• No results found

Gelet op de bepalingen van de Wet natuurbescherming besluiten wij:

I. aan Maatschap Huborn, Schepersweijer 4a, 5541 NN te Reusel, de op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming vereiste vergunning te verlenen voor de uitbreiding/wijziging van een veehouderij, zoals weergegeven in bijlage 1, aan de

Schepersweijer 4a, 5541 NN te Reusel, in de gemeente Reusel-De Mierden, gelegen nabij de Natura 2000-gebieden, zoals opgenomen in bijlagen 1, 2 en 3 bij deze vergunning;

II. dat de beschrijving van het project, in de aanvraag en bijlagen 1, 2 en 3 bij deze beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de stalsystemen, veebezetting en emissiepunten, onderdeel uitmaakt van deze vergunning;

III. dat de omgevingsvergunning (inclusief verklaring van geen bedenkingen) van 27 januari 2014 (kenmerk: REU-2013-0002-OV) geldt voor het daarin vergunde project totdat de

uitbreiding/wijziging van het beoogde project in onderhavig besluit is gerealiseerd dan wel uitgevoerd;

IV. aan de beschikking het volgende voorschrift te verbinden:

o de beoogde ontwikkeling moet, in overeenstemming met de beleidsregel, binnen drie jaar nadat dit besluit onherroepelijk is geworden, zijn gerealiseerd.

Bijlage 1: AERIUS Calculator: berekening beoogde situatie (kenmerk: Rv4KFcZYoWBg) Bijlage 2: AERIUS Calculator: verschilberekening (kenmerk: RSTcGKRcxKW4)

Bijlage 3: AERIUS Calculator: berekening beoogde situatie buitenlandse gebieden (kenmerk:

RcgiDz5oBq2d)

’s-Hertogenbosch, 17 november 2020 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, namens deze,

De heer J. Reijnen

Teammanager Omgevingsdienst Brabant Noord

ODBN, 17 november 2020 4 van 15 Kenmerk Z/100340-235366

Op 8 juli 2019 hebben wij van Maatschap Huborn, Schepersweijer 4a, 5541 NN te Reusel, een aanvraag voor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) ontvangen. De aanvraag is op 22 januari 2020, 12 februari 2020, 22 april 2020 en 8 juli 2020 aangevuld. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag. De aanvraag is geregistreerd onder nummer Z/100340.

2 Bevoegd gezag

Omdat het initiatief plaats vindt in de provincie Noord-Brabant zijn wij op grond van artikel 1.3 van de Wnb bevoegd om op de aanvraag te beslissen. Bij ons besluit betrekken wij tevens de gevolgen voor Natura 2000-gebieden buiten onze provinciegrens en/of buiten Nederland.

3 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Op 17 januari 2017 (dossier C2200217/4118896) hebben wij besloten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren op de voorbereiding van besluiten op aanvragen om een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb (www.brabant.nl).

4 Ontvankelijkheid

Ten aanzien van de aspecten van de aanvraag waarvoor een vergunning ingevolge de Wnb is vereist, hebben wij beoordeeld of de aanvraag volledig is en voldoende gegevens bevat.

In aanvulling op de aanvraag hebben wij de volgende gegevens bij onze beoordeling betrokken.

• voor de beoordeling van de aanvraag zijn de AERIUS-berekeningen van de beoogde situatie, en de beoogde situatie buitenlandse gebieden opnieuw gegenereerd in AERIUS Calculator 2020:

o berekening beoogde situatie (kenmerk: Rv4KFcZYoWBg) o verschilberekening (kenmerk: RSTcGKRcxKW4)

o berekening beoogde situatie buitenlandse gebieden (kenmerk: RcgiDz5oBq2d)

Wij zijn van oordeel dat de aanvraag in combinatie met bovenstaande gegevens voldoende

informatie bevat voor een goede beoordeling van die aspecten waarvoor een vergunning ingevolge de Wnb is vereist.

5 Zienswijzen naar aanleiding van terinzagelegging van het eerste ontwerpbesluit

De kennisgeving over het ontwerpbesluit en bijbehorende stukken zijn gepubliceerd op de website www.brabant.nl onder ‘bekendmakingen’ op 24 september 2020. Vervolgens heeft het

ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de Omgevingsdienst Brabant Noord (ODBN), Victorialaan 1 b-g, 5213 JG 's-Hertogenbosch, namelijk van 25 september 2020 tot en met 5 november 2020, en is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen.

