparing aan, 63% warmtecomfort en 40% het milieuargument (zie bijlage B.3; reeds gepubliceerd in Steenbekkers et al. 2021). Dit beeld strookt met eerdere bevindingen (Van Raaij en Verhallen 1986; Tigchelaar en Leidelmeijer 2013: 116; Zundel en Stieß 2011). Klöckner en Nayum (2016) vonden als belangrijkste drijf-veren voor isolatie (in de fase dat men nog niet voor een concrete beslissing staat) de ver-wachtingen van een verbetering in comfort en woonomstandigheden en een reductie van energiekosten. Onder de woonomstandigheden valt de kwaliteit van het binnenmilieu, waaronder alle overige genoemde redenen die in onze vragenlijst apart benoemd zijn (vocht of schimmel, geluid).

De open vragen boden ruimte voor eigen argumenten (benut door 37 respondenten uit 429). Bijna de helft meldt dat isolatiemaatregelen werden meegenomen bij een reguliere verbouwing, uitbreiding van de woning of het oplossen van een specifiek bouwkundig pro-bleem. De belangrijke rol van verbouwingen vinden we ook terug in de literatuur

(Schalkwijk 2018). Een verbouwing is misschien een aanleiding om meteen ook te isoleren, maar het kan evengoed dat men bewust kiest voor een praktische aanpak door het combi-neren van doelen (Zundel en Stieß 2011). Het warmtecomfort-argument, dat ook als voor-gestructureerd antwoord vaak werd benut, wordt door tien respondenten nog eens extra aangezet, waarbij men driemaal expliciet het voordeel van een aangenamere vloer noemt.

Figuur 3.1

Milieuargument bij isolatie ondergeschikt aan kostenargumenten

Frequenties belangrijkste drijfveera bij het kiezen voor verbetering van de woningisolatieb (in procenten, gewogen cijfers) woning beter warm in de winter besparen op energierekening

wil isolatie verbeteren (n = 367) heeft isolatie verbeterd (n = 429)

a Stellingen: Om te besparen op mijn energierekening; Om mijn woning beter warm te kunnen krijgen in de winter; Het is goed voor milieu en klimaat; Om koude tocht te verminderen; andere redenen; Om vocht en schimmelproblemen te verminderen; Om geluidshinder te verminderen; Ben enthousiast door ervaring van anderen; Ik wil hier graag in voorop lopen.

b Voorgelegd aan subgroepen die positief reageerden op de stelling ‘Ik heb (mijn huishouden heeft) de woningisolatie verbeterd door het (laten) aanbrengen van vloer-, spouwmuur- of dakisolatie’ of op de vraag ‘Zou u de woningisolatie willen verbeteren?’

Bron: scp (vet’19)

Wat zijn de argumenten in de groep die de isolatie nog wil verbeteren en dus nog voor een verbeterslag staat? Besparen op de energierekening wordt veruit het vaakst (door 48%) als belangrijkste reden genoemd. Op afstand volgen de argumenten dat het goed is voor milieu en klimaat (22%), voor het warmtecomfort (13%) en tegen tocht (9%).

In open beantwoording noemt men concreet te hopen het warmtecomfort van de begane grondvloer te verbeteren (spontaan genoemd door drie van de dertien respondenten).

Het voorkómen van binnenmilieuproblemen zoals vocht, schimmel en geluidhinder spelen in beide groepen een beperkte rol. De rol van social promotion (dat men via het sociale net-werk enthousiast wordt gemaakt) of social comparison (dat men zich vergelijkt met anderen, bv. door voorop te lopen) blijkt bij isolatie geen rol te spelen.

Aanvullende argumenten zijn er niet geleverd. Wel melden vijf eigenaren (uit dertien open antwoorden) afhankelijk te zijn van de VvE, wat kennelijk voor onzekerheid zorgt of de intentie wel zal worden gerealiseerd.

