• No results found

Half en half had ik al besloten te stoppen met deze metamorfose, ware het niet dat een verborgen kompas in mij nog steeds naar het boek wees. De huisarts haalde mij

over door te zetten. Ik moest er toch eerst in slagen mijn gehate schrijftafel te bereiken.

In de spiegel zag ik dat ik verstard uit mijn ogen keek en dat zich een stupide glimlach

op mijn gezicht had vastgezet. Mijn aangezichtsspieren kon ik nauwelijks in een

andere stand krijgen. Ik herkende mijzelf amper.

In het houten huisje op het eiland voelde ik mij als een patiënt in een tbc-kolonie.

Ik kwam de deur niet uit. Terwijl mijn vriendin lange wandelingen langs het brede

strand maakte, kreeg ik voor het eerst de pen weer zonder moeite op papier. Het ging

bijna mechanisch. Ik ging aan tafel zitten, en mijn hand deed de rest. Mijn emoties

waren er niet bij betrokken. Ik merkte nauwelijks dat ik de hindernis genomen had.

Mijn belangstelling voor het boek leek ook verdwenen. Het was nu eenmaal mijn

werk. Dat moest netjes worden afgemaakt. Ik wist het verder wel. Zodra ik de pen

had neergelegd, omdat mijn hand moe was of omdat zij natgeregend de deur

binnenkwam in mijn zeillaarzen, waren mijn

gedachten al ergens anders. Of liever, helemaal nergens. Ik was te rozig om nog na

te denken.

We hadden ons genoeglijk geïnstalleerd, volkomen afgesloten van de buitenwereld.

In een dergelijke situatie konden we het altijd goed met elkaar vinden. Gezien mijn

donzige toestand had zij bovendien geen kind aan me. Ik vond alles best. Zo had ze

me liever. De theepot stond op een waxinelichtje. We aten van een poppenserviesje.

Nog nooit hadden we zo innig een huishouden nagebootst. Het leek wel of we

vader-en-moedertje speelden. Ook al door het kneuterige meubilair en de gehaakte

gordijntjes. Ik had een dubbelrol, want ik was tevens kind. Ik liet me vertroetelen.

Een koekje bij de koffie, mijn lievelingsbandjes op het cassettedeck. Als een vredig

getrouwd echtpaar zaten we tegenover elkaar te lezen. Achter elkaar vrat ik de

vertaalde Maigret-omnibussen, de enige boeken die op een plankje van het

vakantiehuisje stonden. De meegebrachte studieboeken liet ik even voor wat ze

waren. Het volpennen van een paar bladzijden per dag stemde mij al innig tevreden.

Maar de meeste tijd lag ik toch in bed, ook overdag. Zij kwam vaak even bij me

liggen. Het ergste bijverschijnsel was dat ik half impotent was geworden, een echte

invalide dus. Niet helemaal. Ik kreeg niet meer spontaan een stijve als ik aan haar

dacht, of als zij te dichtbij kwam. Nu pas realiseerde ik me dat ik eigenlijk in

voortdurende staat van opwinding had verkeerd als zij in de buurt was. Dat wil

zeggen: tot die slepende maanden dat ik in de problemen was gekomen en alles spaak

begon te lopen. Toen had ik haar afgewezen. Nu was ik haar weer volledig toegewijd,

maar mijn verlangen haperde. Hij kwam veel langzamer omhoog. Daar was eerst

handmatige bewerking door een ander voor nodig. Zij was vertrouwd met het hele

zaakje, en kon er nooit genoeg van krijgen.

Vroeger was ik eigenlijk nooit zonder erectie in bed gestapt. Of er weer uit, wat

dat aangaat. Ik moest haar vingers en haar mond toen eerder tegenhouden, om niet

voortijdig tot ontbranding te komen. Het zogenaamde voorspel (om die afschuwelijke

term te gebruiken) was sowieso de meest uitgebreide fase van ons vrijen. Zij had al

bij de eerste keer gedecreteerd dat zij vóór mij wilde klaarkomen. Dat gaf haar vrij

spel. Met plezier wijdde ik mij aan

die taak. Mijn grootste genoegen was immers het genoegen van de ander. Het liefst

had ik gevoeld wat zij voelde. Ze was stil in haar genot, alsof ze dat verborgen

probeerde te houden. Met een korte zucht was het pleit beslecht, hoe lang de aanloop

ook geweest was. Ik had al begrepen dat het duizelingwekkendste moment voor haar

was op het randje te balanceren. Steeds net niet, maar bijna wel. Meestal drong ik

dan snel in haar, brutaal of niet. Ik nam haar, met razende begeerte of oneindige

tederheid, maar ik nam haar. Nu was ik de baas, en was zij even aan mij onderworpen.

