• No results found

Bijlage

betreffende de residentie Menado, ontleend aan de ongesigneerde ‘Statistieke aanteekeningen over de Residentie Menado’ (Tijdschrift voor Neêrland's Indie, derde jaargang, eerste deel; Batavia 1840; blz. 109-167). Het onderstaande omvat negen fragmenten uit dit belangwekkende artikel. In de eerste zin is het woord ‘oosterlengte’ een verbetering uit: lengte.

De Residentie Menado beslaat het noordwestelijk gedeelte van het noorder schier-eiland van Celébes en is gelegen op 1 graad 27 minuten noorderbreedte en 124 graden 38 minuten oosterlengte.

Zij is zamengesteld:

a. Uit de Minahassa, of het zoogenaamde Bondgenootschap van Menado;

b. Uit de rijkjes westelijk van daar gelegen, en verder zuidwaarts afgaande tot de bogt van Kaijeli-Palos daaronder begrepen; en

c. Ten noorden uit de Sangersche en Talautsche eilanden en alle overige in de bogt van Tomini gelegen landen tot Kaap Valsch of Taliabo ingesloten.

A. Het Bondgenootschap van Menado grenst ten westen aan het rijk van

Bolang-Mogondo, en wordt ten noorden, zuiden en oosten door de zee bepaald. Hetzelve bestaat uit zeven afdeelingen, welke zijn genaamd: Menado, Tanawanko, Tondano, Amoerang, Belang, Toncea en Licupang. Deze afdeelingen zijn weder verdeeld in distrikten, vroeger balken genaamd.

Onder de afdeeling Menado behooren acht distrikten: Menado, Ares, Negerij Baroe, Bantik, Tondano beneden, Klabat beneden, Klabat boven en Kakas kassing.

De Minahassa of het geheele Bondgenootschap van Menado bevat eene bevolking van 82.657 zielen,

78.770 Waarvan aan Inlanders

2.865 aan Burgers 512 aan Chinezen 510 aan Lijfeigenen _____ 82.657 Te zamen

De grond der Residentie Menado is over het algemeen bergachtig. De oost- en zuidkusten vooral zijn hoog en steil - de noorderstreken eenigzins lager gelegen.

Het terrein, overal afgebroken en met ontelbare ravijnen doorsneden, is bijzonder vruchtbaar en geschikt voor kultures van allerlei soort. De grond bestaat meerendeels uit zwarte aarde, opgeloste lava en andere vulcanische bestanddeelen. Nabij de stranden vindt men vette roodachtige klei, vermengd met zand. - De gronden, gelegen aan den voet van de bergen, bekend onder de namen Klabat en Sepontang bij Tonsawang, zijn onvruchtbaar, schraal en overdekt met een dik blaauwachtig zand, hetwelk die bergen nu en dan uitwerpen. Over het algemeen kunnen alle de

landschappen tot de Minahassa behoorende, en inzonderheid de bovenlanden als bij uitnemendheid gezond gelegen worden aangemerkt. De natuur spreidt dáár alle hare pracht en luister ten toon; het plantenrijk biedt er overal rijkdom en verscheidenheid aan; de hoogste bergen zijn tot aan derzelver kruin toe met zware bosschen en gewassen begroeid; tot

op eene vrij aanmerkelijke hoogte zijn ze met padie beplant; in één woord: de volmaaktste waschdom wordt er alom opgemerkt.

Daar het land, in verhouding tot deszelfs uitgestrektheid, schaars bevolkt is, zoo ligt ook een aanzienlijk gedeelte daarvan nog onbebouwd, en kunnen zelfs sommige distrikten hunne velden gedurende 3 en 4 jaren braak laten liggen.

De voornaamste rivier is die, welke haren oorsprong uit het meer van Tondano ontleent en zich nabij Menado in zee uitstort, zijnde dezelve onder geen bepaalden naam bekend. Deze rivier is, uit hoofde van hare menigvuldige bogten en kronkels, alsmede wegens de zich daarin bevindende klippen, tot op een' afstand van zes palen van Menado onbevaarbaar; doch van daar af strekt zij tot groot nut aan de bewoners van het distrikt Klabat boven, die langs deze rivier, hunne produkten op eene gemakkelijke wijze afvoeren door middel van vlotten, zijnde de rivier op sommige plaatsen zoo ondiep, dat ze zelfs voor kleine praauwen onbevaarbaar is. In den regentijd veroorzaakt de afloop van water uit deze rivier eenen merkbaren stroom in de baai van Menado. De overige uit het gebergte ontspringende rivieren, die in de verschillende distrikten worden aangetroffen, kunnen slechts als beeken worden aangemerkt, die voor den binnenlandschen handel van geen nut zijn.

Van de meren is dat van het distrikt Tondano het belangrijkste, hetwelk eene lengte van elf en eene breedte van drie palen beslaat en op sommige plaatsen vijftien vademen diep is. De bewoners van de langs dat meer gelegen distrikten Tondano Toulian, Tondano Toulimambot, Rembokken en Kakas vinden daarin een grooten overvloed van visch en kunnen zich tevens langs hetzelve op eene gemakkelijke wijze door middel van kleine praauwen, aldaar blattas genoemd, naar hunne nabij gelegen padievelden begeven, en de produkten, die zij naar Menado moeten afvoeren, tot aan Tondano in praauwen transporteren.

