• No results found

Beantwoording onderzoeksvragen voor volwassen ex-gedetineerden

In document Werken aan werk (pagina 87-90)

10 Conclusie en discussie

10.2 Beantwoording onderzoeksvragen voor volwassen ex-gedetineerden

1 Wat voor ESF-gefinancierde modules volgen gedetineerden tijdens detentie?

6% van de volwassen ex-gedetineerden die in 2016 uitstromen uit detentie en vol-doen aan de meetbare criteria voor deelname heeft deelgenomen aan

53 Formeel gezien moeten JJI-pupillen ook een minimale leeftijd van 15 jaar hebben, maar in de praktijk blijkt dat er ook 15-minners meedoen aan ESF-gefinancierde modules.

activiteiten met ESF-subsidie. Er zijn geen gegevens over de motivatie van gedetineerden, huizen van bewaring zijn uitgesloten54 en er zijn drie PI’s die geen ESF-subsidie hebben aangevraagd. Het aandeel deelnemers is iets hoger dan de 4% deelnemers die uitstroomden in 2008, 2009 en 2010 waarvan het effect van ESF eerder is onderzocht (Weijters et al., 2013).

Een ESF-deelnemer volgt gemiddeld drie verschillende modules en besteed in totaal gemiddeld 159 uur aan deze ESF-trajecten. De meest gevolgde modules zijn modu-les waarin algemene levensvaardigheden worden aangeleerd. Hieronder valt onder andere individuele trajectbegeleiding. Gedetineerden besteden de meeste uren aan ESF-modules die vallen onder begeleiding bij werk in de gevangenis. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om gedetineerden aan het werk in de schoonmaak of de keuken, of die schilderwerkzaamheden verrichten en die bij deze werkzaamheden worden begeleid. Ondanks dat op basis van theorie en eerder onderzoek wordt verwacht dat dit type modules geen effect heeft op re-integratie-uitkomsten, wordt hieraan wel de meeste tijd besteed. Daarnaast hebben gedetineerden deelgenomen aan vak-opleidingen, mbo-vak-opleidingen, middelbare schoolvak-opleidingen, algemene opleidingen (bijvoorbeeld VCA of sociale hygiëne) en modules waarbij zij worden begeleid bij het zoeken naar werk. Op dit moment wordt 65% van alle uren waarin ESF-modules worden gevolgd besteed aan modules waarbij gedetineerden werken in de PI, terwijl uit zowel eerder onderzoek als uit dit onderzoek blijkt dat vooral deelnemers aan andere typen ESF-modules betere arbeidsmarktkansen hebben.

2 In hoeverre hebben deelnemers aan ESF-modules een betaalde baan, volgen ze een opleiding of behalen zij een startkwalificatie na detentie en in hoeverre verschilt dit van niet deelnemers?

We hebben als eerste de verschillen tussen ESF-deelnemers en niet deelnemers in sociaal economische positie bekeken, zonder rekening te houden met hun achter-grondkenmerken. Eén maand na detentie heeft 18% van de ESF-deelnemers een betaalde baan en 3% volgt een opleiding, totaal is 21% actief in werk en/of een opleiding. Dit percentage ligt bijna gelijk aan de resultaatindicator uit het OP ESF dat minstens 22% van de deelnemers na detentie werkt of een opleiding heeft. Het aandeel ESF-deelnemers met werk of een opleiding loopt op tot 28% twee jaar na detentie. ESF-deelnemers hebben significant vaker dan niet deelnemers werk in de maand na detentie, terwijl de situatie voor detentie niet verschilt. Het aandeel niet deelnemers dat werkt loopt op van 15% een maand na detentie tot 21% twee jaar na uitstroom.

Uit eerder onderzoek bleek dat 29% van de ESF-deelnemers uitgestroomd in 2008, 2009 of 2010 werk heeft of een opleiding volgt in de maand direct na detentie (Weijters et al., 2013). Dat dit aandeel onder gedetineerden uitgestroomd in 2016 lager is, heeft waarschijnlijk te maken met de slechtere arbeidsmarktsituatie in Nederland. Vanwege de (verwachte) verslechterde arbeidsmarktsituatie is voor het ESF-programma 2014-2020 22% als resultaatindicator gekozen (AgentschapSZW, 2014).

ESF-deelnemers volgen even vaak een opleiding als niet deelnemers, zowel in de maand voor als in de maand na detentie. 39% van de ESF-deelnemers en 32% van de niet deelnemers heeft voor detentie een startkwalificatie, in het jaar na detentie is dit 41% onder deelnemers en 34% onder niet deelnemers. Deze verschillen voor en na detentie zijn statistisch significant.

54 We hebben geen informatie over of gedetineerden in een huis van bewaring of op een andere afdeling verbleven in een PI. Uitstromers uit huizen van bewaring hebben we daardoor niet uit kunnen sluiten in de data.

3 Wat is de recidive onder deelnemers aan ESF-modules en in hoeverre verschilt dit van niet deelnemers?

We hebben als eerste de verschillen tussen ESF-deelnemers en niet deelnemers in recidive bekeken, zonder rekening te houden met hun achtergrondkenmerken en het verwachte recidiverisico op basis van deze kenmerken. 40% van de ESF-deel-nemers recidiveert minstens één keer in de twee jaar na uitstroom uit detentie. Significant meer niet ESF-deelnemers recidiveren; namelijk 49%. De recidive-frequentie verschilt niet tussen ESF-deelnemers en niet deelnemers. In beide groepen recidiveert een recidivist gemiddeld 2,6 keer in de twee jaar na uitstroom uit detentie. Het totale aantal nieuwe strafzaken in de twee jaar na uitstroom per 100 uitgestroomde ESF-deelnemers is 103. Niet ESF-deelnemers zijn verantwoor-delijk voor 128 nieuwe strafzaken per 100 uitgestroomde personen.

