• No results found

Beschikbaarheid van nationale uitspraken in het Engels en Frans

5. Toegankelijkheid en kennis van EHRM-uitspraken

5.4 Beschikbaarheid van nationale uitspraken in het Engels en Frans

Waar het voor nationale rechters belangrijk is dat zij de uitspraken van het EHRM goed kunnen be-grijpen, is het voor het EHRM belangrijk om goede toegang te hebben tot nationale rechterlijke uit-spraken. Uit het EHRM-onderzoek is gebleken dat het EHRM zelf grote waarde hecht aan nationale hoogste uitspraken en bereid is om daarin een uitnodiging tot dialoog te zien. De respondenten bij het EHRM hebben echter ook aangegeven dat zo’n dialoog alleen goed mogelijk is als de nationale rechters in hun eigen uitspraken voldoende duidelijk aangeven tegen welke uitspraak of interpreta-tie zij bezwaar hebben en welke redenen zij daarvoor hebben, of als zij in hun uitspraak een duidelij-ke vraag stellen met betrekking tot bevestiging van de eigen EVRM-uitleg of die van het EHRM. Stelt

130 Zie de beantwoording van vraag 22c en 22d van de questionnaire in de verschillende landenrapporten.

131

Zie www.echr.coe.int/ECHR/EN/HUDOC/Translations/. Bij het zoeken in HUDOC naar uitspraken laten de zoekresultaten meteen ook de beschikbare vertalingen zien van zaken, ook als die beschikbaar zijn gesteld door derde partijen.

dit al eisen aan de nationale motivering, dan geldt daarnaast dat dit het nog extra belangrijk maakt dat het EHRM goede toegang heeft tot nationale uitspraken.

Uiteraard krijgt het EHRM standaard toegang tot vertalingen van nationale uitspraken in de za-ken die aan het Hof zijn voorgelegd, als onderdeel van de processtukza-ken. Verder zijn voor het EHRM uitspraken in het Engels en Frans uiteraard gemakkelijk toegankelijk. Voor Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk geldt bovendien dat hun uitspraken goed digitaal zijn ontsloten, zodat de me-dewerkers van het EHRM ze gemakkelijk kunnen raadplegen. Voor deze staten is het daardoor rela-tief gemakkelijk om een dialoog met het EHRM te starten.

De vraag is dan vooral in hoeverre het EHRM zich, buiten concrete procedures om, op de hoogte kan stellen van rechterlijke opvattingen en ontwikkelingen in andere staten dan Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk. De mogelijkheden daartoe blijken voor de drie onderzochte staten beperkt te zijn.132 In Duitsland worden rechterlijke uitspraken zeker niet standaard vertaald in het Engels of Frans. Een Engelse vertaling wordt meestal wel gemaakt bij belangrijke uitspraken van het federale constitutionele hof. De vertalingen van uitspraken van dit hof zijn bovendien gemakkelijk op zijn website terug te vinden. Daarnaast zijn vertalingen van een selectie van Duitse uitspraken verkrijg-baar via particuliere, wetenschappelijke initiatieven. In Nederland en Zweden is er geen traditie van officiële vertalingen van rechterlijke uitspraken in het Engels of het Frans. Wel is er ook hier deelna-me aan wetenschappelijke initiatieven die streven naar betere ontsluiting van nationale rechtspraak in het Engels. De uitspraken zijn in de eigen taal in de alle genoemde landen steeds goed digitaal be-schikbaar. De beschikbaarheid van Engelse vertalingen is vaak veel beperkter, juist ook doordat de vertalingen vaak in het kader van particuliere initiatieven worden gemaakt en ‘open access’ nog niet algemeen is aanvaard.