Naar aanleiding van het ontwerpbesluit op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, zienswijzen ingebracht door:

ODBN, 17 november 2020 5 van 15 2. Agra-Matic B.V., Mark de Jong, namens de aanvrager

Rubensstraat 175, 6717 VE te Ede

zienswijzen telefonisch binnengekomen op 29 september 2020

De zienswijzen worden hieronder, samengevat, weergeven en voorzien van een reactie.:

1. In de beoogde situatie worden gecombineerde luchtwassers aangevraagd. De combiluchtwassers is een discutabele, onbewezen emissiereductietechniek.

Onze reactie:

Het aangereikte rapport waaruit zou blijken dat het verwachte prestatieniveau volgens de Rav ruim een kwart lager zou liggen, behelst metingen die te indicatief zijn. Meer onderzoek is vereist om tot een wijziging te komen van de vastgestelde Rav emissiefactoren. In de uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2020:423 is in ro. 8.4 aangegeven dat in de meeste gevallen wel het verwachte rendement voor ammoniakreductie wordt gehaald. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding om de emissiefactoren daarop al aan te passen. Wij wachten verder onderzoek af.

2. Rav-emissiefactoren leveren in dit geval geen zekerheid van geen toename op.

Onze reactie:

De emissiefactoren in de Rav zijn gebaseerd op metingen bij proefstallen in de praktijk volgens het in de Rav aangewezen meetprotocol (Protocol voor meting van ammoniakemissie uit

huisvestingssystemen in de veehouderij 2013a) of een gelijkwaardige meetmethode. Rav-factoren kunnen ook gebaseerd zijn op 'afleidingen' van andere technieken waar gemeten is, of

wetenschappelijk onderzoek. In veel gevallen zijn er ook ondersteunende modellen beschikbaar. Dit wordt getoetst door deskundigen van de Technische adviespool Rav (TAP). In de systeembeschrijving is te vinden op basis van welk meetrapport de emissiefactor is vastgesteld. Het meetprotocol wordt onderhouden en geeft de laatste stand van kennis op het gebied van meten weer. Het Nederlandse meetprotocol lijkt daarbij sterk op het internationaal gebruikte VERA-protocol en bepaalt bij hoeveel stallen in de praktijk gemeten moet worden om een emissiefactor voor Nederlands gebruik te

verkrijgen. Voorwaarde is wel dat de stal met het stalsysteem gebouwd en gebruikt wordt volgens de in de Rav genoemde systeembeschrijving. Het bevoegd gezag ziet hierop toe. Als er nieuwe

wetenschappelijke inzichten komen dan kan dat leiden tot aanpassing. Een recent voorbeeld hiervan uit de - aan de Rav verwante - Regeling geurhinder en veehouderij is de aanpassing door het

ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (lenW) van de emissiefactor voor geur voor luchtwassers.

Het ministerie van lenW ziet geen aanleiding om op basis van het CBS rapport emissiefactoren aan te passen. De emissiefactoren van de Rav zijn tot stand gekomen op basis van de best beschikbare wetenschappelijke meetmethode en beoordeling volgens een procedure die ook internationaal wordt toegepast. Het CBS rapport is wel aanleiding geweest voor het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) om de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) om advies te vragen.

Als dit advies er is, ontstaat er meer zicht op mogelijke oorzaken van het verschil in de gasvormige N-verliezen waarover het CBS heeft gerapporteerd en mogelijke acties die daaruit kunnen volgen.

3. Voorschrift IV verplicht de vergunning binnen 3 jaar te realiseren

Onze reactie:

De achterliggende gedachte bij dit voorschrift is om de vergunning, voor zover niet gerealiseerd, in te trekken. Indien wij geen uitvoering geven aan dit aspect uit de Beleidsregel in- en extern salderen

ODBN, 17 november 2020 6 van 15 Kenmerk Z/100340-235366

4. Significante effecten zonder toename niet uitgesloten

Onze reactie:

Wij volstaan met de verwijzing naar de uitspraak ECLI:NL:RVS:2020:2318 van 30 september 2020 van de Afdeling. Daarin geeft zij aan dat er een algemene opgave is om de te hoge stikstofdepositie in Natura 2000 gebieden te verlagen. Deze hangt samen met de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn die strekken tot behoud, herstel en het voorkomen van verslechtering van Natura 2000-gebieden (artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn). Deze algemene opgave moet worden onderscheiden van de besluitvorming over individuele plannen en projecten die tot stikstofdepositie leiden. Hiervoor geldt dat deze alleen kunnen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Dat betekent over het algemeen dat extern salderen (of een andere mitigerende maatregel) ervoor moet zorgen dat het plan of project per saldo niet tot een toename van

stikstofdepositie leidt. Meer stikstofreductie is bij een mitigerende maatregel niet vereist. In casu is daar sprake van.

