• No results found

3betrekking hebben op vereenvoudiging van de randvoorwaarden en het verminderen van de

In document Landbouw-Economisch Bericht 2010 (pagina 73-75)

monitoringsverplichting van de tweede pijler, is de EC bereid om die over te nemen. Over andere voorstellen, zoals het uitfaseren van de bedrijfstoeslagen, merkt de EC op dat deze een te politiek karakter hebben en thuis horen in de discussie over de toekomst van het GLB.

GLB na 2013: marktbeleid, directe toeslagen en plattelandsbeleid blijven

In december 2009 heeft de EC aangegeven dat het GLB volgens haar uit drie delen dient te bestaan (EC, 2009d): marktbeleid, directe toeslagen en plattelandsbeleid. Door de verdergaande afbraak van de marktbescherming vertonen de prijzen op de landbouw- markten grotere schommelingen. Om producenten te beschermen tegen de negatieve gevolgen hiervan, is een publieke noodvoorziening noodzakelijk die als vangnet werkt in geval van lage wereldmarktprijzen of ernstige marktverstoringen van klimatologische, fytosanitaire of veterinaire aard. Naast de bekende interventie kan het daarbij ook gaan om nieuwe instrumenten als termijncontracten, risicobeheer en het aanleggen van strategische voedselvoorraden. Directe toeslagen zijn nodig om boeren een redelijk inkomen te garanderen, zodat de landbouw in alle delen van de EU kan worden gehand- haafd, terwijl het plattelandsbeleid voorziet in het lenigen van specifieke behoeften van regio’s en het belonen van publieke diensten. In maart 2010 heeft de EC, als opvolger van de Lissabonstrategie, haar Europa 2020-strategie gelanceerd, waarmee zij een slim, duurzaam en inclusief groeipad voor de EU-economie wil inslaan (EC, 2010a). Kennis en innovatie, een duurzaam gebruik van hulpbronnen, werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie zijn daarbij belangrijke steekwoorden. Deze strategie moet volgens de EC ook doorklinken in de Financiële Perspectieven 2014-2020, die net als de EC-mededeling over het GLB na 2013 in de tweede helft van 2010 worden verwacht. Gelet op de bovenstaande recente EC-documenten, ligt het voor de hand dat de EC voor de inrichting van het GLB na 2013 zal kiezen voor voortzetting van het marktbeleid, de directe toeslagen en het plattelandsbeleid. Hoewel de kaders voor het GLB na 2013 daarmee vast lijken te liggen, blijft nog een groot aantal zaken over, die nader ingevuld dienen te worden. Het gaat daarbij om onderwerpen als de berekening en omvang van de bedrijfstoeslagen; een beloning voor het in stand houden van waardevolle landschappen; het inspelen op de gevolgen van klimaatverandering; de verhouding tussen de eerste en de tweede pijler en de verdeling van het GLB-budget over beide pijlers; de verdeling van het GLB-budget over lidstaten; renationalisatie en nationale cofinanciering van delen van het GLB; en de relatie van het GLB met andere EU-beleidsterreinen (IEEP, 2009; Meester, 2010).

Wensen van lidstaten over toekomst GLB lopen uiteen

EU-lidstaten hebben de afgelopen tijd ook hun wensen voor het toekomstig GLB geformu- leerd. Zo heeft Nederland in de Houtskoolschets (LNV, 2008) gepleit voor het uitfaseren van de directe toeslagen, willen de nieuwe lidstaten hun directe toeslagen op een vergelijkbaar niveau met dat in de oude lidstaten tillen (Agra Europe, 2010b) en heeft een groep van 22

3

lidstaten onder aanvoering van de Franse minister van landbouw het ‘Appel van Parijs’ opgesteld, waarin zij zich voorstander tonen van een ‘sterk’ GLB met voldoende

marktregulering, dat voorziet in redelijke inkomens voor boeren en waarbij importen aan de EU-normen moeten voldoen (Agra Europe, 2009e). De vijf buitenstaanders - Nederland, Denemarken, Malta, het Verenigd Koninkrijk (VK) en Zweden - zijn juist voor een verdere liberalisering van het GLB.

Verdrag van Lissabon vergroot rol Europees Parlement

Op 1 december 2009 is het Verdrag van Lissabon in werking getreden. Dit verdrag breidt de bevoegdheden van het Europees Parlement (EP) uit: het krijgt nu codecisie

(medebeslissingsrecht) in wetgeving inzake het GLB, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, veterinaire en fytosanitaire regelgeving, de EU-begroting en handel. Het vaststellen van prijzen, heffingen, marktsteun en kwantitatieve beperkingen in de landbouwsector valt echter buiten de codecisie. Het medebeslissingsrecht is niet nieuw voor het EP; het bestond al voor wetgeving over voedselveiligheid en milieu, en gedeeltelijk voor veterinaire en fytosanitaire zaken (LNV, 2010b). Vermoedelijk zal de besluitvorming over de Financiële Perspectieven en GLB-hervormingen, waar nu voortaan drie partijen (EC, Raad en EP) bij betrokken zijn, trager gaan verlopen.

3.1.2 Plattelandsbeleid

Sinds 2005 is de EC bezig om de criteria voor de aanwijzing van de categorie ‘andere probleemgebieden’ te herzien. Daarmee voldoet de EC aan een verzoek van de Europese Rekenkamer (2003), die zich afvraagt of de diverse indicatoren, op grond waarvan deze categorie probleemgebieden in het verleden zijn aangewezen, nog steeds dusdanige waarden hebben dat zij een status als probleemgebied rechtvaardigen. De categorie ‘andere probleemgebieden’ behelst gebieden waar de landbouw hinder ondervindt van natuurlijke handicaps, waardoor marginalisering van de landbouw dreigt. In 2009 heeft de EC aan de lidstaten gevraagd of zij op basis van een achttal biofysische criteria pro- bleemgebieden in hun land kunnen begrenzen (EC, 2009e). Als de belemmeringen voor de bedrijfsvoering, die met deze criteria samenhangen, echter door technische aanpas- singen zijn opgelost, dienen lidstaten verfijningen op de criteria te maken.

Uit een verkenning welke gebieden in Nederland aan de criteria voldoen, blijkt dat alleen ‘andere probleemgebieden’ kunnen worden aangewezen op grond van de criteria bodemsamenstelling, helling, drainage, en zoute en brakke kwel (Smit en Brouwer, 2009). Geen enkel gebied in Nederland voldoet aan de drempelwaarden die opgesteld zijn voor hittestress, lage temperaturen, worteldiepte en de vochtigheidsbalans. De kaart van ‘andere probleemgebieden’ in Nederland die zo ontstaat, telt zo’n 373.000 ha (bijna 20% van het Nederlandse landbouwareaal). Deze gebieden liggen voornamelijk in het Groene Hart, Waterland (boven Amsterdam), Friesland en langs de Groningse kust.

3

In document Landbouw-Economisch Bericht 2010 (pagina 73-75)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN