• No results found

De belemmeringen met betrekking tot regelgeving voor de kringlooplandbouw in de

Hoewel de overheid in de landbouwvisie aangeeft te willen sturen op een kringlooplandbouw is deze er zelf ook nog niet klaar voor. Er zijn namelijk verschillende belemmeringen die het volledig circulair maken van een varkensbedrijf tegenhouden of moeilijk maken. In dit hoofdstuk komt de deelvraag ‘Waar zitten belemmeringen met betrekking tot regelgeving voor kringlooplandbouw in de varkenshouderij?’ aan bod.

4.1. Mineralenconcentraat

Een belangrijke belemmering om kringlopen te kunnen sluiten is de toekenning van

mineralenconcentraat als kunstmest. Dit is een product dat overblijft bij de mestverwerking van drijfmest. Er blijft een dikke (organische) fractie over, water en een mineralenconcentraat. Om zodoende meer van origine dierlijke mest op het eigen land te kunnen gebruiken. Bovendien kan hierdoor preciezer bemest worden. In het advies van dhr. Nijpels (2018) wordt ook al

gesuggereerd om het kunstmest gebruik te verminderen.

De overheid is aan het onderzoeken naar de mogelijkheden met betrekking tot het gebruik van mineralenconcentraat (RVO). Echter heeft de overheid wel enkele zaken die duidelijkheid moeten geven en waarna de overheid kan beslissen of het gebruik van mineralenconcentraat gebruikt kan worden bovenop de gebruiksnormen voor dierlijke mest. Het onderzoek loopt van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. Onderzocht wordt (RVO):

- Wat de landbouw- en milieukundige effecten van mineralenconcentraat zijn - Wat de effecten vergelijkbaar of hetzelfde zijn als die van kunstmest

- Beoordelen of het mineralenconcentraat voldoet aan de verwachting op het gebied van (chemische) kenmerken, zoals stabiliteit en opname door de gewassen

- Beoordelen of het concentraat gebruikt kan worden bovenop de gebruiksnorm dierlijke mest, zonder dat dit (extra) risico voor vervuiling (van het milieu) oplevert. Uiteraard wel binnen de gebruiksnorm stikstof en fosfaat

- Producenten en afnemers van mineralenconcentraat in de gelegenheid stellen de markt voor het mineralenconcentraat te onderzoeken

- De borging van de kwaliteit van het mineralenconcentraat beoordelen door het stellen van extra kwaliteitseisen die meetbaar zijn.

Om dit mineralenconcentraat te mogen exporteren naar het buitenland dient er een CE- keurmerk op de stof te komen. Hiermee kan er vrije handel plaatsvinden van

mineralenconcentraten. (Van Gruisen, 2017) Er wordt aan gewerkt in Europa om CE-markering op de Europese markt te krijgen voor het mineralenconcentraat. Hiervoor dient 1 algemeen kader gesteld te worden. Onder andere voor de hoeveelheid residuen die in het

mineralenconcentraat kunnen zitten (Koenders, 2016).

Een mineralenconcentraat moet op dit moment voldoen aan de volgende eisen (European Commission, Directorate-General for Internal Market, Industry, Entrepreneurship and SMEs, 2016):

- 2% van de massa moet stikstof (N) zijn; - 1% van de massa moet fosfaat (P2O5) zijn; - Of 2% van de massa moet K2O zijn;

Ook in het 6e Nederlandse actieprogramma betreffende de nitraatrichtlijnen 2018-2021 (Directoraat-generaal Agro en Natuur, 2017) is er ruimte gemaakt om te experimenteren met mineralenconcentraat. Dit pilotproject is voor 10 bedrijven. Deze bedrijven scheiden de mest en via concentratie door omgekeerde osmose wordt een hoogwaardige vloeibare stikstof-

kaliummeststof gewonnen. De kwaliteitseisen aan dit product zijn dat het ten minste 90% minerale stikstof te bevatten, verhouding tussen gehalte N en gehalte P2O5 in het product moet hoger zijn dan 15:1 en de elektrische geleidbaarheid hoger dan 50 mS/cm. Dit onderzoek loopt in de jaren 2018 en 2019. Hierdoor zou het mineralenconcentraat bovenop de gebruiksnormen voor dierlijke mest kunnen komen. Bovendien wordt in dit onderzoek gekeken bij de

productiebedrijven naar het te lozen water op het oppervlaktewater. Hierbij wordt gekeken naar emissies van pathogenen en resten van diergeneesmiddelen via het permeaat-water. Dit zal door de waterschappen gebruikt worden voor het opstellen van best beschikbare technieken voor mestverwerking in het kader van het lozingenbesluit. Aangezien op dit moment een

lozingsverbod geldt, moet dit worden aangevraagd wanneer er water vanuit het verwerkingsproces op het oppervlaktewater geloosd mag worden (Artikel 5.3 van het

(Lozingsbesluit open teelt en veehouderij, 2000)). Hierbij moet aangetoond worden dat er geen gevolgen voor het oppervlaktewaterlichaam zal zijn.