5. Vergunning verlenen voor onbepaalde tijd is ecologisch onverantwoordelijk.

Onze reactie:

In casu is er geen sprake van een toename op enig stikstofgevoelig habitattype, zodat wij ook significante effecten kunnen uitsluiten

Uitgangspunt is dat er met het verlenen van deze vergunning géén toename van stikstofdepositie plaats vindt. Dit betekent dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten op

stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De vergunning kan derhalve voor onbepaalde tijd verleend worden. Deze zienswijze leidt niet tot een aanpassing van het ontwerp in de definitieve vergunning.

Daarbij verwijzen wij naar de reactie onder de vorige zienswijze.

6. AERIUS natuurtypenkaart niet representatief. Er ontbreken natuurtypen en leefgebieden.

Onze reactie:

Gewezen wordt op het feit dat AERIUS Calculator, versie 2020, het wettelijk voorgeschreven rekenmodel betreft en daarbij het best beschikbare instrument is voor het berekenen van stikstofdepositie. Tenslotte is er in de zienswijze niet aangegeven om welke habitattype en leefgebieden het gaat.

7. De uittreediameters en uittreedsnelheden zijn onterecht aangepast omdat het gaat om een centraal emissiepunt.

Onze reactie:

Er is inderdaad gebleken dat het bij alle stallen om een centraal emissiepunt gaat waar een andere berekening van toepassing is dan bij verspreid liggende ventilatoren. Hierop zijn de berekeningen aangepast in het definitieve besluit, welke zijn bijgevoegd. De conclusie van het besluit blijft ongewijzigd.

De zienswijzen leiden niet tot een heroverweging van onderhavig besluit.

ODBN, 17 november 2020 7 van 15 Ontvankelijkheid). Dit heeft geleid tot wijzigingen in de depositiewaarden op Natura 2000-gebieden zoals opgenomen in tabel 3. Hierop is het besluit aangepast. De overwegingen in het besluit zijn echter gelijk gebleven.

7 Overige regelgeving

Bij de beoordeling van onderhavige aanvraag zijn andere aspecten dan gerelateerd aan de Wnb en de daarbij behorende regelgeving niet betrokken. De Wnb en bijbehorende regelgeving zoals de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant zijn gericht op de bescherming van natuur. Een toestemming op basis van andere wet- en regelgeving kan derhalve aan de orde zijn, onder andere voor ruimtelijke ordening of gezondheid.

ODBN, 17 november 2020 8 van 15 Kenmerk Z/100340-235366

Artikel 2.7 van de Wnb heeft betrekking op de vergunningplicht in verband met Natura

2000-gebieden (habitatrichtlijn- en vogelrichtlijngebieden). Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren die, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 blijkt dat een wijziging of uitbreiding van een initiatief dat stikstofdepositie tot gevolg heeft op voor stikstof gevoelige habitats en soorten binnen een Natura 2000-gebied vergunningplichtig is op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Behoudens ongewijzigde voorzetting op basis van een verleende

omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of verleende Wet natuurbeschermingsvergunning, is bij het oprichten, uitbreiden of wijzigen van het project of andere handelingen van voornoemde situaties een Wet natuurbeschermingsvergunning noodzakelijk.

In artikel 5.4 van de Wnb zijn gronden opgenomen op grond waarvan een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd. De vergunning kan in elk geval worden ingetrokken indien blijkt dat de vergunninghouder zich niet houdt aan de vergunning.

Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant (hierna: Beleidsregel) vastgesteld. In deze Beleidsregel worden onder andere voorwaarden gesteld aan intern en extern salderen.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op basis van artikel 2.4, derde lid, van de Wnb de Interim

omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Verordening) vastgesteld. In deze Verordening zijn onder andere regels vastgesteld ten aanzien van bestaande stallen en van de realisatie van nieuwe stallen.

Referentiedatum

Ten aanzien van andere effecten dan als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt op basis van de Beleidsregel de voor het betreffende Natura 2000-gebied geldende referentiedatum betrokken.

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 blijkt tevens dat bij de beoordeling van de aanvraag moet worden uitgegaan van de vergunde situatie met de laagste emissie in de periode vanaf de referentiedatum3.

1 O.a. uitspraak van 31 maart 2010, zaaknummer 200903784/1/R2 en uitspraak van 7 september 2011, zaaknummer 201003301/1/R2.

