• No results found

Polderlandschappen zijn beperkt in hun verspreiding tot slechts enkele ‘lage landen’ van Noordwest-Europa, zoals Nederland en België. Ze vertegenwoordigen unieke landschappen met cultuurhistorische en ecologische waarde. Binnen deze polderlandschappen zijn de laag gelegen vochtige poldergraslanden een zeldzaamheid geworden.

Deze poldergraslanden herbergen vaak een typische vegetatie, waarbinnen de binnendijkse zilte vegetatie de meest gespecialiseerde is, met heel wat Rode Lijst soorten. Dit graslandtype is ook een internationaal belangrijk biotoop dat beschermd wordt door de Europese habitatrichtlijn. Ook andere vegetatietypes zoals kamgraslanden komen vooral in de polders voor. De soortenrijkdom van de plantengemeenschappen staat echter onder druk: onderzoek wees uit dat er een sterke terugval is van zowel waterplanten als moeras- en oeverplanten in de polders.

Heel wat trekvogels en watervogels die in Vlaanderen de winter doorbrengen zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van poldergrasland om te foerageren. Voor de ganzen (vooral kleine rietgans en kolgans) en de smient zijn de polders uitgegroeid tot een internationaal belangrijk overwinteringgebied, waarbinnen de typische poldergraslanden een essentieel onderdeel van uitmaken.

Onder de Vlaamse broedvogels kennen de weidevogels en rietbewoners hun zwaartepunt in hun verspreiding in de polders. De poldergraslanden zijn dan ook van cruciaal belang voor de instandhouding en het herstel van populaties van een aantal meer kritische soorten, zoals porseleinhoen, paapje en kwartelkoning. Wanneer de niet beschermde graslanden verder zouden intensiveren of omgezet worden naar akkerland kan dit een decimering betekenen voor bepaalde populaties van graslandgebonden soorten.

Aaneengesloten poldergraslanden worden steeds kleiner, de versnippering wordt steeds groter. Sturende factor hierin is de doorgedreven grondwaterdaling. Door de vermindering van het historische graslandgebruik in de polders en haar typische samenhang, komen de typische natuurwaarden, maar ook de landschappelijke, geomorfologische en belevingswaarden onder druk te staan.

De impact van functieverandering zoals scheuren, nivelleren, ontginnen, ophogen, bouwen etc… is gedurende de laatste decennia enorm groot geweest op de gaafheid en ongeschondenheid van het actuele landschap en haar natuurwaarden. Ook een verdere intensivering van de landbouwactiviteiten in deze zeldzame natuurhistorische gebieden dient vermeden te worden.

Van 27.689ha poldergrasland heeft 62% een hoge natuurwaarde (HPG) en 18% een verspreide natuurwaarde. Toch stellen we vast dat voor alle poldergraslanden slechts op 35% een verbod of vergunningsplicht op vegetatiewijziging van kracht is. Van de graslanden met het meest natuurwaarden – de Historisch Permanente graslanden – geniet slechts de helft (54%) van een bescherming op vegetatiewijziging (zowel verbod als vergunningplicht op vegetatiewijziging).

Een verdere inkrimping van dit landschapsecologisch erfgoed, betekent onmiskenbaar een verdere achteruitgang van botanische en ornithologische waarden, die vaak van internationaal belang zijn en waarvoor ook internationale verplichtingen gelden.

Ondermeer planologische vastlegging van de natuurfunctie of –nevenfunctie kan het graslandgebruik en de natuurwaarden consolideren voor de toekomst. Daar waar aangewezen kan natuurinrichting en –herstel met aangepast beheer een opwaardering betekenen voor natuur en landschap.

10.Literatuur

Ameryckx J; 1952a, Bodemkaart van België. Schaal 1/20.000. comité voor het opnemen van de bodemkaart en de vegetatiekaart van België.

Baeteman C., 1999. Ontstaansgeschiedenis van de Belgische Kustvlakte. Belgisch Geologische dienst. Brussel.

Beenhakker. A.J. 2003. Het Zeeuwse Landschap: De toestand van de Zeeuwse Natuur. Uitgave Provincie Zeeland.

Benoy L., J. Maebe & K. Claus, 2005. Overwinterende ganzen in het Beneden-Zeescheldegebied. Natuur.oriolus 71 (bijlage): 61-68.

