• No results found

Beoogde effecten nieuwe werkwijze

In document Meta-analyse proeftuinen Om het kind (pagina 95-106)

Metaevaluatie ouder- en kindteams

4.6 Beoogde effecten nieuwe werkwijze

helemaal mee eens mee eens

niet mee eens/niet mee oneens mee oneens

helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

De oka’s hadden de mogelijkheid hun antwoorden toe te lichten. In bijlage 1 staan deze antwoorden toegevoegd (toelichtingen bij stellingen B1).

De ouder- en kindteams hebben onder meer tot doel de professionals in de eerste lijn (leerkrachten, groepsleidsters voorschool/kinderopvang) te versterken, bijvoorbeeld als het gaat om het vergroten van de kennis over lvb- en ggz-problematiek, communicatie met ouders of opvoedondersteuning. Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij zich daar als oka mee bezig houden. Achttien procent doet dat niet of nauwelijks, 51%

enigszins en 29% in sterke mate.

Figuur 1.5 In hoeverre houdt u zich als oka bezig met versterken van professionals in de eerste lijn?

0 20 40 60 80 100

%

niet of nauwelijks enigszins in sterke mate weet ik niet/geen antwoord

4.6 Beoogde effecten nieuwe werkwijze

In het programma Om het kind is een aantal doelen van de nieuwe werkwijze

geformuleerd. Aan de oka’s is gevraagd in hoeverre zij denken dat de nieuwe werkwijze er tot op heden toe heeft geleid dat deze doelstellingen worden behaald. De

doelstellingen die zij voorgelegd kregen zijn de volgende:

De nieuwe werkwijze heeft er tot op heden toe geleid dat:42

 er vaker snel effectieve hulp wordt geboden

 opvoed- en opgroeiproblemen vaker vroegtijdig gesignaleerd worden

 er minder vaak dure, specialistische zorg wordt ingezet

Zoals te zien is in figuur 1.6 zijn de meningen verdeeld. Veertig tot ruim vijftig procent van de oka’s is van mening dat de doelen uit het programma Om het kind met de nieuwe werkwijze behaald zijn. Een kleiner deel, negen tot dertien procent is het hier mee oneens. De overige hebben hierop geen antwoord of antwoorden neutraal.

Figuur 1.6 In hoeverre heeft de nieuwe werkwijze er toe geleid dat:

0 20 40 60 80 100

er minder vaak dure, specialistische

zorg wordt ingezet opvoed- en opgroeiproblem

en vaker vroegtijdig gesignaleerd

worden er vaker snel effectieve hulp wordt geboden

%

helemaal mee eens mee eens

niet mee eens/niet mee oneens mee oneens

helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

Ook bij deze stellingen kregen de oka’s kans om hun antwoord toe te lichten. In bijlage 1 staan deze toelichtingen opgenomen (toelichtingen bij stellingen C1).

42 Er zijn twee stellingen voorgelegd die niet zijn geanalyseerd. Vanwege een fout in de programmering zijn de antwoorden die gegeven zijn bij deze twee stellingen niet van elkaar te onderscheiden. Dat waren de stellingen:

Er wordt vaker en beter aangesloten op de eigen kracht van jeugdigen/ouders en hun netwerken; en Kleine opvoed- en opgroeiproblemen blijven vaker klein

4.7 Samenwerking

Vervolgens is de oka’s een aantal vragen omtrent de samenwerking binnen en buiten het ouder- en kindteam voorgelegd.

De eerste stellingen die zij voorgelegd kregen hadden betrekking op de samenwerking binnen het team:

 mijn ouder- en kindteam biedt voldoende mogelijkheden om mijn casussen te bespreken als ik daar behoefte aan heb

 door het samenwerken in ouder-en-kindteams kunnen we gezinnen en jeugdigen in Amsterdam beter helpen.

 als Oka’s maken we onvoldoende gebruik van de mogelijkheid om elkaars expertise te benutten.

 als oka heb ik voldoende invloed op de wijze waarop we in het OKT samenwerken

 er is genoeg energie gestoken in het vergroten van de saamhorigheid binnen het OKT

 ik heb buiten de verschillende werkoverleggen te weinig informeel contact met mijn teamleden van het OKT

De respondenten zijn hierover behoorlijk positief, zie onderstaand figuur. In de bijlage staan de toelichtingen die de oka’s bij deze stellingen gaven (D1).