2 O.a. uitspraak van 13 november 2013, 201211640/1/R2.

3 Hierbij gelden later verleende vergunningen krachtens de Wabo, de Wet milieubeheer of Hinderwet of ingediende meldingen op basis van het Besluit melkrundveehouderij milieubeheer, het Besluit landbouw milieubeheer of het Activiteitenbesluit, voor zover hierin een lagere ammoniakemissie is vergund of gemeld, als uitgangssituatie.

ODBN, 17 november 2020 9 van 15 andere het bouwen van een nieuwe stal voor 2.990 dieren. Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag.

3 Mogelijke effecten van het project

Er zijn mogelijke negatieve effecten te verwachten van stikstofdepositie als gevolg van de uitstoot van stikstof. In voedselarme ecosystemen, zoals aanwezig in de nabij gelegen natuurgebieden, leidt een overmaat4 aan stikstofdepositie tot een ongewenste toename aan voedingsstoffen en verzuring.

Overige effecten worden, gelet op de gegevens in de aanvraag, de aard van de voorgenomen activiteit en de afstand tot de relevante beschermde gebieden, op voorhand uitgesloten.

4 Alterra-rapport nr. 2397 (Wageningen, 2012) geeft een overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op de habitattypen en habitats van soorten binnen Natura 2000-gebieden.

ODBN, 17 november 2020 10 van 15 Kenmerk Z/100340-235366

tabel.

Tabel 1a. Aangevraagde situatie

Diercategorie, huisvestingssysteem, (Rav-code5) stal

(nr) Biggenopfok (gespeende biggen), luchtwassystemen anders dan biologisch of

chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2009.12 (D 1.1.15.4)

B 86 0,10 8,60

Vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2009.12 (D 3.2.15.4)

B 726 0,45 326,70

Guste en dragende zeugen, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2009.12 (D 1.3.12.4)

C1 112 0,63 70,56

Dekberen, 7 maanden en ouder, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2009.12 (D 2.4.4)

C1 1 0,83 0,83

Vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2009.12 (D 3.2.15.4)

C1 26 0,45 11,70

Kraamzeugen (incl. biggen tot spenen), luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2009.12 (D 1.2.17.4)

C1 64 1,30 83,20

Vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2010.02 (D 3.2.15.4)

D+E 54 0,45 24,30

Biggenopfok (gespeende biggen), luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met

watergordijn en biologische wasser, BWL 2010.02 (D 1.1.15.4)

D+E 228 0,10 22,80

Vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2010.02 (D 3.2.15.4)

D+E 5.116 0,45 2.302,20

Vleesvarkens, opfokberen van circa 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van circa 25 kg tot eerste dekking, gedeeltelijk roostervloer, luchtwassystemen anders dan biologisch of chemisch, gecombineerd luchtwassysteem 85%

emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, BWL 2009.12 (D 3.2.15.4)

F 2.990 0,45 1.345,50

Totaal 4.196,39

5Stalsysteem weergegeven door code zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij, Staatscourant 2020, nr.

33503 (30 juni 2020), in werking getreden op 1 juli 2020.

ODBN, 17 november 2020 11 van 15

CV ketels 80,3

Mobiele werktuigen 11,09

Aggregaat < 1,0

Totaal 109,19 < 1,0

4.2 Referentiesituatie

Voor de referentiesituatie wordt uitgegaan van de omgevingsvergunning (inclusief vvgb) van 27 januari 2014 met kenmerk REU-2013-0002-OV .

Tabel 2. Referentiesituatie

Beschermd natuurgebied Datum vergunning kg NH3 per jaar totaal

Zie bijlage 1 27 januari 2014 7.908,15

Overige gebieden

Voor de in België gelegen Natura 2000-gebieden verwijzen wij naar paragraaf 4.3 en 5.

4.3 Effecten stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden

Uit de tabellen 1 en 2 blijkt dat er in de aangevraagde situatie sprake is van een toename van emissie van stikstofoxiden en een afname van ammoniakemissie ten opzichte van de referentiesituatie.

Om een goed beeld te krijgen van de stikstofdepositie op de beschermde gebieden is de depositie berekend op verschillende punten. Uit de berekeningen blijkt dat er in de aangevraagde situatie op de in bijlage 1 genoemde Natura 2000-gebieden sprake is van een stikstofdepositie. Er zijn

berekeningen uitgevoerd van de stikstofdepositie in de aangevraagde situatie en de stikstofdepositie in de referentiesituatie. Uit de berekeningen blijkt dat er in de aangevraagde situatie sprake is van een afname van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie.

