• No results found

Bedrijven en milieuzonering

In document Vuren, Graaf Reinaldweg 2 (pagina 22-29)

SAB 20 Waarborgen van het wooncomfort

5.2 Bedrijven en milieuzonering

5.2.1 Inleiding

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk wor-den gemaakt, moet worwor-den aangetoond dat deze niet worwor-den gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige func-ties in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

5.2.2 Onderzoek

Het plan voorziet in nieuwe gevoelige functie in de vorm een woongebouw aan de Graaf Reinaldweg 2. In de directe nabijheid van de locatie zijn diverse bedrijven ge-vestigd. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige func-ties, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’4 geraadpleegd.

Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als

‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustig woongebied’. Voor gemengde gebieden kunnen de richt-afstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of be-staande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

3 Geluidsluwe gevel: gevel waarop de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

4 Bedrijven en milieuzonering, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2009, ISBN: 9789012130813.

SAB 21

De locatie maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘rustig buitengebied’.

Het dichtstbijzijnde bedrijf is een glastuinbouwbedrijf aan de Sportlaan 8 op circa 100 meter van de locatie. De locatie ligt buiten de invloedssfeer (milieucontour) van dit be-drijf. De overige bedrijven in de omgeving van het plangebied betreffen melkveehou-derijbedrijven en liggen op een afstand van meer 300 meter van het plangebied. Voor deze bedrijven moet op basis van het Besluit landbouw milieubeheer een afstand van 50 meter in acht worden genomen. Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer (mili-eucontour) van deze bedrijven.

Ten zuiden van het plangebied zijn aan de Sportlaan een aantal sportvelden (voetbal) aanwezig. De afstand tussen de woningen in het plangebied en de sportvelden be-draagt circa 220 meter. Ten oosten van het plangebied zijn op een afstand van circa 200 meter tennisbanen gelegen. Voor beide sportcomplexen geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Deze afstand wordt in acht genomen.

Voor wat betreft de functieverandering naar wonen kent de nieuwe woonfunctie, ge-keken naar de VNG-Brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, dezelfde bescherming ten aanzien van omliggende bedrijven als de vroegere agrarische dienstwoning. Slechts op de aspecten akoestiek en geur gelden afwijkende richtlijnen. Deze worden respec-tievelijk in de paragrafen 5.1 en 5.3 behandeld.

5.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

5.3 Geur

5.3.1 Inleiding

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (ge-projecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenaf-weging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

5.3.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend melkveehouderijbedrijven gelegen.

Varkenshouderijbedrijven zijn daarmee niet aanwezig in de omgeving van het plange-bied en daarom kan een nadere toetsing voor het aspect geur achterwege blijven.

5.3.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

SAB 22

5.4 Bodem

5.4.1 Inleiding

Wanneer in een bestemmingsplan of met een ontheffing milieugevoelige functies wor-den mogelijk gemaakt, moet worwor-den aangetoond dat de bodem en het grondwater vrij zijn van verontreiniging en geschikt zijn voor de beoogde functie.

5.4.2 Onderzoek

Door Agro Milieu is in januari 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd5. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage aan voorliggend plan. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het wijzigen van de bestemming van de locatie. Er is evenmin een belemmering voor verlening van een bouwvergunning. Voor meer informatie wordt verwezen naar het bodemonder-zoek.

Voor de grond geldt dat deze mag worden hergebruikt op het perceel. Buiten het per-ceel gelden samenstellingeisen met betrekking tot mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit.

5.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan. De gemeente heeft het bo-demonderzoek voorgelegd aan de Omgevingsdienst Rivierenland en die nemen de conclusies van Agro Milieu over.

5.5 Landschap

Het plangebied ligt in het oeverwallenlandschap. Karakteristiek voor de oeverwallen is de kleinschalige structuur met onregelmatige blokverkavelingen, verspreid liggende wegen en een verspreid patroon van bebouwingselementen. In de planbeschrijving is nader toegelicht op welke wijze bij het ontwerp is aangesloten op de landschappelijke kenmerken. De realisatie van de inrichting van het Erfadvies is nader uitgewerkt in een inrichtingsplan. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke ver-plichting opgenomen die de erfinrichting borgt.

5.6 Archeologie

5.6.1 Inleiding

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelho-ge trefkans, of indien het planmiddelho-gebied niet is middelho-gekarteerd.