De CO2-emissie voor kunstmest is tussen de 2,3 en 2,9 kg CO2 per kg stikstof. Voor

fosfaatkunstmest ligt dit rond de 1,3 kg CO2 per kg fosfaat. Wanneer dit op een energie neutrale manier verwerkt kan worden tot mineralenconcentraat wordt de emissie van deze mineralen weggenomen en geeft dit meteen een besparing van de emissie van CO2. (de Haas & van Dijk, 2010)

4.2. Diermeel

Diermeel is, na de uitbraak van BSE, verboden om te verstrekken aan varkens. Sindsdien mag alleen Rendac in Nederland de kadavers ophalen en verwerken. De Europese verordening (Europees Parlement, Raad van de Europese Unie, 2011) is leidend in deze regeling. Hierin staat beschreven in Bijlage X hoofdstuk II afdeling onder B.1.b)ii) (pagina L. 54/66 en 67) dat verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van zoogdieren verwerkt moeten worden waarna het verwijderd of verstookt als brandstof dient te worden. Of mogen indien uitsluitend bestemd voor gebruik in voeder voor gezelschapsdieren worden verwerkt tot productie voor voeder in gezelschapsdieren. Landbouwhuisdieren worden hierin expliciet genoemd waar geen dierenmeel heen mag. Vismeel bijvoorbeeld mag wel worden verwerkt in voeders voor landbouwhuisdieren sinds 2015 (Nieuwe Oogst, 2015). Vanuit Nederland is er richting de Europese Commissie wel druk om diermeel van vooral varkens en pluimvee te gebruiken als diermeel in varkens en pluimveevoeding, vooral Jan Huitema zet zich hier voor in (Huitema, 2016). Bovendien zijn varkens en pluimvee ongevoelig voor BSE. Varkens en pluimvee categorie 3 materiaal is geschikt om diermeel van te maken. Categorie 1 en 2 materiaal moet sowieso worden verwerkt en verbrand (Minsterie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Z.D.).

4.3. Insecten

Een andere veelbelovende mogelijkheid voor het verder verduurzamen en het sluiten van de varkenskringloop is de inzet van insecten als potentiële eiwitbron. De eerdergenoemde BSF kunnen goed groeien op reststromen en op mest. Hierdoor wordt de mest geconcentreerder (organisch materiaal wordt voornamelijk genuttigd door de BSF) met betrekking tot mineralen. Echter mag op dit moment enkel het vet na verwerking verstrekt worden aan varkens en

pluimvee (Wageningen UR, Z.D.). Dit komt doordat de insecten zijn ingedeeld bij

landbouwhuisdieren. Hierdoor mogen de insecten officieel ook niet gevoed worden met restmaterialen van mest. En wanneer de insecten gevoed worden door plantaardig materiaal moet er in de regelgeving ruimte gemaakt worden om deze insecten en dus ook het eiwit van de insecten kan worden gevoerd worden aan onder andere varkens (Vandenbosch, 2015). Op dit moment valt het nog onder Categorie 3 afvalmateriaal. Hierdoor moet het bij deze bedrijven verwerkt worden en kan het uitsluitend in voeding voor gezelschapsdieren verwerkt worden.

4.4. Afval consumenten

Alhoewel varkens in het verleden in de landbouw de functie had als verwerker van onder ander huisafval/ keukenresten (gft-afval) van de boeren. Is dit door regelgeving vanaf 1986 verboden om afvalresten te verstrekken aan varkens. Directe aanleiding van het verbod op het gebruik van keukenafval is het ontstaan van de Afrikaanse varkenspest (Braks, 1987). Dit huisafval gaat nu naar afvalbergen, compost of verbrandingsoven. Echter wordt in bijvoorbeeld Japan en Zuid- Korea vanaf 2001 gewerkt met ‘swill’ (verhit etensresten). Hierbij is het belangrijk dat dat deze etensresten worden verhit aangezien in datzelfde jaar in het Verenigd Koninkrijk nogmaals bleek dat in etensresten dierziekten kunnen voorkomen. Destijds voerde een agrariër rauwe

etensresten aan de varkens en kreeg een MKZ uitbraak onder de varkens. Hierna verbande heel Europa het gebruik van swill. In Japan wordt in 2009 tot 93% van de etensresten die afkomen van fabrieken gebruikt als veevoeding. 47% van de restproducten van de Retail en 16% van catering en eetservice resten worden verwerkt. Door dit afval 30 minuten 70°C of 3 minuten op 80 °C te verhitten wordt ervoor gezorgd dat virussen en bacteriën vernietigt of onschadelijk gemaakt worden. Uit onderzoek van (zu Ermgassen, Phalan, Green, & Balmford, 2015) van de Cambride University kan er potentieel 1,8 miljoen hectare agrarisch land bespaard worden wanneer swill weer wordt goedgekeurd in Europa. Dit is 1/5e van het totale landgebruik door de

varkenshouderij in Europa. Bovendien kunnen de voerkosten met 50% dalen (Burgers, 2018). Om de kringlopen te sluiten zal deze afval ‘gerecycled’ moeten worden door varkens.