• No results found

In de samenwerking tussen de schoolbegeleider(s) en de boer(in) is het van belang dat er iets geheel nieuws wordt aangeboden. De werkzaamheden moeten geen les worden, maar wel leerzaam zijn. De opdrachten moeten voldoende ruimte voor eigen inbreng aan de kinderen bieden en de werkwijzen mogen niet te veel op onderwijzen lijken.

Daar zijn de kinderen allergisch voor. De kinderen vinden het prima, dat zie niet op school zitten. Ze vinden actief zijn en meedoen, gecombineerd met spel en lol, het belangrijkste. Dat ze dan toch iets leren is mooi meegenomen. Hierop moeten alle begeleiders inspelen. Zoals Janssen (2004, Pp. 3-14) al aangeeft is leren vooral zelf actief construerend bezig zijn. Begeleiders moeten kinderen hierin stimuleren door: betekenisvolle contexten aanbieden, kinderen zelf keuzes te laten maken, samen laten werken. Werken op de boerderij is een samenspel tussen kinderen, schoolbege- leiders en de boeren. De laatste twee hebben hierin een specifieke taak. Dat betekent dat de begeleiders ook samen moeten afstemmen en in ieder geval gebruik moeten maken van elkaars competenties en deskundigheden.

Het is van belang aan te geven dat we hier spreken over een speciaal programma voor het speciaal basisonderwijs. De leerlingen hebben speciale zorg nodig en het programma is er vooral op gericht de leerlingen een speciale leer- omgeving te bieden die aansluit op hun behoefte aan een concrete ‘echte’ context. Verder is het natuur erg belangrijk goede begeleiding te krijgen

Docenten als begeleiders Boeren als begeleiders

Houding Houding 1. Open (leer)houding aannemen. Samen met de

kinderen meer willen leren over de boerderij en alles wat daar plaatsvindt. Liefde voor kinderen die op hun eigen manier gaan leren.

1. Open (leer) houding aannemen. De kinderen willen leren kennen en aansluiting willen zoeken bij hun leefwereld. Liefde voor kinderen die op hun eigen manier gaan leren.

2. Pedagogische grondvormen van opvoedingscontact beheersen (zie Ter Horst 2007). Kan een

docentbegeleider:

x kinderen op verschillende leeftijden raken en hen iets leren;

x de techniek van verzorging mensen, planten, dieren toepassen;

x activiteiten organiseren; x samen met de kinderen werken;

x gesprekken voeren met kinderen (individueel en in een groep);

2. Open opstellen. Kinderen zich welkom laten voelen op het bedrijf en bij de boeren (met hun gezin). Normen en waarden van het bedrijf en de boeren aan de kinderen kunnen aanbieden. Ordening van taken die gedaan moeten worden op het niveau van de kinderen.

3. Liefde voor de natuur. Van de docent begeleider mag gevraagd worden interesse te tonen voor alles wat in de natuurlijke omgeving leeft en zich

ontwikkelt. Bepaalde basiskennis mag verondersteld worden, maar het gaat vooral om het tonen van belangstelling en willen bijleren op het gebied van natuur en milieu.

3. Liefde voor de natuur. De mogelijkheid om liefde voor grond, dieren, planten en het boerenleven uit te dragen en aanschouwelijk te maken.

4. Meedenken met boer 4. Meedenken met docent / begeleider

Het is van groot belang dat de docent begeleider en de boer(in) een hecht koppel vormen, die ook van elkaar willen leren. Het uitwisselen van informatie, goed met elkaar communiceren over taken, verantwoordelijkheden en over de kinderen biedt de mogelijkheid om een programma samen verder uit te bouwen.

Docenten als begeleiders Boeren als begeleiders

Kennis Kennis 1. Pedagogisch-didactische kennis over het werken in

concrete context.

1. Het vertalen van concrete situaties naar de beleving van de kinderen.

2. Kennis van de leerlingen uit de groep(en) met hun specifieke zorgvraag.

2. Kennis over de meest voorkomende zorgvragen uit de doelgroep.

3. Kennis van het boerenbedrijf. 3. Kennis van de school en het schoolprogramma. 4. Kennis over de activiteiten op de boerderij. 4. Kennis over het omzetten van dagelijkse

werkzaamheden passend voor de doelgroep. 5. Kennis over de natuur en ontwikkelingen in het

agrarisch landschap.