5.5 Conclusie

In basiskennis van het EVRM wordt in alle onderzochte staten voorzien door de rechtenstudie en (in de meeste gevallen) door specifieke of geïntegreerde modules in de rechtersopleiding. In alle onder-zochte staten zijn uitspraken van het EHRM gemakkelijk beschikbaar, zeker in de originele talen (Frans en Engels). Er wordt veel aandacht aan de EHRM-rechtspraak besteed in vakbladen en nieuwsbrieven, hetzij commercieel uitgegeven, hetzij uitgeven vanwege de overheid. De grote toe-gankelijkheid van de rechtspraak kan verklaren waarom in alle onderzochte stelsels (behalve in Zweden, maar dat heeft andere oorzaken, als besproken in par. 3.3.3) zo frequent naar EHRM-uitspraken wordt verwezen. Tegelijkertijd geldt dat de verwijzingen selectief kunnen zijn. In staten waar de kennis van het Engels in het algemeen beter is dan die van het Frans, zullen Franstalige uit-spraken niet vaak worden gelezen en geciteerd, en andersom. Ook lijkt het erop dat Duitse, Neder-landse en Zweedse rechters meestal liever gebruik maken van beschikbare bronnen (vooral samen-vattingen) in de eigen taal, dan dat zij uitspraken integraal in het Engels of in het Frans lezen. De toe-gankelijkheid van de EHRM-rechtspraak zou dan ook kunnen worden verbeterd als vertalingen in de eigen taal meer stelselmatig beschikbaar zouden zijn, of toch in ieder geval als alle uitspraken zowel in het Frans als in het Engels zouden worden vertaald.

Andersom zijn voor het Hof nationale uitspraken uit Frankrijk, België of het Verenigd Koninkrijk gemakkelijker leesbaar dan uitspraken uit Duitsland, Zweden en Nederland. Terwijl in Duitsland belangrijke constitutionele uitspraken nog wel in het Engels worden vertaald, is dat in Zweden en Nederland bepaald geen gangbare praktijk. Zou de wens bestaan om de dialoog te vergroten door betere toegang te bieden tot nationale uitspraken, waaruit bijvoorbeeld kan blijken hoe bepaalde

132

EHRM-uitspraken zijn ontvangen, dan zou frequentere vertaling van belangrijke nationale uitspra-ken een goed begin kunnen zijn.

6. Slotsom

De invloed van het EVRM op de Nederlandse rechtsorde is groot, zo stelden wij in het begin van deze eindrapportage al vast. De onderhavige studie is er vooral op gericht geweest te zoeken naar verkla-ringen hiervoor in het nationale constitutionele recht en in de rechtspraak van het EHRM. Die zoek-tocht vond zijn basis in twee veronderstellingen die het Nederlandse debat over de betekenis van de EVRM-rechtspraak voor het Nederlandse recht domineren. Enerzijds wordt vaak verondersteld dat de traditionele openheid van Nederland voor het internationale recht verantwoordelijk is voor de sterke doorwerking, in combinatie met het verbod om formele wetten te toetsen aan de Grondwet. Anderzijds wordt een verklaring gezocht in de activistische houding van het EHRM. Door de sterk evolutieve interpretatie van het EVRM is de reikwijdte van het EVRM sterk uitgedijd en is de invloed van de Straatsburgse rechtspraak in absolute zin steeds groter geworden. In de wisselwerking met de constitutionele kenmerken van het Nederlandse systeem, zo is vervolgens de aanname, betekent dit dat de vergaande EHRM-rechtspraak heel direct en heel indringend in de Nederlandse rechtsorde doorwerkt.

In het licht van de bevindingen van deze studie moeten deze veronderstellingen in belangrijke mate worden genuanceerd en bijgesteld. Een eerste reden daarvoor is dat de aard van het constitutionele systeem voor doorwerking van internationaal recht via nationale rechtspraak veel minder relevantie blijkt te hebben dan vaak wordt aangenomen. In alle onderzochte staten is de betekenis van het EVRM en de EHRM-rechtspraak voor de nationale rechtspraak bijzonder groot. Of het systeem nu overwegend monistisch is, zoals in Nederland, Frankrijk, België en in toenemende mate ook Duits-land, of overwegend dualistisch, zoals in het Verenigd Koninkrijk en Zweden: nationale rechters worden steeds vaker geconfronteerd met beroepen op het EVRM en zij passen het EVRM, zoals uitge-legd door het EHRM, steeds vaker toe. De enige uitzondering hierop lijkt Zweden te zijn. Daar bestaat in meer algemene zin nauwelijks een traditie van rechterlijke toetsing van wetgeving, noch aan het EVRM, noch aan de eigen Grondwet. De onaantastbaarheid van wetgeving is in Zweden diep in de constitutionele cultuur geworteld en kent een lange geschiedenis. Zelfs voor Zweden geldt echter dat er geleidelijk aan veranderingen zichtbaar zijn. In 2011 is de toetsing van formele wetgeving aan de grondwet en het EVRM vergemakkelijkt, en een enkele maal wordt een EVRM-bepaling of een EHRM-uitspraak ingeroepen.