Uit vergelijking van beide groepen blijkt dat de drie belangrijkste argumenten in beide groepen een heel verschillend gewicht hebben. Het beeld ontstaat dat het milieu- en het bespaarargument belangrijker zijn wanneer men de isolatiemaatregel nog voor de boeg heeft dan wanneer deze gerealiseerd is. Omgekeerd lijkt comfortverbetering vaak vooral achteraf, na isolatie, als meerwaarde van isolatie te worden gezien zodra dit effect van iso-latie aan den lijve wordt ervaren. Het lijkt dus zinvol om in de promotie van isolerende maatregelen naast het belang van isolatie voor energiebesparing ook de comfort-verbetering als meerwaarde aan te prijzen.

3.4 Belemmeringen voor woningisolatie

We kijken eerst naar factoren die maken dat woningeigenaren (nog) niet willen isoleren, we nemen van elke persoon alleen het belangrijkste argument mee. We beschrijven ten eerste de argumenten van de groep die niet wil isoleren, en de groep die het wel wil doen maar nog even afwacht. Daarna vergelijken we de argumenten van beide groepen. De fre-quentieverdelingen van alle afzonderlijke redenen die zijn gerapporteerd, staan eveneens weergegeven in tabel B.3.

Bijna de helft van de respondenten die niet willen isoleren, gaf aan dat de woning al goed geïsoleerd is (figuur 3.2). Dit betreft dus feitelijk geen belemmering, maar een rationele overweging. Voor ongeveer een op de zes respondenten is er het argument dat de

bewoner niet weet hoelang hij/zij nog in de woning woont; dat kan te maken hebben met bijvoorbeeld een hoge leeftijd van de bewoners (‘op mijn leeftijd maak ik mij daar geen zorgen over’), met een verandering van de gezinssamenstelling (bv. een geboorte of schei-ding), of met al concrete verhuisplannen. Uit de open antwoorden blijkt dat dit argument (‘ik weet niet hoelang ik nog in deze woning blijf wonen’) feitelijk ook een financieel argu-ment is, zoals geïllustreerd met deze uitspraak: ‘Ik heb een berekening laten maken en voordat dit geld oplevert verwacht ik al verhuisd te zijn.’ Een ander belangrijk argument bij een op de tien is dat de kosten te hoog worden bevonden, en een kleinere groep vindt dat het onvoldoende oplevert.

Een aanzienlijk aantal respondenten (50 uit 433) kwam met andere redenen om niet te wil-len isoleren dan de argumenten die al in de vragenlijst werden aangeboden. Bij bepaalde woningtypen zoals woonboten en monumenten acht men isoleren vrijwel ondoenlijk, evenals bij woningen zonder spouwmuur (zes keer genoemd). Ook wordt geredeneerd dat

isolatie bij flat- of tussenwoningen onnodig zou zijn, omdat de woning ingebouwd is. In geval van appartementen noemt men wel als belemmering dat men hooguit kan instem-men met een initiatief van de VvE en dat sainstem-menwerking met de woningbouwvereniging nodig is. Ook risico’s voor de gezondheid en het binnenmilieu werden door enkele respon-denten genoemd als reden om van isoleren af te zien (‘Ik krijg gauw hoofdpijn in geïso-leerde woningen. Houd van frisse lucht’). Een enkeling verwijst naar de praktische kant (‘geeft een troep’) of ziet de noodzaak van isoleren verdwijnen door klimaatverandering:

‘Gezien de steeds minder lange strenge winters en minder lage temperaturen zie ik geen voordeel.’

Welke belemmerende factoren zijn er in het spel bij woningeigenaren die wel willen isole-ren, maar het nog niet gedaan hebben? De mensen die een afwachtende houding blijken te hebben, brengen daarvoor vooral een financieel argument in, namelijk dat de kosten te hoog zijn. Opvallend is dat een op de vijf respondenten als belangrijkste reden noemt zich hierin nog niet te hebben verdiept. Daaruit blijkt dat er nog een aanzienlijke groep is die geen urgentie voelt om te investeren in isolatie. Bij de groep bereidwilligen (ofwel voluntary adopters) zijn er verder nog als argumenten de verwachting niet lang meer in de woning te blijven wonen (14%) of de verwachting dat oplossingen in de toekomst goedkoper en beter zullen worden (9%).

