• No results found

Het grote bedrog en misbruik, geschied in alle eeuwen van de kerk, onder voorwendsel van des Geestes Naam en werk, maken het ernstig overwegen hiervan

zeer noodzakelijk.

Waren deze dingen niet voortreffelijk in zichzelf, en daarvoor van alle Christenen erkend, zovelen hadden ze zich niet vals aangematigd. Men zoekt zich niet op te schikken met slenters, of op iets in zichzelf verachtelijks te pochen. Volgens de waardij van de zaak, zijn ze aan misbruik onderhevig; en hoe voortreffelijker iets is, hoe snoder en schadelijker, zich dat ten onrechte aan te matigen. De wezenlijke voortreffelijkheid in zichzelf van Gods Geest en Zijn werk heeft de valse voorwendsels van sommigen daarom in alle eeuwen verfoeibaar en zeer gevaarlijk gemaakt. Want hoe beter de zaken zijn, tot hoe snoder einden zij altoos worden nagebootst. In de gehele wereld is de allersnoodste, die voorgeeft God te zijn, en het niet is; niets anders kan zo schadelijk misbruikt worden. Wij zullen dit met enige voorbeelden uit het Oude en Nieuwe Testament bevestigen.

§ 16. De bijzonderste gave van Gods Geest tot nut van de kerk onder het Oude Testament, was die van de Voorzegging. Deze was terecht in eer en achting, als bestempeld met Gods gezag en nabijheid en zij, die ze hadden, bestuurden met recht het gemoed en geweten van anderen. Want zij spraken in Gods naam en volmacht de hoogste verbintenis tot gehoorzaamheid. Dit deed velen zich deze gave aanmatigen, die nooit ingeving van de Heilige Geest, maar wel van een leugen- en onreine geest hadden.

Want zeer waarschijnlijk gebruikte de duivel mensen, die tevoren geen duivelse ingevingen hadden, tot uitvoer van zijn oogmerk, zo haast zij vals voorgaven profeten te

zijn, Goddelijk aangeblazen, overgegeven wordende door Gods rechtvaardig oordeel aan alle bedriegerijen. Want zij, Gods Geest en heilige ingevingen beliegende, werden haast bezeten van een geest van leugen en onreine waarzeggerij. Dus schijnen Achabs valse profeten, die hem voortstuwden naar Ramoth in Gilead, en voorspoed voorspelden, 1 Kon. 22:6, alleen bedrieglijk te hebben ingevolgd huns meesters genegenheden, en zijn andere hovelingen te hebben overtroffen in vleierij, die verguldende met een voorwendsel van voorzegging. Maar toen Micha hun verborgen ongerechtigheid ontdekte, bleek dat een leugengeest door Gods toelating hun gemoed bezat en aanraakte, hetwelk bovennatuurlijk zijnde, werden zij verschalkt, zowel als zij anderen bedrogen, vers 21-23. Hiertoe werden zij, vals voorgevende van de Heilige Geest, die zij niet ontvangen hadden, aangeblazen te zijn, rechtvaardig overgegeven, Ditzelfde is anderen in onze dagen gebeurd, die wij hebben gezien zichtbaar bewogen door enige buitengewone kracht; die zich ten onrechte aanmatigende bovennatuurlijke bewegingen van God, waarlijk gedreven werden van de duivel, ene zaak, die zij niet begeerden of verwachtten; maar die hen verrassende, hun voor een tijd behaagde; gelijk het was met sommige kwakers toen zij eerst opstonden.

§ 17. Deze valse profeten oudtijds waren van twee soorten, beide gemeld Deut. 18: 20, zoals:

A. Die met opzet andere goden dienden, richtende al hun voorzeggende daden tot voortzetting van hun dienstpleging. Zulke waren Baäls profeten, in wiens naam zij uitdrukkelijk profeteerden, en die zij om bijstand aanriepen. Zij riepen Baäl aan, zeggende, o Baäl, hoor ons! 1 Kon. 18: 26-28. Velen van hen doodde Elia, en Jehu roeide naderhand hun gehele geslacht uit, 2 Kon. 10: 26-28. Hiermee eindigde zijn godheid; want hij verdelgde de Baäl uit Israël, vers 28, en valse goden hebben geen wezen, als in het bedrogen gemoed van hun dienstplegers.

Waarom werden deze en al de valse profeten in de Schrift gemeld, vraagt iemand misschien, profeten genoemd? Was het alleen omdat ze een geest van voorzegging zich aanmatigden en nabootsten, of hadden zij waarlijk iets zodanigs?