Opmerkelijk is ook dat juist in staten die een meer dualistische traditie hebben, en die van ouds-her hun eigen constitutionele rechten en beginselen voorop stellen, de nationale rechters de EHRM-rechtspraak nauwgezet volgen en deze in hun eigen EHRM-rechtspraak verwerken. Het vermoeden dat in monistische staten, zoals Nederland, Frankrijk en België, sprake is van meer ‘slaafse’ navolging van Straatsburg dan in deze staten, blijkt daarbij bepaald niet correct. Inderdaad geldt dat in een staat als het Verenigd Koninkrijk de bevoegdheid van de rechter tot toepassing van het EVRM is begrensd. Hij kan wettelijke bepalingen bijvoorbeeld niet buiten toepassing laten wegens strijd met het EVRM. Ook de rechtspraakcultuur is op zichzelf terughoudend. Een Britse rechter zal geen verdergaande be-scherming aan EVRM-rechten bieden dan strikt volgens de EHRM-rechtspraak is vereist, en hij is zelfs bereid EHRM-uitspraken terzijde te stellen als die radicaal ingaan tegen nationale constitutione-le waarden. Ook de Duitse rechter zal de eigen grondwettelijke bepalingen laten prevaconstitutione-leren als EHRM-uitspraken daarmee evident in strijd zijn. Dergelijke begrenzingen nemen echter niet weg dat in zowel Duitsland als het Verenigd Koninkrijk sprake is van vergaand EVRM-conforme interpreta-ties. De uitspraken van het EHRM hebben de nationale doctrines op het terrein van grondrechtenbe-scherming sterk beïnvloed en er bestaat een belangrijke veronderstelling van ‘Europarechtfreund-lichkeit’: de EHRM-interpretaties worden zorgvuldig gevolgd en toegepast, tenzij sprake is van een

zeer uitzonderlijke situatie van aperte en problematische strijdigheid met kernbeginselen van het eigen nationale recht.

Daar staat tegenover dat in Nederland de rechter naar de letter van de Grondwet gehouden is om nationaal recht buiten toepassing te laten als dit in strijd is met het EVRM en de daaraan door het EHRM gegeven uitleg. Ogenschijnlijk is de impact van het EVRM (en de EHRM-rechtspraak) daardoor veel directer en groter dan het geval is in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Grondige bestude-ring van de rechtspraak laat echter zien dat de Nederlandse rechter tal van subtiele instrumenten heeft ontwikkeld om de doorwerking van het EVRM te verzachten. Deze instrumenten houden in sterke mate verband met de taakstelling die de Nederlandse rechter voor zichzelf ziet weggelegd in de constitutionele orde. Daarbij is natuurlijk eerst en vooral te denken aan het ‘abstineren’, dat wil zeggen dat de rechter het soms aan de wetgever overlaat om te bepalen hoe een strijdigheid van na-tionaal recht met internana-tionaal recht moet worden weggenomen. Verder zal de Nederlandse rechter geen bevel aan de wetgever geven om een strijdigheid weg te nemen door middel van het introduce-ren van bepaalde wetgeving. Evenmin zal de Nederlandse rechter zelfstandig verdergaande be-scherming geven aan EVRM-rechten dan vereist door de EHRM-rechtspraak. Verder kiest de rechter veel eerder voor EVRM-conforme interpretatie dan voor het volledig buiten toepassing laten van een regeling. Daarbij is interessant dat ‘EVRM-conforme interpretatie’ als zodanig ook weer ‘nationaal recht conform’ zal zijn. De Nederlandse rechter (overigens net als andere in deze studie onderzochte rechters, zoals de Belgische en de Duitse) zal EHRM-doctrines, criteria en factoren zodanig bijbuigen en kneden dat deze goed aansluiten bij het nationale recht. Blijkt dit echt niet mogelijk te zijn, en is een EVRM-uitleg echt niet inpasbaar in het eigen recht, dan zal de Nederlandse rechter soms zelfs ervan afzien om deze uitleg toe te passen.

