• No results found

Via een drieluik aan analyses is met dit onderzoek voeding gegeven aan de onderzoeksvraag naar het maatschappelijk belang van de EHS. De studie betreft een globale analyse naar de kernkwaliteiten die kenmerkend zijn voor de EHS en in het verlengde daarvan de bijdrage in de orde van grootte die de EHS levert aan de realisatie van het recreatief beleid voor het landelijk gebied. De analyse heeft zijn beperkingen: het resulteert in een grove impressie op basis van gemiddelden, en gaat daarmee voorbij aan de grote diversiteit qua beleidsaccenten waar in de praktijk sprake van is. Zo verschillen de accenten in te realiseren kernkwaliteiten per Nationaal Landschap. Wij gaan uit van een gemiddeld te realiseren kwaliteit die gelijk is voor alle Nationale Landschappen en doen geen uitspraken over afzonderlijke Nationale Landschappen. De globale impressie die op landelijk niveau wordt geschetst is de belangrijkste beperking van het onderzoek; de overeenstemming in de onderzoeksresultaten is een belangrijke pre. Binnen de deelstudie naar beleidsvoornemens valt de consensus tussen de bevindingen op basis van documentenanalyse (beleidsnota’s) en de resultaten die in de workshop naar voren komen op; de gelijkenis in resultaten sterkt in het beeld dat de methode –hoewel globaal op het niveau van thema’s en beleidscategorieën- stand houdt om uitspraken te kunnen doen over de bijdrage die de EHS rond 2018 op hoofdlijnen zal leveren aan het beleid van de kernkwaliteiten. Bovendien laten de twee analyses op grond van (a) gisbestanden en (b) beleidsnota’s) naar de bijdrage van de EHS aan realisatie van de kernkwaliteiten in het landelijk gebied in grote lijnen een redelijk consistent beeld zien:

De bijdrage van de EHS aan realisatie van de belevingskwaliteiten nu is groot, en zal dat straks ook blijven. Ook voor gebruikskwaliteit is de EHS nu reeds belangrijk en zal dat op basis van beleidsvoornemens ook blijven, met name door de aanwezigheid van voorzieningen voor extensieve recreatievormen.

Een vraag die bijna als vanzelfsprekend oprijst, is welke inspanningen de komende periode in de EHS moeten worden gedaan om het gewenste niveau van belevings- en gebruikskwaliteiten

te realiseren. Hoewel het slechts een eenvoudig rekensommetje lijkt van vergelijken van het huidige niveau met het beoogde niveau, zijn de voor dit onderzoek gehanteerde analysemethoden te grof en onderling te verschillend om gefundeerde uitspraken te kunnen doen over de vereiste inspanningen voor de komende periode tot aan 2018. In meer algemene zin kan wel opgemerkt worden dat in het toewerken naar volledige realisatie van de EHS aandacht nodig blijft voor de recreatieve functie van de natuurgebieden. Hoewel de bijdrage van de EHS aan realisatie van het (nieuwe) beleid van kernkwaliteiten nu reeds hoog is in vergelijking tot het overige landelijk gebied, is daarmee niet gezegd dat kernkwaliteiten in de EHS spontaan tot stand komen. De kernkwaliteiten zijn dan wel relatief nieuw beleid, de beleidsmatige aandacht voor een aantrekkelijk aanbod aan (EHS-)natuurgebieden voor extensieve recreatie gaat veel verder terug. De openstelling van natuurgebieden was bijvoorbeeld al in de negentiger jaren van de vorige eeuw een speerpunt van rijksbeleid. Ook de grote natuurbeherende instanties zijn al langer bewust met vermaatschappelijking van natuur bezig. De visie van SBB dat –refererend naar de rijksmiddelen die een belangrijk deel van haar budget vormen– ‘íedere Nederlander voor 5 euro aandeelhouder is’ (SBB, 2007), is hierbij treffend. Staatsbosbeheer voorop, maar ook Natuurmonumenten en andere terreinbeheerders investeren aanzienlijk om zoveel mogelijk Nederlanders te laten genieten van het moois van de natuurgebieden. Kortom, in het verleden is al veel in gang gezet en kernkwaliteiten vormen min of meer een nieuw instrument om toe te werken naar een aantrekkelijk landelijk gebied en dit duurzaam te bestendigen. Beleidsinspanningen blijven nodig om een recreatief aantrekkelijk niveau te realiseren, maar lijken in de natuurgebieden niet voor alle kernkwaliteiten gelijk te zijn. In het bijzonder belevingskwaliteiten liften relatief gemakkelijk mee met het beleid van natuurdoeltypen en hun abiotische voorwaarden. Het meest duidelijk komt dit naar voren in milieumaatregelen die worden getroffen: een schone en stille habitat komt ook de natuurbeleving ten goede. Voor de realisatie van een bepaald niveau van gebruikskwaliteit zijn de vereiste inspanningen over het algemeen groter.