De havens van Menado en Tanawanko zijn in de westmousson zeer gevaarlijk voor schepen, uit hoofde de ankerplaatsen vlak bij het strand zijn gelegen en men bij de snel doorkomende

westewinden bezwaarlijk kan wegkomen. In de oostmousson behoeft men daarvoor wel minder te vreezen; dan ook in dat jaargetijde zijn die havens niet als volstrekt veilig aantemerken. Te Amoerang aan het einde van de uitgestrekte baai van dien naam gelegen, kan men zonder vrees voor gevaar ankeren. - De veiligste ankerplaats is aldaar voor de lijnbaan, nabij het dorp Romohon. Licupang is door deszelfs ligging in de nabijheid van vele eilanden steeds tegen hevige windvlagen beveiligd, en ook op Kema en Belang, hoezeer in de oostmousson dikwerf aan hooge zeeën blootgesteld, is men veilig.

Door de gehele Minahassa vindt men goed aangelegde wegen, die kosteloos voor het Gouvernement door de Inlanders worden onderhouden en, tot aanwijzing van den afstand, met palen van drie op één uur gaans zijn voorzien. De menigvuldige bergen, welke men alhier aantreft en waarvan sommigen, zoo als de Empong en Papelanpongan, zeer steil zijn, veroorzaken dat men zich volstrekt van geen rijtuig kan bedienen en slechts te paard of in een draagstoel kan reizen. Geregelde postwegen bestaan er niet. De correspondentie geschiedt door inlanders van negorij tot negorij en wel met de grootste naauwkeurigheid. De gemeenschap met Gorontalo en de verdere onder deze Residentie behoorende rijkjes geschiedt alleen over zee.

De Minahassers zijn over het algemeen wel gebouwd, sterk gespierd, gezond van lichaam en van eene middelmatige gestalte; hebbende de mannen gewoonlijk eene lengte van vijf voeten en minder. Hunne kleur is ligt bruin, bij sommigen aan het blanke grenzende. Zij bezitten een goed en buigzaam karakter, zijn zeer vatbaar voor toegenegenheid en daardoor voor onderwerping aan hooger gezag. Onder de Hoofden van de Minahassa treft men tamelijk beschaafde menschen aan, die het maleisch goed lezen, schrijven en spreken, op de europesche wijze gekleed gaan, en zich in hunne leefwijze gaarne schikken naar europische zeden en gebruiken, waartoe de welvaart die in de Minahassa alom wordt opgemerkt, hen in staat stelt. Die behagelijke onschuld en eenvoudigheid echter, welke bij volken, die nog in de kindschheid der beschaving verkeeren, wordt aangetroffen,

vindt men hier slechts bij de bewoners van de bovenlanden, daar de ingezetenen der aan strand gelegen dorpen, door een langdurig en dagelijksch verkeer met vreemde natien langzamerhand uitheemsche zeden en gewoonten, en daardoor ook derzelver zwakheden en ondeugden hebben overgenomen.

Overigens zijn de Minahassers werkzaam en vlijtig, hetgeen vooral blijkt uit de moeite en zorg, die zij in het bouwen hunner huizen aan den dag leggen en uit de bearbeiding hunner velden.

De woningen der Minahassers zijn luchtig en ruim, en allen op min of meer hooge palen gebouwd. Sommige huizen zijn geheel van hout, anderen uit den bast van den woka-boom zamengesteld, terwijl in de meeste woningen twee en drie, Ja soms tien huisgezinnen onder één dak gehuisvest zijn, hetgeen men als een krachtig bewijs voor den vredelievenden aard van dit volk zou kunnen aanmerken. In andere Distrikten, zoo als dat van Langoan, heeft elk huisgezin eene afzonderlijke woning, hetgeen zoo wel voor de gezondheid als voor het onderhoud verkieslijker is, daar de Alfoeren gewoonlijk twisten wie verpligt is de noodige verbeteringen en herstellingen aan eene woning te doen.

De Minahassers kennen zeer weinige behoeften en zijn zeer eenvoudig in hunne zeden en gewoonten. Hun huisraad bestaat gewoonlijk uit eenige van bamboesen zamengestelde banken, tafels en slaapplaatsen en voorts uit gebloemde matten, waarmede zij den grond van het geheele huis versieren. De minvermogenden bedienen zich van een klapperdop tot bord en van aardenpotten tot het koken hunner rijst, doch de aanzienlijken van de negorijen gebruiken koperen potten en pannen en versieren de wanden hunner woningen met allerlei koperwerk, dat zij dan meestal met rotting omwinden. De Hoofden bedienen zich van Europisch huisraad, zoo als bereids hierboven is aangemerkt.