Dit betekent dat de Nederlandse rechter al veel mechanismen toepast die in traditioneel meer dualistische staten (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk) eveneens bestaan. De landenrapporten die zijn opgesteld voor deze studie laten bovendien in meer algemene zin een sterke convergentie zien waar het gaat om de toepassing van het EVRM door de nationale rechter, met uitzondering van Zwe-den. Wellicht is dit de verklaring dat uiteindelijk de praktische betekenis van de EHRM-rechtspraak voor de nationale rechtspraak zo sterk vergelijkbaar is.

De tweede veelgenoemde veronderstelling met betrekking tot de doorwerking van het EVRM in het nationale recht is, zoals hiervoor al gezegd, gelegen in de rechtspraak van het EHRM zelf, die steeds breder en steeds indringender is geworden. Uit deze studie is gebleken dat deze verklaring tot op zekere hoogte houdbaar is. Het EHRM heeft in toenemende mate verplichtingen opgelegd aan de nationale rechters tot EVRM-conforme toepassing en interpretatie van nationaal recht. Bovendien is de reikwijdte van de EVRM-rechten in de loop van de jaren sterk uitgebreid. Toch is uit deze studie naar voren gekomen dat ook op dit punt nuancering nodig is. De uitbreiding en verdieping van de verplichtingen voor de nationale rechters zijn gepaard gegaan met een versterking van de idee van samenwerking en dialoog tussen nationale rechters en het EHRM. Het EHRM nodigt nationale rech-ters uit om een eigen uitleg aan het EVRM te geven, zelfs als die afwijkt van die gegeven in de EHRM-rechtspraak, nu op die manier tot rechtsontwikkeling en tot een goed passend niveau van grondrech-tenbescherming kan worden gekomen. Bovendien heeft het EHRM tal van mechanismen ontwikkeld waardoor het de eigenheid van het nationale recht kan respecteren en juist geen diepgaande inbreuk hoeft te maken op het nationale recht. Veel interpretatiemethoden vertrekken bijvoorbeeld vanuit respect voor het nationale recht en voor de kwaliteit van nationale procedures, en het Hof waakt er meestal voor om al te zware en brede morele oordelen te geven. Daarmee eist het Hof enerzijds dat zijn doctrines en criteria worden ingepast in het nationale recht, maar laat het daarvoor anderzijds ook veel ruimte en accepteert het dat soms wordt gekozen voor een uitkomst die afwijkt van wat het zelf zou hebben geoordeeld. Uiteindelijk blijkt voor het EHRM het enige dat telt dat op nationaal ni-veau een redelijk nini-veau van grondrechtenbescherming wordt geboden; de precieze manier waarop dat gebeurt is minder relevant.

Het voorgaande betekent dat in alle onderzochte landen constitutionele mechanismen aanwezig zijn die het rechters mogelijk maken om de doorwerking van het EVRM naar hun hand te zetten en hun eigen taakstelling goed af te bakenen van die van andere staatsmachten. Het EHRM laat daarvoor ruimte en stimuleert zelfs dat nationale rechters actief zoeken naar de beste vorm van grondrech-tenbescherming binnen hun eigen systeem. Als dat allemaal zo is, is het wellicht des te opmerkelijker dat er (vooral in Nederland en het Verenigd Koninkrijk) zoveel discussie bestaat over de doorwer-king van de EHRM-rechtspraak in het nationale recht. Een eerste belangrijke observatie op dit punt is dat scherpe en brede kritiek op de EHRM-rechtspraak nauwelijks zichtbaar is in België, Duitsland, Frankrijk en Zweden. Weliswaar wordt daar soms wel kritiek geleverd op het vermeende activisme van het EHRM of op inbreuken op de nationale sovereiniteit of de wens van de democratisch gelegi-timeerde wetgever, maar deze kritiek is niet breed ondersteund en heeft ook nauwelijks ingang ge-vonden in politieke discussies. De kritiek betreft bovendien vooral individuele uitspraken van het EHRM.

Deze relatieve onverschilligheid kan voor Zweden misschien nog worden verklaard vanuit het constitutionele systeem, nu de doorwerking van de rechtspraak van het EHRM daar traditioneel erg beperkt is en men zich over de impact van de EHRM-rechtspraak nauwelijks hoeft te bekommeren. In Duitsland, België en Frankrijk is er echter wel degelijk een stevige doorwerking, die wordt gefacili-teerd (maar ook begrensd) door nationale constitutionele mechanismen. Toch wordt de legitimiteit van het EHRM in deze staten nauwelijks betwist. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat discussies over de EHRM-rechtspraak in algemene zin verband houden met de mate van doorwerking in de nationale rechtspraak, in het bijzonder met het ontbreken van constitutionele instrumenten om die doorwer-king tegen te houden. Minstens zo lastig is het om de nationale discussies te verklaren vanuit de sterk toegenomen bemoeienis van het EHRM. Die bemoeienis is voor Nederland en het Verenigd Konink-rijk immers niet groter dan voor de andere vier onderzochte staten.