Wat betreft de relatieve bijdrage van de EHS aan de verwezenlijking van kernkwaliteiten voor de toekomst valt tot slot het volgende op te merken. De planologische bescherming die de EHS geniet, maakt het aannemelijk dat de bijdrage van de EHS aan kernkwaliteiten van het landelijk gebied navenant zal toenemen. De gebruiks- en belevingswaarden die in deze natuurgebieden aanwezig zijn, zullen hierdoor voor de toekomst grotendeels gewaarborgd blijven, waar in het overige landelijk gebied eerder sprake zal zijn van nivellering van deze waarden vanwege de toenemende ruimtedruk van functies als wonen, werken en infrastructuur. De beschermde status is dus niet enkel vanuit het perspectief van biodiversiteit, maar ook voor recreatieve waarden een groot goed dat gekoesterd moet worden.

Toch lijken natuurbeleving van mensen en het (sterk op de EHS gestoelde) natuurbeleid in Nederland steeds verder uit elkaar te groeien (Kuindersma et al, 2004). En op dat vlak is winst te halen. Dat begint als eerste in de oren van bestuurders. DLG concludeerde eerder (Levelink & Nijhoff, 2004) dat het beoogde brede natuurconcept van de EHS in de praktijk niet voldoende uit de verf komt: bij de realisatie van de EHS kiezen bestuurders vanuit praktische overwegingen al snel voor fysieke scheiding van functies. Dit onderzoek laat zien dat realisatie van voor recreatie belangrijke kernkwaliteiten binnen alle natuurdoeltypen mogelijk is, maar dat de accenten verschillen afhankelijk van de ecologische doelen. We hebben daartoe onderscheid gemaakt naar drie hoofdgroepen van natuurdoeltypen: Grootschalige natuur, Bijzondere natuur en Multifunctionele natuur. En hoewel dit onderscheid naar natuurtypen te grof is voor planningsdoeleinden, zou een meer uitgewerkte concrete koppeling van ecologische opgaven met recreatieve opgaven een stap voorwaarts zijn om bestuurders te triggeren gelijktijdige verwezenlijking van hoge ecologische en recreatieve ambities waar te maken. De casus Diemerbos laat in ieder geval zien dat een dergelijke uitdagende opgave realiseerbaar is. Een mogelijkheid is om de natuurdoeltypen uit te bouwen met doelstellingen

over de binnen het natuurdoeltype te realiseren belevings- en gebruikswaarden voor het publiek. Staatsbosbeheer heeft hier reeds een belangrijke stap in gezet door de ontwikkeling van een systematiek van recreatiedoeltypen.

Winst is mogelijk te behalen bij bestuurders, de grootste uitdaging vormt echter het grote publiek. Voor de gewone burger is de EHS momenteel niet veel meer dan een abstract concept (Bakker & Dagevos, 2006). Het naar elkaar toegroeien van natuurbeleving van mensen en natuurbeleid, kan alleen bij maatschappelijk draagvlak voor het EHS-beleid. Een belangrijke waarde van dit onderzoek is dat het onderbouwing biedt om aanzienlijk meer aandacht te geven aan de betekenis van de EHS voor recreatie. Voor maatschappelijk draagvlak is meer nodig dan wuiven met de enigszins technisch geformuleerde uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Om draagvlak te krijgen binnen de samenleving moet de betekenis van de EHS uitgelicht worden op een wijze die de systematische benadering van deze studie overstijgt. Het beleid moet aansluiting zoeken bij de manier waarop mensen natuurgebieden beleven.