Ik twijfel niet, of zij waren van die beide soorten. Deze profeten van Baäl dienden de zon op de wijze van de Tyriërs; en zij hadden daartoe uitgevonden vele helse geheimen, kerkzeden en offeranden, die zij het volk, dat hen huurde, onderwezen. Dus bezig in des duivels dienst, bezat hij metterdaad hun verstand als een waarzeggende geest, en bekwaamde hen, om zaken, anderen mensen onbekend, te verklaren; en zij zich waarlijk voelende bewogen door een voor hen verheven kracht, dachten en erkenden die te zijn de kracht van hun god, en werden daardoor onmiddellijke dienstplegers van de duivel.

Dit verklaart onze apostel, 1 Kor. 10:20. Wat ook zij, die de ware God verlieten, beoogden te dienen, de duivel stelde zich tussen dat en hen als het voorwerp van hun aanbidding. Hierdoor werd hij de god van deze wereld, 2 Kor. 4: 4, die zij in al haar afgoden diende en aanbad. Met een waarzeggende geest van hem werden velen van de valse profeten gedreven, die zij dachten te zijn de Geest van hun God. Want zij vonden zich bewogen door ene hogere kracht, die zij niet konden afwijzen of weerstaan.

Anderen van hen waren enkele nabootsers en bedriegers, die de dwaze menigte bedrogen met ijdele en valse voorzeggingen. Van deze in het vervolg breder.

§ 18. B. Anderen van hen spraken in de Naam, en, zoals zij vals voorgaven, door ingeving van de Geest van de Heilige God.

- Met zulken moest Jeremia veel twisten. Want in die afvallende tijd van de kerk hadden zij zoveel geloof en achting onder de regeerders en het volk, dat ze niet alleen zijn voorzeggingen weerspraken met tegenstrijdige waarzeggingen, Jer.

28:2-4, maar dat ze hem lasterden als een valse profeet, en straf over hem vorderden volgens de wet, Jer. 29: 25-27.

- Even stout handelde Zedekia, de zoon van Kenaäna met Micha, 1 Kon. 22:24, hem smadelijk vragende: wat weg ging des Heeren Geest van mij om tot u te spreken?

Dat is: daar Hij zeker in mij spreekt, hoe kan Hij u ene strijdige openbaring ingeven?

- Ezechiël werd ook te ener tijd met Jeremia door hen geoefend en gekweld, hoofdstuk 13 en 14.

- Want vele valse voorgevers van Goddelijke ongewone openbaringen waren er oudtijds in tijden van gevaar en nakende verwoestingen. De duivel verwekte hen om de mensen te vervullen met ijdele hoop, en hen te houden in zonden en zorgeloosheid, opdat de verwoesting hun onverhoeds overviel. En allen, die zo handelen in tijden van verdiende, bedreigde, nakende oordelen, doen ook het werk van de duivel, al gebruiken zij de eigen middelen niet. Want alles wat mensen bemoedigt tot zorgeloosheid in hun zonden, is valse voorzegging, Jer. 5: 30, 3 1.

- Deze soort van mensen beeldt de profeet Jeremia levend uit, hoofdstuk 23: 9-33, met hun zonde en oordeel. Evenwel bracht dit vals aanmatigen van de Geest van de voorzegging geen verachting op die ware gave van de Heilige Geest, maar gaf ze groter heerlijkheid en luister. God gaf Zijn ware profeten nooit groter ere, als wanneer er de meeste valse waren. Geen vals voorwenden van de Geest der genade, zal Hem ooit minder dierbaar maken voor hen, die Hem deelachtig zijn, of Zijn gaven minder nuttig voor de kerk.

§ 19. Het was ook zo onder het Nieuwe Testament bij de eerste Evangelieverkondiging.