Dit maakt het waarschijnlijk dat een verklaring voor de kritiek op het EHRM moet worden ge-zocht in de twee kritische staten zelf. Deels kan zo’n verklaring worden gevonden in de politieke con-text of in de algemene houding binnen de staat ten opzichte van Europeanisering en ‘verrechterlij-king’. Het doel van deze studie was echter niet om dergelijke niet-juridische en niet-constitutionele verklaringen te vinden; dat zou eerder een rechtssociologisch en/of politicologisch onderzoek ver-gen. Een andere mogelijke verklaring kan worden gevonden in een opvallende overeenkomst tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, namelijk het ontbreken van een mogelijkheid tot constitutio-nele toetsing. In de andere vier bestudeerde staten bestaat zo’n mogelijkheid wel. In die staten wor-den het EVRM en de EHRM-rechtspraak vaak ingebed in constitutionele normen, of toetst de rechter via constitutionele normen (dus indirect) aan het EVRM. Dit levert feitelijk en juridisch geen ander resultaat op, in die zin dat het voor de uitkomst van een concreet voorgelegde zaak niet veel verschil zal maken of rechtstreeks het EVRM wordt toegepast, of een nationale constitutionele bepaling vol-ledig in overeenstemming met het EVRM wordt uitgelegd. Het is echter niet ondenkbaar dat er een andere gevoelswaarde is als grondrechten vooral via de eigen Grondwet en via constitutionele toet-sing hun ingang vinden. In het Verenigd Koninkrijk en in Nederland is het EVRM duidelijk een substi-tuut-grondrechtencatalogus; evenzo duidelijk is dat de betekenis daarvan sterk door een supranatio-naal hof wordt bepaald. Ook al zijn er allerlei mogelijkheden om de Straatsburgse rechtspraak naar de nationale hand te zetten, dit creëert gemakkelijk het beeld van vergaande supranationale bemoei-enis.

In hoeverre de beeldvorming ten aanzien van de indringendheid van het EVRM en de EHRM-rechtspraak echt hierdoor wordt beïnvloed, en in hoeverre het bestaan van een mogelijkheid van constitutionele toetsing helpt om acceptatie van doorwerking van internationale rechtspraak te ver-groten is echter primair een rechtssociologische vraag. Op basis van deze juridische en rechtsverge-lijkende studie kunnen wij daarop geen stellig antwoord geven; verdergaand rechtssociologisch en politicologisch onderzoek zou daarvoor zijn vereist. Zou dit inderdaad een verklaring kunnen vor-men, dan is een interessante optie om de aanvaardbaarheid van EHRM-rechtspraak te vergroten

echter, paradoxaal genoeg, gelegen in het creëren van een bevoegdheid tot constitutionele toetsing. Dit zou ook voor de Nederlandse rechter de mogelijkheid creëren om EHRM-rechtspraak meer expli-ciet te internaliseren en de Grondwet te gebruiken als buffer tussen het EVRM en het nationale recht. Tot slot merken wij op dat kleine, feitelijke aanpassingen in de sfeer van nationale rechterlijke om-gang met het EVRM grote gevolgen kunnen hebben. Wij hebben vastgesteld dat het EHRM zich open-stelt voor inhoudelijke input vanuit de nationale rechterlijke macht en dat die input kan leiden tot een effectieve dialoog tussen rechters. Landen waarvan de hoogste rechters actief inzetten op een dergelijke dialoog, zoals het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, blijken een aanzienlijke invloed te kunnen hebben op de rechtsontwikkeling bij het EHRM. Het valt daarbij op dat deze landen een aan-tal zaken gemeenschappelijk hebben. Rechters spreken zich in hun uitspraken expliciet uit over EVRM-vraagstukken en over hun lezing en waardering van de EHRM-rechtspraak. Zij doen dit in uitvoerig gemotiveerde uitspraken, die bovendien meestal beschikbaar worden gesteld in een taal