Figuur 1.7 Samenwerking binnen het OKT

0 20 40 60 80 100

mijn OKT biedt voldoende mogelijkheden om casussen te bespreken

er is genoeg energie gestoken in vergroten van de saamhorigheid binnen

het OKT

door samenwerken in OKT's kunnen we gezinnen

en jeugdigen beter helpen.

als OKA heb ik voldoende invloed op de wijze waarop

we in het OKT

samenwerken %

helemaal mee eens mee eens niet mee eens/niet mee oneens

mee oneens helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

Zoals te zien is in figuur 1.8 vindt ruim veertig procent dat er buiten de werkoverleggen om onvoldoende informeel contact is met de teamleden van het OKT. Ongeveer een derde vindt dat er als oka’s onvoldoende gebruik gemaakt wordt van elkaars expertise.

Figuur 1.8 Samenwerking binnen het OKT 2

0 20 40 60 80 100

ik heb buiten de werkoverleggen te weinig informeel contact met mijn

teamleden als Oka’s maken we onvoldoende gebruik van

elkaars expertise

%

helemaal mee eens mee eens

niet mee eens/niet mee oneens mee oneens

helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

De volgende stellingen hadden specifiek betrekking op de jeugdpsycholoog en/of gedragsdeskundige:

 de expertise van de jeugdpsycholoog/gedragsdeskundige is waardevol voor mijn werk als oka

 als oka’s maken we voldoende gebruik van de expertise van de jeugdpsycholoog/gedragsdeskundige

Ruim 80% vindt de expertise van de jeugdpsycholoog/gedragsdeskundige waardevol voor het werk als oka, ruim 60% vindt ook dat er door de oka’s voldoende gebruik gemaakt wordt van die expertise (zie in de bijlage de toelichtingen, D2).

Figuur 1.9 Expertise van de jeugdpsycholoog/gedragsdeskundige

0 20 40 60 80 100

de expertise van de jeugdpsycholoog/

gedragsdeskundige is waardevol voor mijn werk

als OKA’s maken we voldoende gebruik van de

expertise van de jeugdpsycholoog/

gedragsdeskundige

%

helemaal mee eens mee eens niet mee eens/niet mee oneens

mee oneens helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

is geen onderdeel van ons team

Vervolgens is gevraagd hoe de oka’s de samenwerking met partners buiten het team ervaren. Zoals te zien is in figuur 1.10 is men hierover in het algemeen (zeer) positief. Het is maar in enkele gevallen dat de samenwerking moeizaam wordt ervaren. De

samenwerking met Jeugdbescherming (voorheen Bureau Jeugdzorg), Samen Doen en huisartsen wordt het vaakst als moeizaam beschreven (door respectievelijk 17%, 13% en

12% van de respondenten). Met kraamzorg/ verloskundigen en huisartsen wordt relatief vaak niet of nauwelijks mee samengewerkt. De toelichtingen staan opgenomen in de bijlage (D3).

Figuur 1.10 Hoe ervaart u de samenwerking met:

0 20 40 60 80 100

huisarts kraamzorg/

verloskundigen Jeugdbescherming

(BJAA) Samen Doen

AMK Vangnet Jeugd Bureau Leerplicht voorscholen/kindero

pvang (jeugd)ggz

school jeugd-/schoolarts

%

heel positief positief

neutraal moeizaam

heel moeizaam weet ik niet/geen antwoord

werk ik nauwelijks mee samen

Vervolgens is de oka’s gevraagd op de volgende stellingen te reageren:

 de taakverdeling tussen de oka en de IB-er/ zorgcoördinator op school is mij volstrekt helder

 het is voor mij volstrekt helder wanneer ik een casus moet doorverwijzen naar Samen Doen

 verwijzen naar Samen Doen stel ik zo lang mogelijk uit

 het is voor mij volstrekt helder wanneer ik een casus moet doorverwijzen naar Jeugdbescherming (vh Bureau jeugdzorg)

 verwijzen naar Jeugdbescherming (vh Bureau jeugdzorg) stel ik zo lang mogelijk uit