5 Agro Milieu (30 januari 2012), Verkennend bodemonderzoek Graaf Reinaldweg 2 te Vuren, rapportnummer: 130565.

SAB 23 5.6.2 Onderzoek

Een van de belangrijkste punten van de archeologie in Lingewaal is het behoud in de bodem. Om precies te weten wat in de bodem zit heeft de gemeente in 2008 twee ar-cheologische kaarten laten maken. Op de eerste kaart staat aangegeven hoe de on-dergrond is opgebouwd en welke archeologische resten er aangetroffen worden. Dit is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. De tweede kaart geeft het ge-meentelijk beleid weer en is gebaseerd op de waarden- en verwachtingenkaart. In 2011 zijn de kaarten volledig bijgewerkt. Ze zijn geldig vanaf 29 maart 2012.

Op 4 december 2008 heeft de gemeenteraad de beleidsnota Archeologische monu-mentenzorg vastgesteld. In de beleidsnota is het gemeentelijk beleid op het gebied van archeologie vastgelegd. Voor de uitwerking van het archeologiebeleid zijn de vol-gende vijf doelstellingen geformuleerd:

 maak archeologische waarden inzichtelijk;

 integreer archeologie volwaardig in planvorming;

 versterk de archeologische bijdrage aan de economie;

 houd archeologische waarden duurzaam in stand;

 vergroot het archeologisch besef en draagvlak.

Naast deze vijf doelstellingen geldt dat zoveel mogelijk wordt gestreefd naar een ge-biedsgerichte benadering met archeologie als onderdeel van de cultuurhistorie. Om de archeologische waarden inzichtelijk te maken, is een archeologische waarden wachtingskaart opgesteld voor het grondgebied van de gemeente. Deze kaart is ver-volgens vertaald naar een archeologische beleids-kaart. De archeologisch waardevol-le verwachtingsgebieden (AWV’s) die hierbij zijn aangemerkt, kunnen worden vertaald naar bestemmingsplannen en op die manier van een beschermende regeling worden voorzien. Bekende archeologische vindplaatsen zijn aangemerkt als archeologisch waardevolle gebieden (AWG’s). Op de archeologische beleidskaart is onderscheid gemaakt in gebieden met een hoge, middelmatige en lage verwachtingswaarde.

Daarnaast zijn de archeologisch waardevolle gebieden, waaronder de archeologische monumenten, de historische dorpskernen en de oude woongronden, aangegeven.

Per categorie is een specifieke archeologische onderzoeksverplichting opgenomen.

Ter plaatse van het plangebied is sprake van middelmatige verwachtingswaarde cate-gorie 8. Deze verwachtingswaarde is in voorliggend plan vertaald naar de dubbelbe-stemming Waarde - Archeologische waarde 3.

5.6.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

SAB 24

5.7 Cultuurhistorie

5.7.1 Inleiding

De cultuurhistorische waarden worden met ingang van 1 januari 2012 meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Artikel 3.1.6, tweede lid onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt hiervoor de wettelijke basis. In het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg krijgt de ruimtelijke ordening zo een uitgesproken rol met betrekking tot het in stand houden van cultuurhistorische waar-den.

5.7.2 Onderzoek

Het rivierenland is in het provinciaal beleid aangewezen als Belvoirgebied. In de ka-dernota ‘Provinciaal Cultuurhistorisch beleid 2009-2012’. Het doel van het provinciale beleid is en blijft de versterking van de identiteiten van de Belvoirgebieden. Per gebied worden programma’s en projecten gerealiseerd die de identiteiten van een gebied verstreken. In de gebiedsbeschrijving van het rivierengebied wordt onder andere ge-steld dat de verschillende landschapstypen duidelijk herkenbaar zijn: in de directe omgeving van de grote rivieren ziet het er heel anders uit dan op de oeverwallen en weer heel anders dan in de komgronden: dijkzones met vrijwel onbebouwde uiter-waarden, putten en gaten van de klei- en zandwinning en ruige nieuwe natuur, oever-wallen met dichte bebouwing en boomgaarden, en kommen met uitgestrekt grasland en boerderijlinten.

Het plangebied maakt landschappelijk gezien onderdeel uit van het cultuurhistorisch waardevol rivierenland. De aanleg van dijken, sluizen, molens, maar ook het ontgin-nen van de natte komgronden is bepalend geweest voor het rivierenland zoals het nu is. Het plangebied ligt binnen het rivierenland in het oeverwallenlandschap. Karakteris-tiek voor de oeverwallen is de kleinschalige structuur met onregelmatige blokverkave-lingen, verspreid liggende wegen en een verspreid patroon van bebouwingselemen-ten.

Het schetsontwerp sluit wat betreft de verkaveling aan bij de kleinschalige blokstruc-tuur van het oeverwallenlandschap. Doordat het schetsontwerp voorziet in kavel-grensbeplanting wordt de landschapsstructuur versterkt.

