• No results found

Beschrijving van de interventies

6. Conclusie en discussie

6.1 Beschrijving van de interventies

De eerste twee onderzoeksvragen richten zich op de beschrijving van de in de literatuurstudie gevonden interventies. Hierover werden de volgende vragen geformuleerd:

1. Welke interventies kunnen in de internationale literatuur worden onderscheiden die zich richten op daderschap van gedigitaliseerde criminaliteit en cybercrime onder jongeren? 2. In welke categorieën zijn deze interventies in te delen voor de volgende kenmerken:

a. Het type cybercrime waarop de interventie zich richt. b. De populatie waarop de interventie zich richt.

c. De achterliggende theorie op basis waarvan effectiviteit verwacht kan worden. d. De gebruikte methoden in de interventie.

e. De betrokken uitvoerders.

Zoals in de introductie van de conclusie beschreven, is er informatie gevonden over totaal 39 interventies, voor de overgrote meerderheid interventies met een preventief karakter gericht op algemene populaties jongeren. Veelal was de directe beïnvloeding van dadergedrag (bij potentiële daders) maar een onderdeel van de interventie en waren daarnaast beïnvloeding van houding en gedrag van slachtoffers en omstanders belangrijke programmadoelen. Naast interventies die zich op veilig en acceptabel online gedrag en online beveiliging in het algemeen richten, werden (deels) dadergerichte interventies gevonden voor drie specifieke typen cybercrime:

56

1) Cyberagressie 2) Sexting 3) Hacking

Populaties (onderzoeksvraag 2b)

De interventies voor het vergroten van online veilig gedrag en voor het terugdringen van cyberagressie zijn gericht op jeugdigen van verschillende leeftijden. De meeste interventies richten zich op de hogere klassen van het basisonderwijs en op het voortgezet onderwijs. De exacte leeftijdsgroep waarover de evaluatiestudies rapporteren, is echter steeds verschillend.31

De interventies hebben een preventief karakter en richten zich op de groep als geheel waarbij alle leerlingen blootgesteld worden aan dezelfde informatie, discussie en trainingsmomenten. Er wordt daarbij dus geen onderscheid gemaakt tussen potentiële daders, slachtoffers of omstanders. Voor pestgedrag is een dergelijke brede aanpak van belang omdat hierbij het hele systeem (waarbinnen de verschillende typen normen aanwezig zijn) een rol speelt. Voor andere vormen van cyberagressie (stalking, bedreiging, etc.) is het individuele aspect waarschijnlijk veel groter en zou (naar verwachting van de What Works beginselen) meer maatwerk nodig zijn om effectiviteit te sorteren.

De sexting interventies richten zich op jongeren vanaf 13 tot ongeveer 24 jaar, enkele interventies noemen geen bovengrens in leeftijd. Ook bij deze interventies worden (potentiële) daders, slachtoffers en omstanders gelijktijdig aangesproken. Hoewel dit niet in de programmabeschrijvingen als zodanig benoemd wordt, is bij ongeveer de helft van de interventies het educatiemateriaal en de boodschap die de interventies uitdragen sterk gericht op de (tiener)meisjes die het beeldmateriaal (van zichzelf) in eerste instantie posten en versturen. De personen (jongens en meisjes) die vervolgens misbruik maken van dit materiaal worden door deze interventies niet of nauwelijks aangesproken.

De hacking interventies zijn wel specifiek gericht op feitelijke daderpopulaties die in reactie op hun hackgedrag worden aangesproken. Van de vier gevonden interventies is er echter maar een gericht op jeugdige daders. Dit is de reintegrative shaming interventie die beoogt hackersubculturen aan te spreken.

Theorieën (onderzoeksvraag 2c)

De theorieën die genoemd worden bij de online veiligheid interventies zijn de sociale leertheorie, de theorie van gepland gedrag en het ‘extended parallel proces model’ (EPPM). Dit laatste model is vrijwel volledig gericht op het voorkomen van slachtofferschap en richt zich niet op (potentiële) daders.