In onderstaande tabel zijn de maximale verschillen in depositiewaarden weergegeven voor de hoogst belaste beschermde natuurgebieden.

Tabel 3. Stikstofdepositieberekeningen (mol N/ha/jr) Beschermd

Hoogste depositie situatie 2

‘Kempenland-West’ 0,17 0,08 -0,09 0,65

‘Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux’

0,11 0,06 -0,04 0,29

‘Kampina &

Oisterwijkse Vennen’

0,12 0,07 -0,05 0,20

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de beoogde situatie de stikstofdepositie op de in België gelegen Natura 2000-gebieden zoals opgenomen in bijlage 3 maximaal 2,76 mol N/ha/jr bedraagt.

ODBN, 17 november 2020 12 van 15 Kenmerk Z/100340-235366

Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant

Wij hebben de aanvraag getoetst aan de Beleidsregel en vastgesteld dat aan de Beleidsregel wordt voldaan. De beoogde ontwikkeling moet, in overeenstemming met de Beleidsregel, binnen drie jaar nadat dit besluit onherroepelijk is geworden, zijn gerealiseerd. Mocht dit niet het geval zijn dan kunnen wij de vergunning intrekken overeenkomstig de Beleidsregel.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening is van toepassing naast een eventuele vergunning voor het onderdeel Natura 2000. Wanneer sprake is van nieuwe stallen zijn de bepalingen rechtstreeks van toepassing en moet voldaan worden aan de Verordening. Ook zijn hierin bepalingen opgenomen voor bestaande stallen en wanneer deze moeten voldoen aan de Verordening.

Nieuwe stallen

Als sprake is van een nieuwe stal of stallen die vallen onder de definitie zoals bedoeld in artikel 2.69, tweede lid, van de Verordening, moet deze voldoen aan de technische eisen zoals die zijn

opgenomen in bijlage 2 van deze Verordening. In artikel 2.69, tweede lid, van de Verordening is aangegeven dat onder meer sprake is van een nieuwe stal indien het een opgericht of gerenoveerd dierenverblijf betreft waarvoor op of na 25 mei 2010 een omgevingsvergunning onderdeel bouwen vereist is en door de oprichting of renovatie een wijziging plaatsvindt van het huisvestingssysteem uit de dan geldende bijlage 1 van de Rav of waarbij sprake is van het aanleggen, aankoppelen of

installeren van een of meer van de systemen opgenomen in artikel 2.70 van de Verordening, voor zover het aankoppelen of installeren van deze systemen betrekking heeft op de emissiereductie van stikstof. Van de in de aanvraag aangegeven nieuwe stallen is beoordeeld of deze voldoen aan de Verordening.

De nieuwe stal F en uitbreiding/wijziging van stallen B, C1, D en E voldoen aan bijlage 2 van de Verordening die geldig was op het moment van indienen van onderhavige aanvraag. Hierbij zijn artikel 2.70 van de Verordening en bijlage 2 betrokken die geldig waren op het moment van indienen van onderhavige aanvraag. Er is daarom geen reden om de vergunning niet te verlenen.

Bestaande stallen

In de Verordening zijn maximale emissie-eisen opgenomen voor bestaande stallen. Deze stallen dienen vanaf 1 januari 2020 te worden aangepast. Naast deze aanpassingen kan tevens wederom een vergunning op grond van de Wnb noodzakelijk zijn.

Buitenlandse Natura 2000-gebieden

Op de in België gelegen Natura 2000-gebieden, zoals weergegeven in bijlage 3, is er in de beoogde situatie sprake van stikstofdepositie. De stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden bedraagt in de aangevraagde situatie echter maximaal 5% van de kritische depositie waarde van dit gebied, dan wel 12 mol stikstofdepositie op vogelrichtlijngebieden.

Op basis van het in België geldende toetsingskader is er geen sprake van een significant negatief effect wat betreft stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden.

ODBN, 17 november 2020 13 van 15 Uit de aanvraag blijkt dat er, naast de effecten van stikstof, geen andere negatieve effecten te

verwachten zijn die de natuurlijke kenmerken van de diverse beschermde gebieden kunnen aantasten.

6 Conclusie

Op grond van bovenstaande beoordeling concluderen wij dat de aangevraagde activiteit, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, geen significante gevolgen kan hebben voor de Natura

2000-gebieden zoals opgenomen in bijlage 1 van dit besluit. Wij verlenen de gevraagde vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.