 Samen Doen en Jeugdbescherming nemen door oka’s aangemelde casussen vaak niet aan

 het is voor mij volstrekt helder wanneer ik kan doorverwijzen naar de gespecialiseerde zorg

 als ik doorverwijs naar de gespecialiseerde zorg dan worden kinderen of gezinnen daar snel geholpen

De vraag of Samen Doen en Jeugdbescherming door oka’s aangemelde casussen vaak niet aannemen blijkt moeilijk te beantwoorden. Bijna de helft heeft hierop geen antwoord en nog eens een kwart geeft een neutraal antwoord. Negen procent is het eens met de stelling en 21% is het er niet mee eens.

Verwijzen naar Samen Doen en Jeugdbescherming stelt ongeveer een op de vijf respondenten zo lang mogelijk uit. Ruim een derde geeft aan dat dit niet het geval is.

Maar het grootste deel geeft hierop een neutraal antwoord (niet mee eens/niet mee oneens) of kiest voor de optie ‘weet ik niet’.

De antwoorden op de overige stellingen staan weergegeven in figuur 1.11 en de toelichtingen zijn te vinden in de bijlage (D4).

Figuur 1.11 Samenwerking extern 2

0 20 40 60 80 100

als ik doorverwijs naar gespecialiseerde zorg worden

clienten daar snel geholpen het is helder wanneer ik een

casus moet doorverwijzen naar SD de taakverdeling tussen OKA

en IB-er/ zorgcoördinator is helder

het is helder wanneer ik een casus moet doorverwijzen

naar JBRA het is helder wanneer ik kan

doorverwijzen naar de gespecialiseerde zorg

%

helemaal mee eens mee eens niet mee eens/niet mee oneens

mee oneens helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

De laatste stellingen over samenwerking waren de volgende:

 met partners in de proeftuinen wordt nu beter samengewerkt dan in het verleden

 de informatie-uitwisseling met de partners in de proeftuinen is nog niet goed geregeld.

 de partners in de proeftuinen hebben voldoende vertrouwen in het OKT

 als oka kan ik voldoende vertrouwen op de inzet van de partners in de proeftuinen.

 als er knelpunten zijn is het vaak lastig om die met de partners in de proeftuinen te bespreken.

De meerderheid is wel van mening dat er beter wordt samengewerkt dan voorheen, maar opvallend is dat een groot deel van mening is dat de informatie-uitwisseling met de partners in de proeftuinen nog niet goed is geregeld, zie figuur 1.12 en 1.13.

Figuur 1.12 Samenwerking extern 3

0 20 40 60 80 100

partners in de proeftuinen hebben voldoende vertrouwen

in het OKT als OKA kan ik voldoende

vertrouwen op inzet van partners in de proeftuinen met partners in de proeftuinen wordt nu beter samengewerkt

dan in het verleden

%

helemaal mee eens mee eens

niet mee eens/niet mee oneens mee oneens

helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

Figuur 1.13 Samenwerking extern 4

0 20 40 60 80 100

informatie-uitwisseling met partners in de proeftuinen is nog niet

goed geregeld knelpunten zijn vaak lastig met partners in de proeftuinen te bespreken

%

helemaal mee eens mee eens

niet mee eens/niet mee oneens mee oneens

helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

4.8 Randvoorwaarden

Tot slot volgden er een aantal vragen over randvoorwaarden voor het werk als oka.

Ruim vier op de tien ondervraagde oka’s geeft aan dat ze onvoldoende tijd hadden om zich voor te bereiden op hun nieuwe functie als oka (43%), een iets kleinere groep (40%) had wel voldoende tijd (17% kiest bij deze vraag voor de optie ‘weet ik niet/geen

antwoord’).

De meerderheid van de oka’s is tevreden over de leerprogramma’s, vooral over het leerprogramma in het eigen team, zie onderstaand figuur.