De meeste cyberagressie interventies zijn gebaseerd op effectief bevonden schoolgerichte antipest programma’s voor off-line pesten. De in de interventies genoemde theorieën zijn voornamelijk systemische theorieën, zoals de theorie over sociaal leren, normatief sociaal gedrag, de theorie van gepland gedrag, de theorie van beredeneerd gedrag, en de positief psychologische benadering. De groepsnormen (descriptief en injunctief) en

31 Deze en andere verschillen tussen de interventie en evaluatiestudies maakt een zinvolle vergelijking van de effecten die de interventies hebben niet mogelijk.

57

invloed van die normen op het gedrag van individuen spelen daarbij een grote rol. Wanneer de sociale opbrengsten van de cyberagressie voor de daders omlaag gaan omdat de groep het gedrag afkeurt, zal de kans op agressie kleiner zijn. Op daderniveau speelt, hoewel niet altijd als zodanig benoemd, een belangrijk aspect uit het herstelrecht een rol, namelijk het vergroten van de empathie voor het slachtoffer wat volgens deze benadering tot een afname in de cyberagressie zou moeten leiden.

De sexting interventies zijn weinig theoretisch onderbouwd en lijken vooral gebruik te maken van afschrikkingsgerichte theorieën. Een enkele interventie maakt gebruik van feministische theorieën. Bovendien is bij enkele interventies een systemische benadering zichtbaar waarin omstanders een rol krijgen in het signaleren en ingrijpen bij (dreigende) schadelijke vormen van sexting.

Bij de hacking interventies worden verschillende theoretische uitgangspunten genoemd. Dit zijn: a) de ‘preference shaping theory’: door het aanbieden van aantrekkelijke alternatieven voor het illegale hackgedrag, verandert de beloningsstructuur van het illegale hacken in negatieve zin (rationele keuze benadering); b) Reintegrative shaming (Braithwaite, 1989) waarin ervan wordt uitgegaan dat de intenties om zicht te misdragen afnemen door het creëren van een ‘shaming’ proces waarin het strafbare feit afgewezen wordt en niet de dader; en c) de afschrikkingstheorie die ervan uitgaat dat de angst voor sancties het individu afremt in het plegen van illegale activiteiten.

Methoden (Onderzoeksvraag 2d)

De meeste interventies voor online veiligheid, cyberagressie en sexting gebruiken methoden gericht op kennisoverdracht en het geven van duidelijke kaders over acceptabel gedrag. Richting de plegers gaat het dan vooral om kennis over de aangerichte schade en over eventuele strafrechtelijke gevolgen. Daarnaast worden cognitieve gedragstherapeutische methoden ingezet en is er aandacht voor positieve versterking en het versterken van het moreel redeneren. Er worden rollenspellen ingezet om de normen van anderen te onderzoeken, en om handelingsopties te trainen voor omstanders. Ook training van sociale vaardigheden, cognitieve en affectieve empathie en onlinevaardigheden komt in verschillende interventies terug.

Bij de hacking interventies zijn de methoden minder duidelijk omschreven. Er wordt gebruik gemaakt van pscyho-educatie bij het bewustmaken van de risico’s en schade door het hackgedrag. Verder is, hoewel niet expliciet beschreven een systemische aanpak noodzakelijk bij de reintegrative shaming interventie.

Betrokken uitvoerders (Onderzoeksvraag 2e)

Omdat een groot deel van de interventies gericht is op algemene populaties jongeren zijn de scholen in de meeste gevallen de plek waar de interventies plaatsvinden. In veel gevallen is er sprake van lespakketten waar de scholen zelfstandig mee werken in sommige programma’s worden ook leerkrachten en ouders getraind door externe (veelal private) instanties die de programma’s ontwikkelen en of beheren. Er zijn enkele van zulke algemene interventies geëvalueerd die volgens de programmabeschrijving ook beschikbaar zijn voor gedragsverandering binnen het strafrecht (i.e. iKeepSafe, NetSmartz en WebWiseKids). Er zijn

58

echter geen studies gevonden waarin de toepassing van deze interventies binnen het strafrecht werd onderzocht. Andere actoren die in de interventies genoemd worden zijn de politie en (voor de hack in contests) bedrijven.