De Evangelieleer eerst verklaard door de onmiddellijke openbaring, verkondigd door de bijstand, krachtdadig gemaakt door de werking en kracht van de Geest, ging in velen gepaard met uitwendige wonderwerken en gewrochten van de Geest; waarom alles wat daartoe eigenlijk behoorde, in tegenstelling van de Wet, werd genoemd de bediening van de Geest. Deze dingen bij allen erkend en beleden wordende, konden de verspreiders van valse gevoelens of eigen dweperijen, of die Christenen wilden misleiden, hun einde niet beter bereiken, als door voor te wenden, dat zij onmiddellijke openbaringen van de Geest hadden. Want zonder enige geloofwaardigheid hierdoor, wisten zij dat hun dwaze inbeeldingen niet zouden gelden. Hierom Petrus gehandeld hebbende, 1 Petrus 1: 17 -21, aangaande Gods openbaring door Zijn Geest in voorzeggingen onder het Oude en Nieuwe Testament, vergelijkt tot besluit van dat gesprek, de valse profeten onder het Oude Testament met de valse leraars onder het Nieuwe, hoofdstuk 2: 1: Doch daar waren ook valse profeten onder het volk, gelijk onder u valse leraars zullen zijn. De reden hiervan is, omdat, gelijk de valse profeten zich aanmatigden Gods Geest in hun voorzeggingen te hebben, zeggende: dus spreekt de Heere, daar God hen niet zond; de valse leraars al hun verfoeilijke ketterijen toeschrijven aan de ingeving van Gods Geest, die hen niet bijstaat.

§ 20. Hierom gaf de apostel Johannes, die veel kwaad in de kerk door dit voorwendsel beleefde en zag, deze gezegende waarschuwing en regel, 1 Joh. 4: 1, 2: Geliefden, gelooft niet elke geest, maar beproeft de geesten of ze van God zijn, omdat vele valse profeten in de wereld zijn uitgegaan. Hieraan kennen wij Gods Geest; elke geest, die belijdt, dat Jezus in het vlees is gekomen, is van God; en elke geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees is gekomen, is niet van God.

Tweezins bestuurt de apostel hier alle gelovigen.

1. Bijwijze van waarschuwing, dat ze niet zouden geloven elke geest, dat is, niet zouden aannemen of geloven elke leer hun voorgesteld als door onmiddellijke openbaring of ingeving van de Geest. Hij beoogt hetzelfde met Paulus, Ef. 4: 14, Wordt niet omgevoerd met elke wind van leer, (gelijk schepen in zee zonder anker of roer) door bedrog van mensen, en arglistigheid, waardoor zij loeren om te bedriegen. Hij beoogt zulke listen en bedrog, waardoor mensen als 't ware ene nevel verwekken voor de ogen van anderen, die zij toeleggen te misleiden en bedriegen. Zo handelden valse leraars met hun leerlingen, onmiddellijke openbaringen voorgevende. De apostel bestuurt en waarschuwt verder, te onze nut, de geesten zelf te beproeven. Dit is de plicht van alle gelovigen, wanneer iets zodanigs wordt voorgegeven; zij moeten deze geesten beproeven, en onderzoeken of ze van God zijn of niet. Over het waarnemen van deze regel en plicht, prijst onze Heere Jezus Christus de kerk van Eféze, Openb. 2:2: Gij hebt beproefd hen die zeggen apostelen te zijn en zij zijn het niet, en hebt hen leugenaars bevonden. Want die zeiden apostelen te zijn, matigden zich daardoor aan apostelgezag en onfeilbaarheid, uit hoofde van de onmiddellijke openbaring van de Heilige Geest. In hen te toetsen, beproefden zij de geesten, die tot hen kwamen. Uit deze volmacht mogen wij ook beproeven de geest van de Roomse kerk, die zich ook aanmatigt apostelgezag en onfeilbaarheid.

§ 21.De apostel voegt bij deze twee besturingen de reden, waarom deze plicht veel waakzaamheid vereist. Want, zegt hij, vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld.

Hij meent valse leraars, gelijk Petrus hen noemt, 2 Petrus 2: 1, die verderfelijke ketterijen invoeren; en hij noemt hen valse profeten, deels zinspelende op de valse profeten onder het Oude Testament, met welke Petrus hen paart en vergelijkt; en deels omdat zij hun leerstukken vals toeschreven aan onmiddellijke Goddelijke ingeving, gelijk de valse profeten hun voorzeggingen aan Goddelijke openbaring. Uit deze hoofde noemt hij hen ook geesten, beproeft de geesten. Want daar zij zich Gods Geest aanmatigden, werden zij meest allen gedreven door een geest van dwaling, leugen en bedrog, dat is, door de duivel zelf. Daarom denk ik dat de meesten, die dus voorgaven hun leerstukken te hebben door onmiddellijke ingeving, ook voortbrachten buitengewone werkingen of verschijnsels, als leugen, wonderen door de kracht van de geest die hen dreef, gelijk Matth. 24:24. Hierom bestuurt de apostel ons te beproeven hun voorwendsels van ingeving, niet door van hen te eisen andere buitengewone werken ter bevestiging; want deze vertoonden zij ook zo kunstig, dat de meeste Christenen hun bedrog niet konden ontdekken; maar hij geeft hun allen een gezegenden vasten regel, die in deze niemand, die hem in acht neemt, zal bedriegen, hen te beproeven aan de leer die zij onderwijzen, vers 2, 3. Toetst hun leer aan de Schrift; stemt zij daarmee overeen, zij mag zonder gevaar voor de hoorders worden aangenomen, door wat verdorven genegenheden de leraars ook worden aangezet. Maar stemt ze niet overeen met de Schrift, behoudt ze niet de regelmaat van het geloof; wat ingeving of openbaring tot haar verdediging ook wordt bijgebracht, de leer en hen die ze verkondigen, moet men verwerpen.

