• No results found

rapportage

Organisatie Contactpersoon Extra contact

Dienst Landelijk Gebied

Zuid-Holland/Regio West Peter Kusse Swim Stigter Robbert de Ridder Minsterie van LNV

Directie Zuid-West Martinus de Boer Wim de Haan Jos Karssenmeijer Geert Lems Harry Wijer

Stichting Het Zuid-Hollands Landschap Albert Aartsen Rudi Terlouw Provincie Zuid-Holland Dirk van der Eijk Bob Houtkamp

Ron Mes Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie/

Federatie WLTO Joost Schaminee Leonie Claessen Jan Smits Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard Jaap Stellingwerff Adrie Verbruggen

Aanhangsel 4 Achtergrondinformatie Verificatieonderzoek

Ecologie Krimpenerwaard

(verstrekt bij interviews)

In de Krimpenerwaard zijn in het verleden veel sloten en andere oppervlaktewateren gedempt met een verscheidenheid aan materialen. Dit is veelal gebeurd met toestemming van de overheid. Doordat een aantal van deze materialen mogelijk verontreinigende stoffen bevatten, is de grondmobiliteit in de Krimpenerwaard tot stilstand gekomen. Dit heeft tot stagnatie geleid van een aantal maatschappelijke processen binnen de Krimpenerwaard. Zo is onder meer de landinrichting tot mislukking gedoemd. Een groot aantal belanghebbenden in de Krimpenerwaard heeft daartoe in 1998 een gebiedsgericht bodembeheerplan opgesteld en zich daaraan verbonden. Basis van dit plan is de oprichting van de Stichting Bodembeheer Krimpenerwaard, welke zorg draagt voor het adequaat oplossen van de bodemproblematiek in de Krimpenerwaard. Daartoe neemt deze Stichting de verantwoordelijkheid, middels een beheersovereenkomst met de landeigenaren, over met betrekking tot de mogelijk aanwezige verontreiniging van de bodem. In het bodembeheerplan wordt een standaardaanpak voorgesteld van de mogelijk aanwezige verontreinigingen. Deze standaardaanpak is afdekken van de gedempte gebieden met een landbouwkundig, ecologisch of verspreidingsrisico met een schone deklaag van 30 cm. Daarbij is aangenomen dat deze deklaag voldoende is om het mogelijke risico te doen verdwijnen. Om deze aanname te controleren is een verificatieonderzoek gestart. Dit verificatieonderzoek richt zich op de drie bovengenoemde terreinen. Het verificatieonderzoek ecologie richt zich daarbij op de mogelijke risico’s van de aanwezige verontreinigingen in de dempingsmaterialen voor de ecologische functie van de bodem voor de bodemgebruiksfuncties natuur, landbouw en recreatie.

Het onderzoek is in vier fasen onderverdeeld: 1. Planvorming (afgerond)

2. Lokatiegericht veld- en laboratoriumonderzoek (in uitvoering)

3. Nader veldonderzoek, opschaling onderzoeksgegevens en gebiedsgerichte inter- pretatie

4. Monitoring (niet binnen SKB-verband)

Het verificatieonderzoek ecologie is opgesteld volgens een zogenaamd afpelprincipe. Dit wil zeggen dat door middel van logische onderzoeksstappen steeds risico’s kunnen worden uitgesloten, waarna een bepaald onderdeel van het onderzoek af kan vallen voor een volgende onderzoeksstap. Het afpelprincipe heeft betrekking op drie aspecten van het onderzoek:

• typen dempingmateriaal

• onderzoekslijnen in relatie tot blootstellingsroute in ecosysteem

• maatschappelijke functies van Krimpenerwaard

Latere fasen in het Verificatieonderzoek Ecologie zullen zich dus waarschijnlijk op minder aspecten richten dan eerdere fasen in het onderzoek.

