• No results found

Na lang bellen ging de deur open en er stond een man in de deuropening, die Daniël nog vaag herkende van diens vooroorlogse bezoeken aan hun huis. Hij keek

niet vriendelijk.

‘Dag, Tom,’ zei Daniëls moeder.

‘Dag,’ groette hij nors.

‘We zijn hierheen gekomen in de hoop dat we hier een tijdje kunnen logeren.’ Daniëls

moeder deed alvast een stap naar voren om binnen te komen.

De man bleef echter onwrikbaar staan. ‘Voor jullie is hier geen plaats. Ik wil jullie

hier niet hebben.’

Tante Hetty verscheen achter in de gang. ‘Ach, zijn jullie daar,’ zei ze blij, maar

toen ze de norse blik van haar echtgenoot zag, verdween de glimlach van haar gezicht

en werd ze erg onzeker. ‘Wat komen jullie doen?’ vroeg ze timide.

‘Die denken hier te kunnen slapen,’ antwoordde de man schamper. ‘Je moet maar

lef hebben.’

‘Maar ze is mijn zuster,’ probeerde de vrouw.

‘Mooie zuster heb jij!’

‘Tom,’ zei Daniëls moeder, ‘het gaat maar om een paar dagen. Tot alles weer

rustig is geworden. Dan gaan we terug.’

‘Nee,’ zei de man, ‘het gebeurt niet. Als ik in de stad zou wonen, zou ik er

misschien nog over denken, maar in een dorp is dat onmogelijk. Ik kan net zo goed

mijn hele nering weggooien, want door jullie is alles besmet.’

‘Maar jullie kunnen wel even binnenkomen om wat te eten,’ zei tante Hetty.

‘Vooruit, Tom, niet zo kinderachtig. Het is al donker. Niemand zal dat zien.’

De man deed een stap naar achteren. ‘Nou, vooruit dan maar,’ mokte hij na. ‘Alleen

niet langer dan een uur. Dan moeten ze weer weg zijn.’

‘Een uurtje maar,’ beloofde zijn vrouw.

Daniël draaide zich om. ‘Nee, dank u,’ zei hij, ‘maar ik ga terug naar Amsterdam.

Ik hoef niet meer.’ Hij liep terug naar de auto en ging erin zitten.

Zijn moeder kwam naar hem toe. ‘Kom, Daniël,’ zei ze, ‘doe niet zo vervelend.

We kunnen wat eten. Jij hebt toch ook honger?’

‘Ik ga daar niet meer naar binnen. Na alles wat jullie voor hen gedaan hebben?

Laf zijn ze en ik kan het niet aanzien dat ze u zo vernederen. Ik heb honger, maar

ook een gevoel van eigenwaarde. Bovendien heb ik er spijt van dat we papa in

Amsterdam hebben laten zitten.’

Ze keek hem even aan. ‘Je bent lief,’ zei ze. ‘En je hebt gelijk ook.’

‘Flauw hoor,’ reageerde zijn zuster toen ze terugreden naar Amsterdam. ‘Ik had zo'n

trek. Jij bent altijd spelbreker.’

Ze werden op de terugweg drie maal aangehouden door een militaire controle,

maar ze hadden geen problemen. ‘Eindelijk iemand die teruggaat naar de stad en die

hem niet smeert,’ zei een landwacht die bij een van de posten stond. ‘Het is me toch

een stelletje slampampers. Het eerste het beste bericht en ze gaan er als hazen

vandoor.’

‘Ja, het is me wat,’ zei Daniëls moeder. Toen ze doorreden, keken ze elkaar wat

beschaamd aan.

Daniëls vader kwam onmiddellijk uit bed zodra hij hen hoorde binnenkomen.

‘Gelukkig dat jullie er zijn. Het is jullie daar dus niet zo goed bevallen?’ Daniëls

moeder begon te huilen en hij bracht haar naar boven.

Toen hij weer beneden kwam, stond Hedwig al in de keuken om koffie te maken.

‘Bovendien heb ik nieuws,’ vertelde Daniëls vader. ‘Al die geruchten zijn op niets

gebaseerd. De Amerikanen en de Engelsen zitten nog beneden de rivieren. Ze hebben

zelfs behoorlijke verliezen geleden. Dus het ziet er niet naar uit dat ze hier de eerste

tijd zullen arriveren.’

‘Maar ze komen dus wel?’ informeerde Daniëls zuster angstig.

‘Op een keer,’ zei Daniëls vader, ‘op een keer zullen ze heus wel komen.’

Het heilig vuur was verdwenen. Micha weg, hij alleen achtergebleven - en hij had

al zoveel mensen om zeep gebracht. Daar gaat de lol ook wel af. Alles went, zeggen

ze weleens. Dan ook de aanblik van bloed, verbrijzelde hersenen, versplinterde botten,

lillend vlees. Eens moest er een einde aan alles komen. Wat had het hem gebracht?

Voldoening en geluk. Maar ook dat ging voorbij. Het geluk was hem ontglipt en

voldoening voelde hij nog maar zelden. Nee, het ging helemaal verkeerd met Daniël.

Hij besefte dat zelf maar al te goed. ‘Narigheid en ellende,’ mompelde hij voor zich

uit.

Nu nog één karwei: zijn allerlaatste. Als dat gedaan was, hoopte hij rust te vinden.

Welverdiende rust vond hij zelf. Hij zou daarna nooit meer hoeven te doden. Geld

had hij genoeg voor jaren - al meer dan genoeg, want lang had hij toch niet

meer te leven, zo reëel was hij wel. En vergelding zou hij niet meer hoeven te zoeken,

hoe hij ook in zijn geheugen tastte. Alleen deze ene keer nog. De vernedering, zijn

moeder aangedaan, stak nog als een angel en verwondde hem steeds opnieuw als hij

eraan dacht. Kom, dacht hij. Even diep ademhalen en dan is alles voorbij.

Hij was de enige die uit de trein stapte op het kleine perron van het dorpsstation.