Deze regel bevestigt Paulus ten krachtigste, Gal. 1:8: Zo wij, of een engel uit de hemel, u enig ander Evangelie verkondigen, als hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. De apostel toont ook dat hierin ons beproeven van de geesten nuttig zij, klaar te zijn overtuigd van enige grondstellingen, en die steeds aan te kleven, bijzonder zulke, als wij met grond mogen denken, dat de verleiders het behendigst zullen aanvallen. Dus raadt de apostel gelovigen, - omdat in die dagen de satan voornamelijk beoogde Christus' Persoon en Middelaarschap vruchteloos te maken door het verspreiden van valse en vreemde gevoelens dienaangaande, - de geesten te beproeven aan deze een

grondwaarheid, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is; behelzende ene belijdenis van Zijn Persoon en Middelaarschap. Dit moesten dan de gelovigen allen nieuwe leraars en voorgevers van geestelijke openbaringen allereerst afvragen: belijdt gij dat Jezus Christus in het vlees gekomen is? Zo zij dit niet aanstonds beleden, overwogen de gelovigen hun andere voorwendsels niet eens, maar vloden van hen zonder hen te groeten, 2 Joh. 1: 7-11.

Licht ware te tonen hoeveel schadelijke ketterijen in die dagen zijn weerstaan met deze korte geloofsbelijdenis. Sommigen in onze dagen, gelijk Grotius, die daarin Socinus en Schlicting volgt, deze komst van Christus in het vlees, duidende op zijn uitwendige geringen staat en toestand, niet met de pracht en heerlijkheid van een aards koning, verdraaien de tekst openlijk. Zijn komen in het vlees, is hetzelfde met het vlees worden van het Woord, Joh. 1: 14, of God geopenbaard in het vlees, 1 Tim. 3: 16, dat is, Gods Zoon vlees en bloed deelachtig worden, Hebr. 2: 14, of Abrahams zaad aannemen, vers 14. Dat is zijn worden uit een vrouw, Gal. 4:4, of Zijn worden uit Davids zaad naar het vlees, Rom. 1:3. Uit de vaderen zoveel het vlees aangaat, Rom. 9:5. Dit streed lijnrecht tegen de toen oprijzende ketterijen, welker verspreiders beweerden, dat Jezus Christus maar was ene inbeelding en schijn, ene vertoning van Gods liefde en macht, loochenende, dat Gods Zoon wezenlijk mens was geworden, gelijk de oud-vaders doorgaans getuigen. Hadden velen in onze dagen naar zulke regelen de verleidende geesten in het eerst bedaard getoetst, en niet te stout en nieuwsgierig hun gehoor gegeven, zij waren niet voor zij het wisten, zo dodelijk van al hun voorname geloofsstukken met bedrog beroofd.

§ 22. De Joden zeggen wel, dat onder het Oude Testament de profeten werden beproefd tweezins:

1. Aan hun leer.

2. Aan hun voorzeggingen.

Hen te beproeven aan hun leer, en of zij mensen aftrokken van de waren God te dienen tot afgoderij, kwam elk mens toe in de kerk. Hiertoe werden zij bestuurd, Deut. 13:2, 3:

Zo de profeet u een teken of wonder geeft, en het geschiedt (zo hij iets uitwerkt door de schijntegenwoordigheid van een buitengewone kracht) en hij zegt, laat ons andere goden dienen, zult gij naar hem niet horen. Wat tekenen en wonderen hij wrocht, het volk moest hem beproeven door hetgeen hij leerde. Over voorzeggingen te vonnissen was overgelaten aan het Sanhedrin, en daarin besturingen gegeven, Deut. 18: 20-22, dat uit kracht hiervan vals en wreed Jeremia poogde te doden, omdat hij hun en des stads verderf voorspelde, Jer. 26: 11.