De mannen dragen een blaauwen of rooden doek om het hoofd en een tjidakko om den middel als een bedeksel, dat de menschelijke natuur allerwege als welvoeglijk aanbeveelt. Zij dragen ook wel broeken en kabaaijen, doch dit is geene dagelijksche gewoonte en heeft slechts bij bijzondere gelegenheden plaats,

neer zij tevens het hoofd versieren met vederen van Paradijs- en andere vogelen en om den hals verschillende soorten van koralen hangen, waarvan sommigen met goud zijn omzet. De vrouwen der Hoofden dragen gewoonlijk een sarong, en kabaai en bij plegtige gelegenheden zijden buikbanden, gouden kammen, haarspelden en oorringen. Bij den arbeid dragen zij meestal een sarong en kabaai van bamboes gemaakt, waarvan sommigen met keurige kleuren zijn bewerkt.

De voornaamste producten van het plantenrijk zijn rijst, jagon, koffij, goemoetoe, cacao.

De Rijst wordt gewoonlijk op hooge landen, en bij voorkeur op plaatsen, welke met zware bosschen overdekt zijn, geteeld. Men kan jaarlijks niet meer dan één oogst hebben. Sawa's worden er wegens gebrek aan levend water minder dan tipars aangelegd. De jaarlijksche opbrengst, die thans op 900 koijangs wordt begroot, is niet alleen toereikende voor de binnenlandsche consumtie, maar ook om er Ternate van te voorzien, alwaar de Menadosche rijst meer gezocht is dan te Amboina en Banda, op welke plaatsen aan de Java-rijst de voorkeur wordt gegeven.

Men vindt in de Minahassa onderscheidene rijst-soorten, zoo als groene-rijst, waarvan de korrel lang en dun is; fijne, met eene witte en roode schil; zwarte, zoo wel fijn als grof van korrel, en eindelijk nog eene soort padie-poeloe genaamd, die zoo vet is, dat men dezelve niet wel dan gemengd met andere rijst kan eten, waarom van die soort meestal tot het maken van gebak gebruik wordt gemaakt.

Over het algemeen 's de rijst niet van de beste soort, kunnende dezelve niet lang bewaard worden, zoo dat wanneer dit graan een jaar in de pakhuizen heeft gelegen, hetzelve bijkans geheel tot stof is overgegaan of eene zoo walgelijke kleur bekomt, dat het niet meer tot voedsel kan dienen.

Het Gouvernement heeft voor het Onderwijs jaarlijks eene som van f 2.568 afgestaan, waaruit een Onderwijzer en zestien Inlandsche Schoolmeesters worden bezoldigd. Het onderwijs der inboorlingen maakt vooral te Menado goede vorderingen. De kinderen schrijven het Maleisch met Italiaansche karakters en

zingen de Evangelische gezangen in het Maleisch vertaald. Hun handschrift is over het algemeen zeer fraai. Het algemeen maken der kennis van de Maleische taal onder de ingezetenen van Menado is zeer geschikt om eene meerdere toenadering van de bevolking tot het Gouvernement te bevorderen.

Menado is eene fraaije negorij, naar gissing 4 □ palen in oppervlakte, aan de monding der rivier van dien naam en langs het strand der baai gelegen. De negorij is met regthoekige straten doorsneden, die aan weerskanten bebouwd zijn met huizen, wier uiterlijk van de innerlijke welvaart van derzelver bewoners getuigt. Men vindt er eene schoone overdekte passer, aan den oever der rivier Tondano gebouwd, en eene bevolking van 14.000 zielen, waaronder slechts weinige Chinezen.

De woningen der Europeanen zijn over het algemeen ruim gebouwd en tot gemak ingerigt. De meesten zijn van hout zamengesteld en met atappen-dakken gedekt. Men betaalt er voor een gewoon huis f 50 en minder maandelijks aan huur.

Het Fort Amsterdam, dat zeer antiek is, bestaat uit een langwerpige vierhoek aan drie zijden met breede, thans drooge grachten omgeven en door vier bastions verdedigd. Hoezeer vrij wel onderhouden, is echter het fort niet meer bruikbaar, zoodat men ter naauwernood meer een stuk kanon er van durft afschieten, waarom dan ook de saluten van eene strandbatterij, uit palissaden zamengesteld, worden gedaan. Op het fort staan 18 stukken van verschillend kaliber, die echter mede onbruikbaar zijn. Hetzelve bestreek vroeger de reede en landingplaats, doch kan thans weinig dienst meer doen, daar het in den omtrek aan drie zijden bebouwd is, en niet dan naar den zeekant daaruit kan geschoten worden. De kaserne met de daarbij staande keuken is somber en benaauwd, en de gevangenis daaronder een ongezond en vochtig hol. Het kruid-magazijn ziet er beter uit. De zeebatterij aan den waterkant gelegen bestrijkt de ankerplaats in de baai en kan bij eenige verbetering van nut wezen. Het Residentie-huis, een steenen gebouw in het fort met eene etage boven den wal van het fort uitgebouwd, is ruim en redelijk bewoonbaar, doch vereischt groote herstellingen.

[28 april 1849