• No results found

5 Ervaringen op akkerbouwbedrijven

5.4 Bemesting bepalende factoren

Hoewel geen wettelijke verplichting maakt de meerderheid van de akker- en tuin- bouwers in het winterseizoen een bemestingsplan, vaak opgesteld door een ad- viseur. De complexiteit van de materie (wettelijke gebruiksnormen, forfaitaire en werkelijke werkingscoëfficiënten van stikstof uit dierlijke mest, gewasbehoefte, perceelsverschillen, enzovoort) en verdere aanscherping van het wettelijk kader en omgevingsfactoren nopen tot een steeds uitgekiender plan.

Echter, in de praktijk wordt gedurende het bemestings- en groeiseizoen vaak van het plan afgeweken vanwege de actuele situatie. De daadwerkelijke gift is daarbij afhankelijk van onder andere de weersomstandigheden, de bodemom- standigheden en de gewasstand op dat moment. Meer dan in de melkveehoude- rij gebruiken akkerbouwers het bemestingsplan voor de grove lijn, maar voor de fine-tuning op het moment van de bemesting zijn het toch vooral zijn ervaring, zijn vakmanschap en zijn risicoperceptie die de uiteindelijke gift bepalen. Zowel in de melkveehouderij als in de akkerbouw speelt dus het eigen inzicht van de ondernemer een belangrijke rol. Het 'oog van de meester', dat vooral bij de in- schatting van de bodemomstandigheden en de gewasstand van belang is, wordt daarbij soms ondersteund door tussentijdse metingen en daaraan gekoppelde adviezen. Zo maken aardappeltelers gebruik van de zogenaamde 'bladsteel- tjesmethode', waarbij het al dan niet bijstrooien van stikstof gedurende het groeiseizoen afhangt van de uitslag van de bladsteeltjesbemonstering. Ook kan gebruik gemaakt worden van het stikstofbijmestsysteem (NBS). In dit systeem worden vanaf 3 à 4 weken na opkomst met tussenpozen enkele grondmonsters op stikstof onderzocht om vast te stellen of de bodem voldoende stikstof bevat voor een optimale ontwikkeling van het gewas tot het eind van het seizoen. Der- gelijke geavanceerde bemestingsmethoden worden in de melkveehouderij niet gebruikt. Uiteraard is ook een rol weggelegd voor de economie. De gunstige prijs van dierlijke mest is er mede de oorzaak van dat veel akkerbouwers hier- van in grote mate gebruik maken. Afwegingen vinden daarbij plaats tussen bij- voorbeeld lage bemestingskosten en risico op structuurschade bij uitrijden van mest op zwaardere gronden onder ongunstige omstandigheden, of tussen een goedkope mestsoort met gunstige eigenschappen tegenover onzekerheid qua gehaltes in de mest en onzekerheid over de hoeveelheid en tijdstip van minerali- satie van de organisch gebonden stikstof in de mest. Deze afweging speelt bij akkerbouwers een veel duidelijker rol in vergelijking met melkveehouders. Voor melkveehouders is het mestgebruik erop gericht om binnen de wettelijke kaders zo weinig mogelijk mest af te hoeven zetten; voor akkerbouwers gaat het juist

79 om eventuele aanvoer van mest, waarbij alternatieve meststoffen, zoals kunst-

mest, veel duidelijker in de overwegingen worden betrokken.

Als voorbeeld van een gebruikte vuistregel van de ondernemer kan genoemd worden dat vooral op consumptieaardappelbedrijven in het Zuidwestelijk kleige- bied dikwijls een fosfaatkunstmestgift in het voorjaar vlak voor het poten wordt gegeven. Dit zou een gunstige invloed hebben op de knolzetting van aardappe- len. In de nieuwe mestwetgeving gaat deze fosfaatkunstmestgift ten koste van de mogelijkheid van het uitrijden van (goedkope) dierlijke mest. Het zou daarom qua bemestingskosten gunstiger zijn de fosfaatkunstmestgift achterwege te la- ten. Wetenschappelijk is niet aangetoond dat deze gift op percelen met een vol- doende fosfaattoestand nodig is, maar toch hecht een aantal aardappeltelers zeer aan de beschikbaarheid van zogenaamde 'verse' fosfaat.

Naast de voedingselementen is ook de voorziening met organische stof van belang. De hoeveelheid en soort meststof is onder meer afhankelijk van de ge- wassen die op een bedrijf geteeld worden, de kwaliteits- en opbrengstdoelstel- lingen van de ondernemer en afnemer en de mate waarin groenbemesters geteeld (kunnen) worden. Bovendien let men erop dat, ook voor de lange ter- mijn, de bodemvoorraad op peil blijft.

Aldus is de bemesting op akkerbouwbedrijven samen te vatten als een pro- ces, waarvoor de basis ligt in de agronomische relaties, gebonden aan het wet- telijke kader en waarbij het vakmanschap van de ondernemer de uiteindelijk inkleuring bepaalt.

Figuur 5.1 Overzicht van factoren die de bemesting bepalen a)

Bedrijfssysteem - Biologisch/gangbaar - Bouwplansamenstelling - Bouwplanbemesting/vruchtopvolging Agronomische factoren - Gewas - Ras

- Grondsoort (zand/zavel/lichte klei/zware klei; fosfaatfixatie, bodemprofiel)

- Bodemvoorraad

- Bodemgesteldheid (draagkracht, temperatuur, vochtigheid, slempgevoeligheid)

80

Figuur 5.1 Overzicht van factoren die de bemesting bepalen a)

Omgevingsfactoren

- Beschikbaarheid van de mest

- Kwaliteit van de mest; aanwezigheid van onkruidzaden

- Prijs

- Beschikbaarheid van apparatuur

- Wet- en regelgeving

- Voorschriften afnemer, certificeringsvoorschriften

- Eisen die er verhuurder van een perceel stelt (bijv. verplichte afname van dierlijke mest van de verhurende veehouder

Actuele situatie

- Afwatering/drainagecapaciteit

- Weersomstandigheden

- Weersverwachting

- Stand van het gewas (bijbemesting) Management factoren

- Vorm waarin de bemesting wordt gegeven (bijv. snel- vs. traagwerkende stikstof)

- Doel van de teelt (bulk, kwaliteitsproducten, brouw/voergerst, tafel/industrieaardappel)

- Gewenst oogsttijdstip

- Gebruik groenbemesters, soms in combinatie met uitrijden van dierlijke mest in het najaar

- Ervaring m.b.t. gewasreactie op betreffend perceel

- Algemene bemestingsadviezen

- Adviezen van voorlichter/leverancier Ondernemer

- Beoordeling van de ondernemer over de actuele omstandigheden qua gewas en grond

- Perceptie t.a.v. gevoeligheid voor schimmelziekte en gewasontwikkeling

- Perceptie noodzaak 'verse' fosfaat toedienen

- Inschatting/verwachting mineralisatie van organisch gebonden stikstof

- Perceptie positieve dan wel negatieve aspecten van gebruik van dierlijke mest

- Perceptie van de ondernemer t.a.v. schade door uitrijden van dierlijke mest op zwaardere gronden.

- Teeltdoel: gaat de ondernemer voor kwaliteit of voor kwantiteit van het product?

- Traditie

81