In de eerste plaats al geschiedde zijn teken, wonder of voorzegging, zo de leer, die hij daardoor wilde bevestigen, vals was, moest hij worden verworpen.

In de tweede plaats stelde het vervullen van zijn teken hem vrij, omdat hij met het geen valse leer leraarde.

De eerste soort van het beproeven van der profeten geesten is de plicht van alle gelovigen onder het Evangelie. Die hen willen beroven van deze vrijheid, willen hen maken onvernuftige dieren in plaats van Christenen; tenzij te geloven zonder te weten wat, en te gehoorzamen zonder te weten waarom, de eigenschap van Christenen zij, zie Rom. 12: 1, Ef. 5: 8-11, Filip. 1: 10, 1 Thess. 5: 21.

Voor de anderen zoverre nodig was om de kerk in waarheid en vrede te houden, was in die eerste tijden, waarin wezenlijke en buitengewone gaven van de Geest werden meegedeeld, en waarin die lichter konden nagebootst, en daardoor bedrogen worden, zorg gedragen door ene eigenlijke gave van onderscheiding van geesten, onder des

Geestes gaven opgeteld, 1 Kor. 12: 10. De Heere zorgde voor zijn kerk zo genadig, dat sommigen in dezelve ongemeen bekwaam waren om te onderscheiden en te oordelen hen, die zich buitengewone werkingen van de Geest aanmatigden. Bij het ophouden van zulke buitengewone gaven van God, hield ook op de gave van die geesten te onderscheiden, en ons bleef over Gods Woord alleen, om allen die haar zich aanmatigen te beproeven.

Dit aanmatigen was zo gemeen in die dagen, dat Paulus de Thessalonisensers tegen bedrog in het verwachten en tijd gissen van Christus' komst eerst waarschuwt: niet te worden bewogen door geest, 2 Thess. 2:2, dat is, door voorwenders van geestelijke openbaringen. Zodanig iets, ja iets gruwelijks heeft stand gehouden en is uitgebroken in volgende eeuwen, en hoe uitnemender de Heilige Geest te eniger tijd wezenlijk werd uitgestort op de Evangelieverkondigers en Christus' leerlingen, hoe meer vlijt en waakzaamheid tegen deze bedriegerijen nodig is. Want wanneer de geestelijke gaven het meest nut doen en geacht zijn, blaast de satan onder schijn van dezelve, zijn bedrog meest in. In de duistere paapse tijden gewagen alle geschiedverhalen van satansbedrog in ingebeelde verschijnsels, verschrikkingen, spoken en dergelijke werken van de duisternis; zelden of ooit matigde zich toen iemand gaven of genaden van de Heilige Geest vals aan; want die dingen werden toen in de wereld weinig geacht of begeerd;

maar wanneer God waarlijk behaagde mensen opnieuw Geestelijke gaven en genaden in en bij de hervorming mee te delen, verdwenen de oude verschrikkingen en nachtverschijnsels, die tot werken van de duisternis strekten, en overal stonden op, door satans ingeving, valse voorwenders van Gods Geest; op zulk bedrog zal hij nog vlijtiger toeleggen, als God de gaven en genaden van zijn Geest in zijn kerk vermeerdert; hij heeft in deze latere tijden nog niet bereikt de trap, waartoe hij gekomen was in de eerste Evangelietijd.

Een uitvoerige verklaring uit Gods Woord van des Heiligen Geestes natuur en werkingen, kon onder Gods zegen nuttig zijn tot versterking van der belijders gemoed tegen satans bedrog in het nabootsen van Zijn werkingen en ingevingen. De apostel Johannes, die grote verwoestingen in de kerk door bedriegende geesten beleefde, prijst ons hiertoe aan, kennis van de waarheid, het beproeven van geesten, die zich voordoen, aan de Schriftleer, en het afhangen van de Heilige Geest, om van Hem te worden onderwezen volgens het Woord.

§ 23. C. In onze dagen wordt een tegengeest opgericht en verhoogd tegen Gods Geest in Zijn Wezen en al Zijn werkingen aan, in zijn gehele werk en nuttigheid voor Gods kerk.

Want deze nieuwe geest matigt zich aan alles wat beloofd is dat Gods goede Geest zou uitwerken. Deze noemen sommigen het licht binnen in hen, doch inderdaad is het enkel

Want deze nieuwe geest matigt zich aan alles wat beloofd is dat Gods goede Geest zou uitwerken. Deze noemen sommigen het licht binnen in hen, doch inderdaad is het enkel