Ze kon mij amper bevatten, zo nauw was ze. Of, zoals zij me meer dan eens angstig

complimenteerde, ik was zo groot. Het enige deel van mijn lichaam dat atletisch

gespierd was. Je zou het niet zeggen van zo'n schrijvertje dat nog nooit in de Roxy

was geweest. Hoe nat en open ze ook was, er was enig wrikken en draaien voor nodig

tot we helemaal in elkaar sloten. Maar dan had ik ook absolute zekerheid: dit was

de gelukzaligheid, ik had de hemel bereikt.

De kwestie was dat ik zo geil op haar was dat ik dit moment nooit zo lang kon

vasthouden als ik zou willen. Meer dan een flits van inzicht, een korte epifanie, was

me niet gegund. Vooral als zij op me kwam zitten in haar lievelingsstandje. Haar

voetzolen aan weerszijden van mijn heupen stevig op de grond of op het laken geplant,

haar knieën wijd uiteengebogen zodat ik kon zien hoe ik in haar stak, steunde ze op

haar iets achterwaarts gestrekte armen. Ik keek naar het bovenste stukje van haar

geslacht, waar de donkerder lippen zich weer aaneensloten en waar het lichtere kapje

om haar kittelaar nog net zichtbaar was onder het streepje van haar kortgeschoren

schaamhaar. Bijtend op haar lippen van ernst keek ook zij omlaag naar ons verbond.

De harde punten van haar ook in deze houding recht vooruitstekende tieten keken

mij schaamteloos aan. Dat is een vuistregel voor borsten: ze moeten je altijd blijven

aankijken. Ik lag stil, zij begon te bewegen. Meer of minder, dieper erin en bijna

eruit. In mijn oren bruiste een aanzwellende branding die ons aanstonds zou

overspoelen. Vooral als zij haar formule uitsprak, kon ik het niet meer houden.

‘Harder, harder!’

Voor mij hoefde het nog niet afgelopen te zijn. Voor haar wás er nog niets

afgelopen. Ik wilde daar geen kwestie van maken en dat

deed zij ook niet. Het was goed zoals het was en stilzwijgend wisten we allebei dat

we het nooit beter gehad hadden. Maar nooit had ik de indruk van me af kunnen

zetten dat ik te snel klaarkwam. Dat ik het niet in de hand had. Dat het van haar

afhing, haar beslissing was. Altijd beloofde ik mezelf dat ik me beter zou leren

beheersen. Met veel oefening, hield ik mezelf voor, zou ik het moment waarop ik

zou ontbranden zelf kunnen vaststellen. Ik wilde haar om genade horen smeken, dat

ze het niet meer hield, en niet zelf hoeven vragen om uitstel van executie.

‘Harder, harder!’

Niet zozeer was ik bang, als wel onder de indruk van haar seksualiteit. Op

momenten dat haar zinnen werden aangesproken, leek zij open te bloeien. Pas dan

viel zij met zichzelf helemaal samen; dan was haar persoonlijkheid het sterkst. Dat

lukte alleen met seks. Ik bleef vermoeden dat er een enorm reservoir aan potentie in

haar onaangesproken bleef. Haalde ik wel alles in haar naar boven? Het waren

onpeilbare diepten waarin ik mezelf verloor. Met woorden waren ze niet te bereiken.

Zolang ik geen vat op haar seksualiteit had, de mijne nog niet eens kon beheersen,

kon ik haar niet onvoorwaardelijk de mijne noemen. Had ik haar wel tot slavin

gemaakt, zoals ik aan haar horig was geworden? Zij bleef iets ongenaakbaars

behouden, als een keizerin. Was ik wel onontbeerlijk voor haar? Had ik haar zo

geraakt dat zij niet meer zonder kon? Zodra zij zich werkelijk bewust zou worden

hoe goed ze was, hoeveel meer ze nog te geven had dan ik kon nemen of genomen

had, zou ik haar wellicht verliezen.

Ze was een trouwe en loyale vrouw, zedig zelfs in sociale zin, ze wilde slechts

één partner. Een makkie, zou je zeggen. Een veilige prijs voor iedere man. Maar als

deze zelf opgelegde of cultureel bepaalde restricties haar zouden ontvallen, om wat

voor reden ook, zou zij de godganse dag de hakken van haar schoenen neuken, met

wie er ook maar in aanmerking kwam. Of, nog beangstigender, met wie er het meest

in aanmerking kwam. Ik kon mijzelf wel voorhouden dat ik dat was, omdat ze dat

zei, of omdat het zo onwaarschijnlijk goed ‘klikte’ tussen ons op seksueel gebied,

zeker was ik daar allerminst van. Daar kon je nooit zeker van zijn. En zij had de

faculteiten van een Messalina in zich. Zou ik slechts een onnozele Claudius zijn?