Ook hier worden diverse alternatieve redenen aangevoerd (door 61 respondenten uit 369) waarom ze nog geen na-isolatie hebben toegepast, buiten de argumenten die in de vra-genlijst werden aangereikt. Een deel van de respondenten is zich aan het voorbereiden door te sparen, informatie of advies in te winnen of plannen te maken. Een respondent zegt: ‘Staat op het programma, stap voor stap.’ Zo’n vijftien respondenten ervaren een financiële barrière: ze hebben er geen geld voor of ze hebben het geld voor andere zaken/

werkzaamheden nodig; of ze vinden de kosten te hoog en niet in verhouding staan tot de baten in de sfeer van comfortwinst. ‘Onduidelijk hoeveel extra comfort dit oplevert.’ Qua effectiviteit verwacht men weinig resultaat of is er onduidelijkheid of er comfortwinst te bereiken valt. Ook houden slechte ervaringen (in vorige woning of van anderen) sommigen tegen, blijkens bijvoorbeeld ‘zeer slechte ervaring met spouwisolatie bij vorig huis’ (zie ook Steenbekkers en Scholte 2019). Verder melden vier respondenten dat de

informatie-voorziening tekortschiet: men vindt de informatie tegenstrijdig, onduidelijk en vaak ont-breekt die ook. Ten slotte zijn er opmerkingen over de praktische haalbaarheid van isolatie die ook door de andere groep al werden genoemd: bijvoorbeeld als de spouwmuur niet geschikt blijkt te zijn voor isolatie en als men afhankelijk is van besluitvorming in het VvE-collectief.

Ook bij het bevragen van de redenen waarom men niet de isolatie verbetert, zien we een verschil tussen de argumenten van degenen die reeds besloten hebben niet te isoleren en de groep die wel de intentie heeft maar nog niet in actie is gekomen (zie figuur 3.2).

Figuur 3.2

Ervaren belemmeringen voor na-isolatie verschillend voor weigerachtige en bereidwillige woningeigenaren Frequenties belangrijkste belemmeringa bij het kiezen voor verbetering van de woningisolatieb

(in procenten, gewogen cijfers) kost te veel tijd dit te regelen me nog niet erin verdiept levert mij niet genoeg op kosten te hoog andere redenen weet niet hoe lang nog in woning woningisolatie al goed genoeg

wil isolatie wel verbeteren (n = 369) wil isolatie niet verbeteren (n = 433)

a Stellingen: Ik vind mijn woningisolatie al goed genoeg; Ik weet niet hoe lang ik nog in deze woning blijf wonen; andere redenen; Ik verwacht dat de kosten te hoog zullen zijn; Ik denk dat dit mij niet genoeg oplevert; Ik heb me hier nog niet in verdiept; Ik zie op tegen de werkzaamheden; Ik verwacht dat isola-tieoplossingen in de toekomst goedkoper en/of beter zullen worden; Ik verwacht dat niet iedereen in mijn woongebouw wil meewerken (uitsluitend voor bewoners van appartementen/flats); Het kost me te veel tijd dit te regelen; Ik wil graag eerst zien hoe het bij anderen werkt; Ik vind het ingewikkeld om dit te regelen.

b Voorgelegd aan subgroepen die negatief reageerden op de stelling ‘Ik heb (mijn huishouden heeft) de woningisolatie verbeterd door het (laten) aanbrengen van vloer-, spouwmuur- of dakisolatie’ of op de vraag ‘Zou u de woningisolatie willen verbeteren?’

Bron: scp (vet’19)

Het is begrijpelijk dat een groot deel van de groep de isolatie niet wil aanpakken, omdat de

Het is begrijpelijk dat een groot deel van de groep de isolatie niet wil aanpakken, omdat de