Courtens W., Kuijken E., 2004. De instandhoudingdoelstellingen voor het Vogelrichtlijngebied “3.2 Poldercomplex”. Advies van IN.2004.64. Brussel 99p.

Courtens, W., Vantieghem, S. & Kuijken, E. (2005). De Oostkustpolders: een gedekte tafel voor overwinterende ganzen ? Natuur.oriolus 71: 121-130.

De Blust, G., Froment, A., Kuijken, E., Nef, L. & Verheyen, R. (1985). Biologische waarderingskaart van België: algemene verklarende tekst. Brussel, 98 pag.

Decleer, K., Devos K. & Kuijken, E., 1995. Het verschil tussen nat en droog. Natuur en landschap in de IJzervallei. In: De Roo, N. & Hindrycks, K. (red.). De IJzer: beeld van een stroom, pp. 130-161

De Smet W., 2005. Overwinterende wilde ganzen in Noord Oost-Vlaanderen. Natuur.oriolus 71 (bijlage): 55-60

Devos K., Kuijken E., Ysebaert T. & Meire P., 1999. Trekvogels en overwinterende vogels. In: Kuijken E. (red.). Natuurrapport 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 6, pp. 52-59, Brussel.

Devos K., 1992. De IJzerbroeken: een vogelgebied met internationale allures. In:Roep voor de Natuur (postuum huldeboek Paul Houwen). De Rode Bles, Veurne, pp. 157-176.

Devos K., 1994. Uitzonderlijke aantallen Smienten Anas penelope tijdens overstromingen in de IJzervallei. Mergus 8: 237-241.

Devos K., 2005. Overwinterende ganzen in de IJzervallei. Aantallen, verspreiding en trends. natuur.oriolus 71 (Bijlage): 43-54

Dumortier M. et al. 2001. Biotopen. Graslanden. In ‘Kuijken et al., 2001. Natuurrapport 2001. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr. 18, Brussel.

Dumortier M. et al. 2005. Historisch Permanent Grasland. In ‘Natuurrapport 2005’.

Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr 24, Brussel.

Kuijken, E. 1992. Achtergronden en vragen bij Natuurbehoud en -ontwikkeling in de IJzervallei. in: Bossu, P. (red.) "Roep voor de Natuur", Postuum huldeboek Paul Houwen, uitg. De Rode Bles; pp. 139-155.

Kuijken, E. 1998. De ambassadeurs van het polderland: veertig jaar wilde Ganzen. Natuurreservaten 20: 5: pp. 44-47.

Kuijken E., et al. 2001. Aantalverloop en verspreidingsdynamiek van overwinterende ganzen in Vlaanderen: gegevensverwerking als afwegingskader in gebiedsgericht

natuurbeleid. Eindrapport project VLINA /00/03. univ. Gent; univ. Antwerpen, ism IN.; 280 pp.

Kuijken, E.; Tack J., 2001. Wet grasslands and Biodiversity: the Polder region between Ostend, Bruges and Knokke (Belgium). In: L. Buguna (ed.): Agricultural functions and biodiversity- a European stakeholders approach to the CBD agricultural biodiversity work programme. European Centre for Nature Conservation (ECNC), Tilburg (Nl.) pp. 67-70 Kuijken E. 2005. Bescherming van wilde ganzenpopulaties in Vlaanderen: verleden, heden en toekomst. Natuur.oriolus 71: 170-176.

Kuijken, E., Verscheure, C.; 2005. Kolganzen Anser albifrons en Kleine Rietganzen Anser brachyrhynchus met nekringen. Nieuwe inzichten in de regionale verspreidingsdynamiek. Natuur.oriolus 71: 135-144.

Kuijken, E., Verscheure, C. & Meire, P. 2005. Ganzen in de Oostkustpolders: 45 jaar evolutie van aantallen en verspreiding. Natuur.oriolus 71: 21-44 .

Martens K., Kuijken, E. 1998. Behoud en herstel van soortenrijke graslanden. IN: Van Huylebroeck en Jacobs. Naar een duurzame grasland- en groenvoederuitbating. Onderzoek naar de integratie van Landbouwkundige en Ecologische Doelstellingen bij Grasland- en Groenvoederwinning. Nationaal Centrum voor Grasland- en Groenvoederonderzoek, Ministerie van Middenstand en Landbouw, Brussel. pp. 109-139.