Figuur 1.14 Tevredenheid over de leerprogramma’s

0 20 40 60 80 100 ondersteunende

leerprogramma van de gemeente ondersteunende leerprogramma in het

team

%

heel tevreden tevreden niet tevreden/niet ontevreden

ontevreden heel ontevreden weet ik niet/geen antwoord

De meeste oka’s voelen zich in hun werk enigszins of in sterke mate ondersteund door goede communicatiemiddelen op de vindplaatsen (flyers e.d.), adequate huisvesting op en buiten de vindplaatsen en juiste ICT-middelen (hard- en software). Toch is er een derde (in het geval van communicatiemiddelen) tot een vijfde van de oka’s die zich niet of nauwelijks ondersteund voelt.

Figuur 1.15 Ondersteuning bij de werkzaamheden als oka

0 20 40 60 80 100

adequate huisvesting op de vindplaatsen adequate huisvesting buiten de vindplaatsen

juiste ICT-middelen goede communicatiemiddelen op

de vindplaatsen

%

niet of nauwelijks enigszins in sterke mate weet ik niet/geen antwoord

De oka’s is gevraagd naar hoe zij hun caseload ervaren. De meeste van hen antwoorden dat ze deze niet zwaar en niet licht ervaren (43%) of zwaar, maar te doen (38%). Negen procent ervaart een te zware caseload en voor vijf procent is deze juist te licht, zie figuur 1.16.

Figuur 1.16 Ervaren caseload

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

te zwaar zwaar maar te doen

niet zwaar en niet licht

licht te licht weet ik niet/geen antwoord

%

Vier op de tien oka’s is verder van mening dat oka’s in hun team vaak te zware casussen hebben, 14% is het daar mee oneens, maar het grootste deel is het niet eens maar ook niet oneens met deze stelling.

Figuur 1.17 Ik ben van mening dat oka’s in mijn team vaak te zware casussen

0 20 40 60 80 100

helemaal mee eens mee eens

niet mee eens/niet mee oneens mee oneens

helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

Vervolgens zijn een aantal vragen gesteld over het registratiesysteem dat de oka’s gebruiken.

Een derde gebruikt RIS naar eigen zeggen niet, een kwart gebruikt het in (bijna) alle gevallen, ook bij de kleine, lichte casussen, zie figuur 1.18.

Figuur 1.18 Gebruik van RIS

0 5 10 15 20 25 30 35

in (bijna) alle casussen inclusief

de kleine lichte casussen

alleen in de wat zwaardere casussen

in een deel van de casussen onafhankelijk van

zwaarte casus

in (bijna) geen van de casussen

weet ik niet/geen antwoord

%

De ondervraagde oka’s lijken niet erg tevreden over RIS. Zo is dertig procent het oneens met de stelling dat de administratieve last beperkt is en is ongeveer veertig procent niet tevreden over het systeem, vindt het niet gebruiksvriendelijke en vindt dat het niet aansluit bij de dagelijkse werkpraktijk. De toelichtingen bij deze vragen zijn te lezen in de bijlage, onder toelichtingen bij E8.

Figuur 1.19 Tevredenheid over RIS

0 20 40 60 80 100

ik ben tevreden over RIS RIS sluit aan bij de dagelijkse werkpraktijk RIS is gebruiksvriendelijk de administratielast van

RIS is beperkt

%

helemaal mee eens mee eens niet mee eens/niet mee oneens

mee oneens helemaal mee oneens weet ik niet/geen antwoord

Voor 14 respondenten is RIS het enige systeem waarin zij gegevens registreren. De andere respondenten registreren in meerdere systemen, dat varieert van twee tot zes

systemen. De meerderheid geeft aan naast RIS nog in een of twee andere systemen te registreren.

Tot slot is gevraagd hoeveel uur de oka’s gemiddeld per week bezig zijn met de registratie van gegevens. Hun antwoorden variëren van 0 tot en met 25 uur, met een gemiddelde van vier uur per week. In figuur 1.20 is te zien dat voor de meeste oka’s geldt dat ze tussen de één en vier uren per week besteden aan registratie van gegevens.

Figuur 1.20 Gemiddeld aantal uur besteed aan registratie

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

0 1 2 3 4 5 6 8 16 18 25

abs.

aantal uren

gemiddeld

In document Meta-analyse proeftuinen Om het kind (pagina 95-106)