5.7.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

SAB 25

5.8 Watertoets

5.8.1 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voor-gaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water-plan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het projectgebied ligt in het gebied ‘Rivieren’. De grote rivieren bestaan uit het Neder-landse deel van de Rijn inclusief de aftakkingen en de Maas en wordt onderscheiden in bovenrivieren, benedenrivieren en de Maas. De Rijn- en Maasmonding hebben an-dere hydraulische kenmerken dan het bovenrivierengebied. De rivieren zijn breder en stromen trager en staan onder invloed van het getij. Bij het rivierengebied gaat het om de rivier zelf, het rivierbed en de ruimte binnendijks die nodig is voor rivierverruiming.

De rivier en het rivierbed vormen het ‘buitendijks’ gebied. Iedere rivier(tak) heeft eigen kenmerken en eigenschappen.

In de afgelopen eeuwen is door de verschillende gebruiksfuncties veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen de dijken, die steeds hoger zijn gemaakt. Door de bevolkingsontwikkeling en economische groei zijn de te beschermen waarden sterk toegenomen. Deze kwetsbaarheid van ons land, te-zamen met ongunstige verwachtingen over klimaatverandering en zeespiegelstijging, maken duidelijk dat een duurzame bescherming tegen hoogwater, zowel nu als in de toekomst, hoge prioriteit moet houden.

5.8.2 Provinciaal beleid

Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet.

Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op el-kaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen.

Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

SAB 26

Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie landbouw. De ge-bieden met de basisfunctie landbouw geldt voor die gege-bieden waar de hoofdfunctie landbouw is. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:

 een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico’s voor wateroverlast en vervol-gens minimale vochttekorten;

 oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondge-bruik accommoderen;

 beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwa-terstand en voor beregening;

 (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten);

 een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.

5.8.3 Regionaal beleid

Waterbeheersplan 2010-2015

Het beleid uit het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland is er op gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duur-zaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het opper-vlaktewater.

5.8.4 Gemeentelijk beleid

Waterplan Lingewaal 2009-2015

Door de gemeente Lingewaal is, in samenwerking met het Waterschap Rivierenland, het waterplan Lingewaal opgesteld en vastgesteld (2009). De visie uit het waterplan is gericht op het oplossen van knelpunten en het verzilveren van kansen die zich voor-doen ten aanzien van het waterbeheer. In het waterplan wordt beschreven hoe binnen de gemeentegrenzen moet worden omgegaan met water en wat belanghebbenden mogen verwachten. In het waterplan is aangegeven wat er nodig is om het watersys-teem op orde te brengen, denk daarbij aan verbetering van de water aan- en afvoer, maar ook aan het realiseren van voldoende waterberging.

5.8.5 Situatie plangebied

Per saldo brengt deze ontwikkeling geen toename van het verhard oppervlak met zich mee. Het verharde oppervlak neemt als gevolg van de reductie van de bebouwing juist af. Daarom worden geen nadere eisen gesteld aan de berging van het hemelwa-ter. Hemelwater van dit perceel moet bovengronds aan de perceelsgrens worden aangeleverd en afgevoerd worden naar het oppervlaktewater in de directe omgeving, tenzij uitlogende maatregelen worden gebruikt. In dat geval moet een filtervoorziening worden aangebracht. Overlast in de tuinen moet voorkomen worden.

SAB 27

Wat betreft het nieuw te bouwen woongebouw wordt het vuilwater afgevoerd via het in de straat aanwezige gemengd afvoerstelsel. Voor de aansluiting van de nieuwbouw op het rioolstelsel moet een rioolaansluitvergunning worden aangevraagd. Bij het be-oordelen van die aanvraag beoordeelt de gemeente op welke wijze kan worden gesloten en of een eigen pompput voor dit perceel nodig is. Alle kosten voor het aan-sluiten op het rioolstelsel komen volledig voor rekening van de aanvrager.

In het plangebied liggen geen A-watergangen. Langs de noordgrens van het plange-bied loopt een A-watergang. De A-watergang heeft in het bestemmingsplan Buitenge-bied de bestemming Water gekregen en valt buiten de plangrenzen van dit bestem-mingplan. Conform de regeling van het bestemmingsplan Buitengebied is binnen 10 meter van de A-watergang de functieaanduiding ‘Water’, waarbinnen ook de water-staatkundige doeleinden voor de watergang zijn toegestaan.

5.8.6 Conclusie

Het aspect water vormt vooralsnog geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

In document Vuren, Graaf Reinaldweg 2 (pagina 22-29)