Een van de (logische) onderzoeksstappen in het verificatieonderzoek Ecologie is het beoordelen van de onderzoeksresultaten in het licht van de bodemgebruiksfuncties. Omdat hier een belangrijke maatschappelijke inbreng gewenst is, worden ‘eindgebruikers’ uit de Krimpenerwaard en uit het wetenschappelijke veld betrokken bij het formuleren en opstellen van beoordelingscriteria. Het gesprek dat wij daartoe willen voeren heeft derhalve betrekking op het formuleren (en kwantificeren) van beoordelingscriteria ter beoordeling van de acceptatie van effecten in relatie tot de (toekomstige) bodemgebruiksfunctie.

Activiteiten Verificatieonderzoek Ecologie Fase 2 Algemeen:

Toetsen van de aannamen in het bodembeheerplan ten aanzien van:

het optreden van ecologische risico’s op (niet afgedekte) verdachte dempingsmaterialen; de standaardmaatregel om 0,3 meter schone grond op te brengen

Verificatie van de aanname ten aanzien van het voorkomen van ecologische risico’s bij verschillende typen dempingmateriaal13

Bemonstering grond dempingmateriaal Screening grond op EROD inductie PCB analyses

(Aansluiten op resultaten verificatieonderzoek landbouw: analyse zware metalen)

Bioassays: wormen-toxiciteit; biolog; nitrificatie Bepalen of een deklaag van 0,3 meter voldoende

bescherming biedt tegen ecologische blootstelling door bioturbatie en doorworteling 14

Bemonstering grond deklaag (vaststellen contaminatiepatroon in de deklaag) Kolomproeven (bioturbatie regenwormen) Veldinventarisatie (regenwormen)

Wilgen15 proef (doorworteling deklaag) Vaststellen van functiegerichte locale

beoordelingscriteria voor ecologische risico’s en vaststelling van de effectiviteit van een deklaag van 0,3 meter op een demping om deze (locatiespecifieke) risico’s weg te nemen6

Interviews/gesprekken

Uitvoering van een uitgebreid pakket assays: wormen-toxiciteit; wormen-bioaccumulatie; biolog; nitrificatie; maturity-index;

bodemademhaling; microflora

Activiteiten Verificatieonderzoek Ecologie Fase 3

De nadruk van het onderzoek zal worden gelegd op de Grutto (en zijn voornaamste voedselbron regenwormen), omdat de Grutto een belangrijke weidevogel is in veenweidegebied (doelsoort in het beleid). Bovendien is het foerageergedrag van de grutto zodanig, dat opgenomen verontreinigingen vermoedelijk goed in relatie gebracht kunnen worden met verontreinigingen in de dempingen in de Krimpenerwaard. Grutto’s keren in vermagerde conditie terug uit het zuiden, en foerageren eerst een maand alvorens eieren te leggen; eventueel door blootstelling in de Krimpenerwaard recent opgenomen verontreinigingen kunnen dan doorgegeven worden aan de eieren.

13 Onderzoek m.b.t. locaties uit groep A, d.w.z. zonder afdeklaag of dunner dan 30 cm en met verdachte bijmenging

14 Onderzoek m.b.t. locaties uit groep B, d.w.z. met een deklaag >30 cm zonder verdachte bijmenging.

Activiteiten in Fase 3 (alle in relatie tot opschaling van locale effecten naar het hele gebied):

1. Modellering van doorvergiftiging van de keten regenworm-grutto. Deze modellering is vooral gericht op mogelijke effecten van zware metalen.

2. Uitvoering van bioassays op eieren van de grutto; dit onderzoek is gekozen om de mogelijke effecten van hormonale disruptoren op te kunnen sporen.

3. Veldonderzoek aan broedsucces van de grutto en verontreinigingen in eieren en adulten/juvenielen van grutto’s. Deze onderzoeken zijn gekozen om effecten van organische verontreinigingen op te sporen en op te kunnen schalen. Met behulp van veldgegevens uit andere onderzoeken of van bronnen binnen de Krimpenerwaard zullen beschikbare broedsucces gegevens worden geanalyseerd.

Toelichting

Ad 1 Voor het modelwerk aan de voedselketen worm-grutto, zal verificatie van de