• No results found

Belangrijke informatie bij de bevalling

In document Zwangerschap en bevalling (pagina 27-31)

Tijdens de arbeid en/of de beval-ling kunnen er verschillende ingre-pen mogelijks uitgevoerd worden.

De meest voorkomende ingrepen worden hier besproken. Bij de uitvoering ervan primeert steeds het welzijn van u en uw baby.

2.4.1 Het uitvoeren van een kei-zersnede

Bij een keizersnede wordt het kind via een incisie of snede in de baarmoeder verlost. Dit gebeurt in ongeveer 20 % van alle geboor-tes.

Voor wie of wanneer?

Een keizersnede wordt toegepast wanneer de baby in een ongun-stige positie ligt (bijvoorbeeld stuitligging) of wanneer het wel-zijn van de moeder en/of de baby

bij een vaginale bevalling niet kan gewaarborgd worden.

Wat gebeurt er tijdens de ingreep?

De ingreep wordt in het opera-tiekwartier uitgevoerd in steriele omstandigheden en onder een effectieve verdoving, meestal met een ruggenprik. Uw partner of een andere vertrouwenspersoon kan hierbij aanwezig zijn. Heel zel-den wordt de keizersnede onder algemene narcose uitgevoerd. In deze situatie is begeleiding niet toegestaan. Bij een keizersnede is er steeds een kinderarts aanwe-zig om de baby op te vangen en eventueel de eerste zorgen toe te dienen.

Wat gebeurt er na de in-greep?

Als de toestand van uw kindje het toelaat, wordt de baby na de geboorte bij u gelegd in een warmtedeken, een ‘bear hugger’

genoemd. Daarna gaat uw partner met de baby terug naar de verlos-kamer om een aantal metingen te laten doen (lengte, schedelomtrek en gewicht). Zolang u nog niet in de ontwaakruimte bent, zal uw

baby skin to skin contact hebben met uw partner. Wanneer u uitein-delijk in de ontwaakruimte bent, dan zullen de baby en uw partner u daar vergezellen. De vroed-vrouw zal zorgen voor skin to skin contact en de baby zal zijn of haar eerste voeding krijgen.

Mogelijke complicaties Bij elke operatieve ingreep kun-nen complicaties optreden: een bloeding, een infectie of een trombose in de bloedvaten. Er worden vanzelfsprekend alle nodige voorzorgsmaatregelen genomen om zulke complicaties te vermijden. Zelden is een tweede ingreep nodig om een bloeding te controleren. Het risico op compli-caties is hoger als u overgewicht heeft of als er eerder buikchirurgie toegepast werd.

Bij het openen van de baarmoe-der wordt uitzonbaarmoe-derlijk de huid van de baby geschaafd en dan is er een klein oppervlakkig snij-wondje. Dit wondje wordt netjes verzorgd. Slechts in heel uitzon-derlijke gevallen moet er een hechting geplaatst worden.

Een keizersnede in de voorge-schiedenis sluit bij een volgende zwangerschap een vaginale beval-ling niet uit, maar zorgt wel voor een grotere kans op een tweede keizersnede. Naarmate dat iemand meer keizersneden ondergaat, ne-men complicaties zoals problene-men met de placenta en het litteken in de baarmoeder toe. Bijgevolg zal een vaginale bevalling na twee keizersneden niet meer mogelijk zijn. Na drie keizersneden zal de gynaecoloog een vierde zwanger-schap ook meestal afraden.

2.4.2 Afname van een bloedstaal van de hoofdhuid van de baby en gebruik van de STAN monitor Tijdens de arbeid wordt het hartritme van de baby gevolgd om vast te stellen of de baby de effecten van contracties goed verdraagt.

Voor wie of wanneer?

Bij een afwijkend hartritme wil de arts meer informatie bekomen over de toestand van de baby.

Hiervoor wordt een STAN-monitor gebruikt of neemt de arts een bloedstaal bij de baby. Bij een gecompliceerde zwangerschap

(bv. slechte groei van de baby) of een gecompliceerde arbeid (bv. stoelgang van de baby in het vruchtwater) wordt steeds de STAN-monitor gebruikt.

Wat gebeurt er tijdens de ingreep?

De STAN-monitor werkt zoals een EKG-toestel of een hartonderzoek bij volwassenen. Er wordt een draadje op het hoofd van de baby geplaatst. Hiermee wordt het ritme en de elektrische activi-teit van het hartje van de baby geregistreerd. Dit draadje wordt pas verwijderd na de geboorte om te voorkomen dat er wondjes ontstaan.

De arts kan ook meer informatie verkrijgen over de toestand van de baby door een bloeddruppel af te nemen van de hoofdhuid van de baby en daarvan het zuur-stofgehalte te bepalen. Hiervoor wordt een ‘spreider’ gebruikt.

Er wordt een krasje gemaakt op de hoofdhuid van de baby en de bloeddruppel wordt in een heel fijn buisje opgezogen. Afhankelijk van het zuurstofgehalte in het

bloed wordt dit onderzoek nog eens herhaald.

Mogelijke complicaties Zowel de afname van een bloed-staal als het gebruik van de STAN-monitor zijn onschadelijk voor de baby. Integendeel, de onderzoeken zijn net noodzakelijk om het welzijn van de baby te kunnen garanderen.

2.4.3 Het gebruik van een vacu-umpomp tijdens de bevalling Tijdens het persen kan het zijn dat de arts na een tijdje besluit te kiezen voor een instrumentele verlossing. Hierbij wordt meestal een vacuümpomp gebruikt, zelden een forceps of verlostang.

Voor wie of wanneer?

Een vacuümpomp wordt gebruikt als u uitgeput raakt door het persen, als de uitdrijvingsfase niet vordert of als de baby de pers-weeën niet langer verdraagt.

Wat gebeurt er tijdens de ingreep?

Er wordt een zuignap op het hoofdje van de baby geplaatst en deze laat de arts toe om

gecon-troleerde tractie uit te oefenen tijdens de perswee en om het hoofdje naar de uitgang van het bekken te brengen. Het gebruik van een zuignap gebeurt steeds na toediening van pijnverdoving en na een knip (zie verder).

Mogelijke complicaties Na het gebruik van de vacu-umpomp vertoont het hoofdje van uw baby een kleine zwelling, die na enkele uren spontaan verdwijnt. Uitzonderlijk ontstaat er een bloeduitstorting in de hoofd-huid.

2.4.4 Het uitvoeren van een epi-siotomie of een knip

Wanneer de huid aan de uitgang van de vagina te nauw is, kan dit de geboorte van het hoofdje tegenhouden. In dit geval zal een episiotomie of het plaatsen van een knip noodzakelijk zijn.

Voor wie of wanneer?

Wanneer de uitgang te nauw is en de geboorte niet kan plaatsvinden zonder extra lang persen en met het risico op uitgebreide scheu-ren van de huid, de vaginawand en soms zelfs de anale sluitspier,

kan de arts beslissen om (meestal tijdens de laatste perswee) een episiotomie te plaatsen. Dit ge-beurt onder verdoving.

Wat gebeurt er na de in-greep?

Na de bevalling wordt de episio-tomie of de knip in verschillen-de lagen gehecht. Het hechten gebeurt onder lokale verdoving of onder de epidurale verdoving als u hiervoor gekozen had. De hechtin-gen lossen vanzelf op en moeten dus niet verwijderd worden.

Mogelijke complicaties In zeer uitzonderlijke gevallen kunnen de hechtingen loskomen of kan er een wondinfectie of een bloeduitstorting optreden.

03 NAAR DE

In document Zwangerschap en bevalling (pagina 27-31)