5. Kennis over het vertalen van natuurlijke en agrarische fenomenen naar de doelgroep(en).

De boeren hebben de boerderijkennis. Daarop worden ze ook zeer gewaardeerd door de kinderen.

De docentbegeleiders hebben kennis van de kinderen en van leerprogramma’s. Zij moeten zeker veel van de boerderij willen leren en openstaan voor nieuwe kennis.

Docenten als begeleiders Boeren als begeleiders

Vaardigheden Vaardigheden 1. Begeleiding van kinderen bij werkzaamheden op de

boerderij. Zelf dus kunnen melken, paarden borstelen, hoeven krabben etc.

1. Begeleiding van kinderen bij hun werkzaamheden op de boerderij.

2. Observeren van kinderen binnen deze leeromgeving en taken kunnen aanpassen aan niveau van de kinderen.

2. Observeren van kinderen en geschikte opdrachten voor kinderen kunnen bedenken binnen de boerderij.

3. Verslaglegging van de leer- en

ontwikkelingsmomenten van kinderen en vooral dit ook kunnen delen met andere collega’s in de school.

3. Aanpassen van de werkomgeving zodat kinderen goed mee kunnen werken.

4. Actieve werkvormen toepassen om kinderen tot een onderzoekende houding aan te zetten.

4. Boerderij werkzaamheden omvormen tot werkvormen die geschikt zijn voor kinderen. 5. Verbinding leggen tussen het leren op de boerderij

en het leren op school.

5. Meedenken over de mogelijke verbinding tussen leren op de boerderij en leren op school.

Het is belangrijk dat docentbegeleiders leren werken met gereedschappen, niet vies zijn van het werk en ook nieuwsgierig zijn naar de ontwikkelingen op de boerderij.

Regelmatig werd aangegeven dat boeren hele goede begeleiders zijn, omdat zij vanuit hun directe binding met het werk de kinderen direct kunnen boeien. Veel van de kinderen die aan het programma hebben deelgenomen zien de boeren ook als de echte deskundigen van de boerderij. De begeleiders vanuit de school moeten deze status heel erg verdienen. Gebleken is dat het noodzakelijk is voor de begeleiders vanuit de school om de werkzaamheden op de boerderij in de vingers te krijgen en meer kennis op te doen van de dieren, gewassen en vooral ook het gebruik van

machines op de boerderij. Nieuwsgierigheid naar allerlei activiteiten is een duidelijke eigenschap die de docenten moeten bezitten. Het was daarom in deze pilot ook prettig dat er na het tweede jaar met een vaste groep gewerkt werd. Deze groep van drie begeleiders is nu goed ingewerkt en vormt een goed team met de boeren samen.

De selectie van docenten en boeren die geschikt zijn om met dergelijke groepen te werken op de boerderij is van groot belang. Niets is zou frustrerend voor een programma als docenten die met de handen in de zij staan te kijken wat er allemaal gebeurt. Alhoewel de observatie en begeleiding van de (individuele) leerlingen de hoofdtaak is van de bege- leiders uit de school, moeten ze zeker mee willen en kunnen werken. Het is dan ook aan te bevelen dat de docenten door de boeren geïnstrueerd worden en dat de docenten een stage lopen op de boerderij voordat ze echt gaan beginnen. De selectie van de mensen die meegaan naar de boerderij moet streng zijn. Iemand die weigert werkkleding te dragen, is niet geschikt voor dit merk. Iemand die bij elk geurtje gillens de schuur uitrent ook niet. Dus is het zaak de begeleiders goed te selecteren en goed voor te bereiden.

Alhoewel de boer(in) en de docenten als begeleiders andere taken hebben, bleek tijdens de pilot het samenspel steeds belangrijker te worden. De boer(in) werd heel goed in het individueel begeleiden van de kinderen. De begeleiders vanuit de school werden steeds meer bedreven in het boerenwerk. Na drie jaar was er een vast team dat goed op elkaar was ingespeeld. Juist zo’n samenwerking laat ruimte voor meegaan met de ontwikkelingen van alledag. Op onverwachte gebeurtenissen kan soepel ingespeeld worden. Programma’s worden omgegooid, zodra er iets gebeurt dat belangrijker is. Juist in de samenwerking versterken de begeleiders elkaar en kunnen daarmee als professionals een grote betekenis voor de kinderen hebben.