Meeus J.H.A. 1995. Pan-European Landscapes. Landscape and Urban Planning 31 pp57-79. Rottier H., Arnoldus H., 1984. De Vlaamse Kustvlakte van Calais tot Saeftinge.

Schneiders. et al. 2003. Biotopen. Oppervlaktewateren. In ‘Kuijken et al., 2003. Natuurrapport 2003. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud nr 21, Brussel.

Sevenant M., Menschaert J., Couvreur M., Ronse A., Heyn M., Janssen J., Antrop M., Geypens M., Hermy M. & De Blust G. (2002). Ecodistricten: Ruimtelijke eenheden voor gebiedsgericht milieubeleid in Vlaanderen. Studieopdracht in het kader van actie 134 van het Vlaams Milieubeleidsplan 1997-2001. In opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer.

Van Grunsven Latour. 2004. Rapport toestand leefmilieu Fryslân.

Van Haperen. 1983. De vegetatie van Midden-Zeeland. Provinciale Planologische dienst van Zeeland. Nederland.

Van Hecke L., 1976. À propos de la distribution d’Hippuris vulgaris dans le district maritime belge. Bulletin van de Koninklijke Belgische Botanische Vereniging 109 : 67-82

Van Hecke L., 1983. Het slijksparretje uit de Polders: Lidsteng. Natuurreservaten 5 (1.4): 103-106

Van Hecke L., Hoffmann M., Zwaenepoel M. in voorbereiding. Water- en moerasplanten in de Uitkerkse Polder: een vergelijking tussen de situatie in 1980/81 en 2000.

Van Landuyt W., 2005. Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brusselse Gewest. Instituut voor natuur en bosonderzoek, Nationale plantentuin en Flo.wer.

Van Scharenburg K. et al. 2003. De Toestand van Natuur en Landschap in de provincie Groningen. Basisdocument voor de omgevingsbalans. Uitgave provincie Groningen. Vermeersch, G., A. Anselin, K. Devos,, M. Herremans, J. Gabriels, J. Stevens & B. Van der Krieken, 2004. Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23 Brussel, 496 pp.

Wils, C. & Paelinckx, D. 2004. Permanent grasland binnen VEN en binnen Habitat- en vogelrichtlijngebied. Testbestand. Verslag en digitaal bestand Instituut voor Natuurbehoud IN. 2004.14 Brussel, 11p.

Wils, C., Paelinckx, D., Adams, Y., Berten, B., Bosch, H., De Knijf, G., De Saeger, S., Demolder, H., Guelinckx, R., Lust, P., Oosterlynck, P., Scheldeman, K., T’Jollyn, F., Van Hove, M., Vandenbussche, V. & Vriens, L., 2006. Biologische Waarderingskaart van het Vlaamse Gewest. Integratie van de BWK (92% BWK, versie 2 van 1997 tot 2003 en 8% BWK, versie 1). Digitaal bestand Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Wascher M. Dirk. 2002. European Landschape Character Areas. ELCAI. Typologies, Carthography and indicators for the Assessment of Sustainable Landscapes. Final Report. Zwaenepoel A. 2001. BWK-kartering poldergebied Klemskerke-Vlissegem, in de periode juli-augustus 2000. West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Expansie,

Huisvestingsbeleid en Technische Bijstand.

Zwaenepoel A. 2000. BWK-kartering poldergebied Kwetshage (Jabbeke), in de periode juni 2000. West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Expansie, Huisvestingsbeleid en Technische Bijstand.

Zwaenepoel A. 2001. BWK-kartering poldergebied Lissewege-Dudzele, in de periode juli-augustus 2000. West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Expansie,

Huisvestingsbeleid en Technische Bijstand.

Zwaenepoel A. 2001. BWK-kartering poldergebied Meetkerkse Moeren, in de periode juli-augustus 2000. West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Expansie,

Huisvestingsbeleid en Technische Bijstand.

Zwaenepoel A. 2001. BWK-kartering poldergebied Oostends Krekengebied, in de periode juli-augustus 2000. West-Vlaamse Intercommunale voor Economische Expansie,