• No results found

beschrijft een studieprotocol van een geblindeerde, gerandomiseerde

7table 1 Demographic characteristics of the three participants (adapted from Durand39).

hoofdstuk 2 beschrijft een studieprotocol van een geblindeerde, gerandomiseerde

studie dat is opgezet om de effectiviteit te onderzoeken van tDCS, bij mensen met afasie in de vroege fase na een beroerte. Het doel van deze studie, waarin is samen- gewerkt met meerdere revalidatiecentra, is om te onderzoeken of de toepassing van tDCS het effect van vroege afasietherapie kan vergroten. Participanten kregen twee aparte intensieve interventieweken waarbij de reguliere afasietherapie werd vervangen door woordvindingstherapie gecombineerd met actieve tDCS (experimentele groep) of sham-tDCS (controlegroep; pseudo-stimulatie) over de linker inferieure frontale gyrus (IFG). De primaire uitkomstmaat was de Boston benoemtest (BBT); deze test werd afge- nomen voor en na elke interventieweek, en op zes maanden na de interventie. Andere uitkomstmaten waren de benoemscores op getrainde en ongetrainde plaatjes na elke interventieweek, en testen/vragenlijsten voor de verbale communicatie, participatie en kwaliteit van leven.

In hoofdstuk 3 worden de resultaten beschreven van de geblindeerde, gerandomi- seerde studie die is beschreven in hoofdstuk 2. Zowel de experimentele groep (n=26) als de controlegroep (n=32) gingen vooruit op de BBT, er waren echter geen significante verschillen in verbetering over de interventieperiode of over de zes maanden periode na de interventie. Er waren ook geen significante verschillen gevonden tussen de groepen op de andere uitkomstmaten. De resultaten in hoofdstuk 3 tonen aan dat er geen bewijs is dat tDCS het effect van vroege afasietherapie kan vergroten.

In hoofdstuk 4 wordt een protocol geëvalueerd om verschillende tDCS elektroden configuraties te vergelijken bij mensen met chronische afasie na een beroerte. Dertien mensen hebben meegedaan aan drie sessies woordvindingstherapie; elke sessie werd gecombineerd met een verschillende tDCS conditie. In de eerste sessie werd therapie gecombineerd met sham-tDCS (pseudo-stimulatie). In sessies 2 en 3 werd therapie gecombineerd met actieve tDCS: anodale tDCS werd geplaatst over de linker IFG of

over de linker superieure temporale gyrus (STG). Als uitkomstmaat hebben we gekeken naar het benoemen van getrainde en ongetrainde plaatjes. Vervolgens wilden we ook per persoon een optimale tDCS conditie bepalen aan de hand van vooraf opgestelde criteria voor verbetering. De resultaten van de gehele groep laten zien dat mensen meer verbeterden op het benoemen van getrainde plaatjes tijdens de actieve IFG conditie in vergelijking met de twee andere condities. Op individueel niveau hebben we gevon- den dat het voor sommige deelnemers mogelijk was om een optimale tDCS conditie te kunnen bepalen; voor deze subgroep ging het benoemen van getrainde plaatjes beter tijdens de actieve IFG conditie. Alleen het benoemen op de getrainde plaatjes kon gebruikt worden om een optimale tDCS conditie te bepalen; er was namelijk geen verbetering in het benoemen van ongetrainde plaatjes na de sessies.

In hoofdstuk 5 hebben we het effect onderzocht van cathodale tDCS over het rechter cerebellum bij gezonde deelnemers. Het doel van deze studie is om de resultaten te repliceren van een eerdere studie. Deze eerdere studie, die gebruik maakte van een between-subject design, vond dat cathodale tDCS over het rechter cerebellum bij ge- zonde deelnemers leidde tot een verbetering van de reactietijd op een verb generation taak. Op een verb generation taak moeten deelnemers een werkwoord noemen bij een gegeven zelfstandig naamwoord, dus bijvoorbeeld bij het woord ‘pen’ moet de deel- nemer ‘schrijven’ zeggen. Wij hebben een within-subject design studie opgezet waarbij elke deelnemer naar twee bezoeken moest komen; tijdens elk bezoek moesten ze zowel voor als na tDCS een verb generation taak doen. De volgorde van cathodale tDCS of sham-tDCS (pseudo-stimulatie) over het rechter cerebellum, werd gecounterbalanced over de twee bezoeken. Resultaten tonen aan dat er geen toegevoegd effect was van cathodale tDCS direct na stimulatie, daarmee hebben we dus niet de resultaten van de eerdere studie gerepliceerd. Echter, de groep die tijdens het eerste bezoek sham-tDCS kreeg deed het tijdens het tweede bezoek beter dan de groep die begon met cathodale tDCS tijdens het eerste bezoek. Dit resultaat suggereert een zogenaamde negatieve consolidatie-effect; het rechter cerebellum zou een rol spelen bij leren en het remmen van het rechter cerebellum zorgt voor een negatief effect op het leerproces. Dit tDCS- geïnduceerde negatieve consolidatie-effect is ook beschreven in motorische studies. Onze resultaten in hoofdstuk 5 suggereren dat bij de toepassing van tDCS over het cerebellum verder onderzoek nodig is naar lange termijn effecten voordat we zouden kunnen overgaan naar een toepassing van cerebellaire tDCS bij mensen met afasie. In hoofdstuk 6 wordt een prospectieve cohort studie beschreven waarbij de rol van het Val66Met BDNF polymorfisme op het herstel van afasie is onderzocht. Op basis van

A

studie in hoofdstuk 6 is om te onderzoeken of dragers, in vergelijking tot niet-dragers, minder vooruit gaan op twee taaltesten na een klinisch revalidatieprogramma. De twee taaltesten zijn afgenomen bij het startmoment en het ontslagmoment van de klinische revalidatie. De verbetering op deze twee taaltesten hebben we vergeleken tussen dra- gers en niet-dragers. Resultaten tonen aan dat er geen significante verschillen waren in de vooruitgang op de taaltesten tussen dragers en niet-dragers; onze resultaten ondersteunen dus niet de hypothese dat dragers een minder gunstige afasietherapie uitkomst hebben.

In hoofdstuk 7 beschrijven we een functionele neuroimaging studie bij drie mensen met chronische niet-vloeiende afasie. Het doel van deze studie is om de hersengebieden in kaart te brengen die betrokken zijn tijdens het incorrect benoemen van afbeeldingen, dit is dus gerelateerd aan ‘maladaptieve’ neuroplasticiteit. Per individu zijn activatiemap- pen gemaakt op basis van een neuroimaging taak waarbij de deelnemers afbeeldingen moesten benoemen; bij elke afbeelding moesten zij het passende werkwoord noemen. Deze individuele activatiemappen hebben we vergeleken met een eerdere studie waar- bij we in dezelfde mensen hebben gekeken naar de hersengebieden die betrokken zijn tijdens het correct benoemen van afbeeldingen (dit is dus gerelateerd aan ‘adaptieve’ neuroplasticiteit). Resultaten laten zien dat bepaalde hersengebieden zowel actief zijn tijdens incorrect benoemen als tijdens correct benoemen. Het segregeren van hersen- gebieden geeft dus maar gedeeltelijk informatie over de neurale basis van incorrect en correct benoemen. Een netwerkbenadering zal mogelijk beter de complexiteit van maladaptieve en adaptieve neuroplasticiteitsprocessen in kaart kunnen brengen.