• No results found

Huidige verstedelijking Bundelingsgebied Ruimte voor de Rivier EHS en VHR Nationale Landschappen Kustfundament 20 Ke-contour Schiphol 2005 Figuur 6.1.3 Overzichtskaart van het huidige ruimtelijk beleid (Nota Ruimte 2006).

Welvaart en Leefomgeving 2006

Tabel 6.1.2 laat niet zien dat de ruimtebehoefte in de periode na 2020 in elk landsdeel een stuk lager is dan in de periode daarvoor. De EHS is dan in omvang voltooid (2018) en behoeft geen grond meer, de behoefte aan bouwgrond voor woningen halveert en wordt in het Regional Communities-scenario zelfs in alle landsdelen negatief. De behoefte aan nieuwe ruimte voor economische activiteiten stelt dan al niet zo veel meer voor; na 2020 is deze behoefte in alle landsdelen bij twee van de vier scenario’s zelfs helemaal verdwenen. Ruimtegebrek zal waarschijnlijk na 2020 alleen nog een issue zijn als de bevolking groeit. Figuur 6.1.4 laat per landsdeel zien hoe de ruimte- vraag tussen 2020 en 2040 is samengesteld. Voor de achterliggende factoren bij deze ontwikkeling verwijzen we naar hoofdstuk 5, waar deze thema voor thema besproken worden.

2002-2040 Randstad

Global Economy Strong Europe Transatlantic Market Regional Communities

Wonen 44 27 24 6 Werken 17 8 7 -1 Recreatie 26 20 14 9 Natuur 26 31 22 22 Totaal 112 86 67 36 2002-2040 Overgangszone

Global Economy Strong Europe Transatlantic Market Regional Communities

Wonen 30 16 17 6 Werken 14 6 7 -1 Recreatie 15 8 6 3 Natuur 46 60 42 54 Totaal 105 89 72 62 2002-2040 Overig Nederland

Global Economy Strong Europe Transatlantic Market Regional Communities

Wonen 21 12 12 3 Werken 14 7 9 0 Recreatie 8 3 2 1 Natuur 43 50 35 47 Totaal 86 72 58 51 Tabel 6.1.2 Nieuwe ruimtevraag in de landsdelen (x1000 ha), 2002-2040. 14

1

H 6.1 Ruimtelijk beeld

Krimp?

De behoefte aan woningen en bedrijfsgebouwen neemt af. Dit kan op lange termijn leiden tot een omslag op de markt voor grond en vastgoed. De relatieve grond- en vastgoedprijzen zullen dan geleidelijk dalen en mensen kunnen daardoor ruimer en groener wonen en werken. Als gevolg daarvan zou het open gebied minder aantrek- kelijk kunnen worden. Hoe dit proces werkelijk zal verlopen en met welke schokken dit gepaard zal gaan, is onderwerp voor een onderzoek dat buiten het kader van deze studie valt.

Conclusies en signalen

Landbouw en natuur

Voorlopig is er nog behoefte aan uitbreiding van areaal, zowel voor natuur als voor werken, wonen en recreatie. Die ruimte is er, maar zal grotendeels ten koste gaan van de landbouwbestemming, en het landschap zal hierdoor veranderen. De locaties voor EHS-uitbreiding (natuur) liggen min of meer vast en interfereren niet veel met de behoefte aan bouwlocaties. Wel kan de volgorde waarin de EHS wordt uitgebreid ruimtelijk samenhangen met de krimp van de landbouw: boeren zijn sneller geneigd hun land van de hand te doen als ze slechtere bedrijfsresultaten boeken.

Global

EconomyEuropeStrong atlanticTrans- Market Regional Commu- nities -10 0 10 20 30 ha (x 1000)

Randstad

Ruimtevraag 2020 - 2040

Global

EconomyEuropeStrong atlanticTrans- Market Regional Commu- nities ha (x 1000)

Overgangszone

Global

EconomyEuropeStrong atlanticTrans- Market Regional Commu- nities ha (x 1000) Wonen Werken Recreatie Natuur

Overig Nederland

Figuur 6.1.4 Extra ruimtevraag in de drie landsdelen tussen 2020 en 2040.

Welvaart en Leefomgeving 2006

Bedrijfslocaties

Bij de planning van nieuwe bedrijfslocaties moet er gezien de lange voorbereidingstijd nu al rekening mee worden gehouden dat de vraag naar ruimte na 2020 kan omslaan. Afhankelijk van het scenario zal er dan ruimte vrijkomen. Door daar nu bij stadsvernieu- wing al rekening mee te houden, kan worden voorkomen dat straks de minst aantrek- kelijke terreinen en kantoorlocaties langzaam vervallen en hun omgeving meezuigen in een negatieve spiraal. Een ruimtelijk krimpscenario biedt nieuwe mogelijkheden om de ruimte in te richten. Door tijdig op deze ontwikkeling te anticiperen, worden deze mogelijkheden maximaal benut.

Woningbouw

Als er meer bouwgrond komt voor woningen, voorziet dit in de vraag naar onderdak, wooncomfort en woonomgeving van een groot deel van de bevolking, verbetert de prijs-kwaliteitverhouding en wordt de woningmarkt via doorstroming beter toegankelijk voor starters. Al deze effecten verhogen de maatschappelijke welvaart. Daar staat tegenover dat de open ruimte die daarvoor wordt opgeofferd een zekere landschap- pelijke waarde kan hebben. Als het ruimtelijk beleid trendmatig wordt voortgezet, zal deze bouwgrond vooral aan de stadsranden worden gezocht. Dit zijn vaak niet de plaatsen met de grootste landschappelijke betekenis. Of in de ruimtelijke opgave voor 2002-2040 kan worden voorzien zonder aan de Nationale Landschappen te knabbelen en zonder de infrastructuur te veel te belasten, is een ontwerpvraag voor de toekomst.

Grote steden en landelijk gebied

Om diverse redenen geeft het ruimtegebruiksaldo op geaggregeerd niveau een te roos- kleurig beeld van de werkelijke omvang van de ruimtelijke knelpunten. Daarbij worden immers positieve en negatieve saldi op regionaal niveau tegen elkaar weggestreept. Een saldo in termen van oppervlakte geeft echter maar beperkte informatie over de mate waarin de kwaliteit van de fysieke omgeving in het geding is. Een zendmast neemt maar weinig ruimte in beslag, maar kan een open landschap aantasten dat duizend keer zo groot is. Nieuwe woon- en werkgebieden daarentegen kunnen een rommelig landbouwgebied verrijken, mits ze zo zijn vormgegeven en ingericht dat ze goed passen bij het landschap en niet afsteken tegen de traditionele bouwvormen. Daarom zullen we in de twee volgende paragrafen proberen te beschrijven wat de scenario’s betekenen voor de vier grote steden en voor het landelijk gebied.

1

H 6.2 Ruimtelijk beeld

Grote steden

Grote steden

Grote steden trekken van oudsher mensen en bedrijven aan. Mensen, activiteiten, contactmogelijkheden en ideeën concentreren zich in en rond grote steden. Dit biedt een goede voedingsbodem voor groei, vooruitgang en vernieuwing, uitgedrukt in metaforen als ‘de stad als sociale roltrap’, ‘de stad als emancipatiemachine’, ‘de stad als broedplaats’ en ‘de stad als economische motor’. Tegelijkertijd brengt de hoge dichtheid van bevolking, bedrijven, verkeer en bebouwing echter ook problemen met zich mee. In deze paragraaf verkennen we de ontwikkelingen aan de hand van vier grootstedelijke ‘markten’ (arbeidsmarkt, woningmarkt, voorzieningenmarkt en mobiliteitsmarkt) die de kansen en uitdagingen van de stad lijken te bepalen. Omdat de bevolkingsontwikkeling belangrijk is voor al deze markten, behandelen we die het eerst. Vervolgens kijken we naar ontwikkelingen op het gebied van milieu en gezondheid en tenslotte trekken we conclusies over de fysieke kwaliteit van stadswijken in de vier scenario’s.

Omdat de grootstedelijke ontwikkelingen het sterkst op de voorgrond treden in de grootste steden, baseren we de analyse op cijfers voor de vier grote steden en hun stadsgewesten. De cijfers in dit hoofdstuk hebben steeds betrekking op Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht samen, en waar het stadsgewesten betreft, op het totaal van de COROP-gebieden Groot-Amsterdam, Zaanstad, Groot-Rijnmond, Haaglanden, Delft en Westland, en Utrecht. In deze studie gaan we verder niet in op individuele steden.

Beleid

Hoe definiëren we in de vier scenario’s het trendmatige beleid voor de grote steden? Veel beleidsterreinen zijn relevant, zoals immigratiebeleid, inkomens- en onderwijs- politiek, volkshuisvesting, economisch beleid, verkeers- en vervoersbeleid, milieubeleid en infrastructuurplanning. Het trendmatige beleid voor al deze beleidsvelden hebben we uitgewerkt in de betreffende paragrafen van hoofdstuk 5, zodat we hier naar deze uitwerkingen kunnen verwijzen. Daarnaast wordt er al geruime tijd nationaal gebieds- gericht beleid gevoerd voor de grote steden en voor bepaalde wijken daarbinnen, de laatste jaren onder de noemer ’grotestedenbeleid’. In de loop van de tijd zijn de doelstellingen van dit beleid veranderd en zijn er heel verschillende middelen voor ingezet (Van der Wouden en De Bruijne, 2001). Bovendien is de toekomst van dit beleid na 2009 nog onzeker. Daarom valt er voor de periode tot 2040 weinig meer te zeggen dan dat het grotestedenbeleid een zekere dempende werking zal hebben op de grootste lokale problematiek in de grote steden.

Bevolkingsontwikkelingen

Vooral de binnenlandse en buitenlandse migratie zijn bepalend voor bevolkings- ontwikkelingen in de grote steden. Sinds de jaren tachtig is het binnenlandse migra- tiesaldo in de grote steden licht negatief en dat in hun stadsgewesten licht positief.

Welvaart en Leefomgeving 2006

Mensen die naar de stad verhuizen, zijn in doorsnee alleenstaand en jong. Zij hebben in vergelijking met de uitstroom een laag opleidingsniveau en een laag inkomen. Verhuizers uit de stad zijn juist vooral gezinnen met een hoog inkomen en opleidings- niveau. Dit verschil is minder alarmerend dan het lijkt, omdat dit (in ieder geval deels) een gevolg is van de vooruitgang die veel bewoners in de stad boeken. Vaak zijn het mensen die tijdelijk naar de stad komen om een opleiding te voltooien, een carrière te beginnen en een gezin te stichten, om daarna weer te vertrekken (de stad als sociale roltrap – Fielding, 1991). Gemiddeld genomen is het opleidingspeil in de stad hoog, terwijl het inkomen lager ligt dan in de randgemeenten. De huishoudens in de stad zijn kleiner dan elders. Het licht negatieve binnenlandse saldo (de uitstroom uit de stad) wordt ruimschoots gecompenseerd door de immigratie vanuit het buitenland (instroom in de stad). Immigranten, vooral de gezinsmigranten, vestigen zich bij voorkeur in de grote steden. Hierdoor wordt de bevolking van de grote stad jonger: het aandeel 65+’ers is in de grote steden lager dan landelijk.

Omvang en samenstelling immigratie bepalend

Vooral de omvang en samenstelling van de immigratie bepalen hoe de bevolking van de grote steden zich in de toekomst zal ontwikkelen. Behalve van relatieve welvaarts- ontwikkelingen in Nederland en de herkomstlanden, hangt deze ontwikkeling ook af van het immigratiebeleid dat Nederland en Europa voeren. Dit beleid is in de scenario’s Global Economy en Transatlantic Market aanmerkelijk selectiever dan in de scenario’s Strong Europe en Regional Communities.1

In de scenario’s waar de immigratie toeneemt (Global Economy en Strong Europe) groeit de bevolking van de grote steden tot 2040 met zo’n 20 procent (figuur 6.2.1). Op basis van de landelijke allochtonenscenario’s (De Jong en Hilderink, 2004b) valt in te schatten dat het aandeel niet-westerse allochtonen dan toeneemt van het huidige een derde tot ongeveer de helft. In de scenario’s met een relatief lage immigratie (Transatlantic Market en Regional Communities) stabiliseert de bevolking van de grote steden ongeveer op het huidige niveau en neemt het aandeel niet-westerse alloch- tonen naar schatting toe tot rond de 40 procent.2 Daarbij gaat het in de scenario’s

1 Zie voor de precieze veronderstellingen: De Jong en Hilderink 2004a.

2 Hierbij is nog geen rekening gehouden met de eventuele suburbanisatie van deze groepen. Momenteel trekt vooral de omvangrijke verhuisstroom van Surinamers uit Amsterdam naar Almere de aandacht (De Groot 2005 en De Jong et al., 2006). Als deze trend breder doorzet, zal het aandeel niet-westerse migranten in de centrumsteden uiteraard lager uitvallen. In een recente prognose (gebaseerd op een laag niveau van immigratie, vergelijkbaar met Regional

Communities) voorzien het CBS en het RPB zelfs een lichte daling tot ongeveer 30 procent in

2025 (Van Duin et al., 2006).

1

H 6.2 Ruimtelijk beeld

Grote steden

Global Economy en Transatlantic Market vooral om hoogopgeleide arbeidsmigranten en in de andere twee scenario’s in meerderheid om lager opgeleide gezinsmigranten. De huidige verjonging van de grote steden zal in alle scenario’s omslaan in vergrijzing, maar deze zal waarschijnlijk minder sterk zijn dan landelijk. In de scenario’s met sterke bevolkingsgroei (Global Economy en Strong Europe) komt het aandeel 65+’ers in de grote steden naar verwachting met 18 procent nauwelijks boven het historisch hoogtepunt van 17 procent (1983).

De individualisering, die in de grote steden verder is voortgeschreden dan elders, zet in de scenario’s Global Economy en Transatlantic Market sterk door. Voor de grote steden betekent dit dat de omvang van het gemiddelde huishouden verder afneemt van de huidige 1,9 tot rond 1,6; in Strong Europe stabiliseert deze op 1,8 terwijl hij in Regional Communities zelfs licht zou kunnen toenemen tot 2,0.

Woningmarkt

In de grootstedelijke woningvoorraad valt op dat meergezins huurwoningen - vaak in grootschalige wijken met portiekflats en hoogbouw - sterk oververtegenwoordigd zijn. Dit geldt in vergelijking met het landelijke beeld maar ook in vergelijking met de omliggende gemeenten. Vaak wordt de kwaliteit van deze woningen en van hun

Figuur 6.2.1 Ontwikkeling van demografische kernindicatoren voor de grote steden, in de vier scenario’s tot 2040. 1980 2000 2020 2040 0 40 80 120 160 Index (2002=100)

Bevolking