4 Wat is de samenhang tussen deelname aan (verschillende typen) ESF-modules en werk, het volgen van een opleiding, het behalen van een startkwalificatie en strafrechtelijke recidive?

Ten slotte bekijken we of de verschillen tussen ESF-deelnemers en niet deelnemers in recidive en sociaal economische positie na detentie overeind blijven wanneer rekening wordt gehouden met gemeten achtergrondkenmerken voor detentie. ESF-deelnemers hebben een grotere kans op werk na detentie dan niet deelnemers en dit verschil blijft overeind wanneer rekening wordt gehouden met verschillen in achtergrondkenmerken. Hoewel het niet zeker is dat de grotere kans op werk een effect van ESF-deelname is, is het wel een positief signaal. Ook in de vorige evalu-atie (Weijters et al., 2013) werd gevonden dat volwassen ex-gedetineerden die (in 2008, 2009 of 2010) hebben deelgenomen aan ESF een grotere kans op werk heb-ben dan niet ESF-deelnemers. Zowel dit onderzoek, als het vorige onderzoek bevestigen de verwachtingen op basis van de theorie dat deelname aan ESF-gefinancierde re-integratieactiviteiten de kans op werk na detentie vergroot. Deelnemers die vakopleidingen, mbo-opleidingen, middelbare school- of alge- mene opleidingen of modules gericht op algemene levensvaardigheden en hulp bij het zoeken naar werk hebben gevolgd hebben een grotere kans op werk dan niet deelnemers. Deelnemers die alleen begeleiding bij werk in de gevangenis hebben gehad hebben geen grotere kans op werk dan niet deelnemers. Dit is in lijn met de verwachtingen op basis van theorie en eerder onderzoek, ook daarin werd geen effect gevonden van werk tijdens detentie. Op basis van de theorie werd verwacht dat vooral opleidingen effectief zouden zijn om de kans op werk te vergroten. We vinden ook dat ex-gedetineerden die opleidingen volgen de grootste kans hebben om na detentie werk te hebben. Maar ook deelnemers aan modules gericht op alge-mene levensvaardigheden hebben na detentie vaker werk, terwijl het op basis van eerder onderzoek niet duidelijk was of modules gericht op algemene levensvaardig-heden effect zouden hebben op de kans op werk na detentie.

Er zijn (ook na controle voor achtergrondkenmerken) geen (significante) verschillen tussen ESF-deelnemers en niet deelnemers in de kans om na detentie een opleiding te (ver)volgen of een startkwalificatie te behalen. ESF heeft tot doel dat deelnemers na detentie een opleiding kunnen (ver)volgen, maar deelnemers doen dit niet vaker dan niet deelnemers. Dit kan betekenen dat de ESF-modules niet effectief zijn in het vergroten van de kansen om opleidingen te (ver)volgen. Een andere verklaring is dat (een deel van de) niet deelnemers reguliere modules volgt die ook de kans

om een opleiding te (ver)volgen vergroten, waardoor het effect van ESF wordt onderschat. Ten slotte is het ook mogelijk dat ESF-deelnemers tijdens detentie (vak)opleidingen volgen die niet resulteren in een startkwalificatie, maar die wel hun kansen op de arbeidsmarkt vergroten. Ook zonder het behalen van een startkwalifi-catie hebben ESF-deelnemers een grotere kans op werk na detentie. Wanneer ze na detentie, dankzij deze opleidingen een baan kunnen vinden is er ook geen noodzaak om verder te leren of een startkwalificatie te behalen.

ESF-deelnemers hebben een kleinere recidivekans dan niet deelnemers, maar dit verschil verdwijnt wanneer rekening wordt gehouden met verschillen in achter-grondkenmerken. Werk is een belangrijke beschermende factor voor recidive, maar ondanks dat ESF-deelnemers na detentie vaker werken, recidiveren zij niet minder vaak. ESF-deelnemers hebben op basis van hun achtergrondkenmerken een lagere verwachte recidive; ze zijn bijvoorbeeld ouder en hebben een langere detentieduur. Deze verschillen, en niet hun deelname aan ESF, verklaren waarom zij een kleinere recidivekans hebben. Dit is tegengesteld aan de uitkomsten van de evaluatie van het vorige ESF-programma (Weijters et al., 2013). Toen werd juist gevonden dat ESF-deelnemers een groep waren met een hoog recidiverisico, wat deels verklaarde waarom de recidive onder ESF-deelnemers relatief hoog was. De doelgroep van ESF is nu (2014-2020) anders dan bij het vorige ESF-programma (2007-2013), toen was het gericht op gedetineerden met één maand tot twee jaar detentie (Bouma,

Folkeringa, Peters, Ruig, & Tom, 2011). Mensen met een middellange detentieduur recidiveren vaker dan mensen met een korte (minder dan een maand) of juist lange detentieduur (Wartna et al., 2014). Mogelijk verklaart dit waarom toen werd gevon-den dat deelnemers een hoog recidiverisico hadgevon-den. Het huidige ESF-programma richt zich op iedereen in de laatste vier jaar van hun detentie, dus ook op mensen met (veel) langere en kortere detenties. ESF-deelnemers zitten gemiddeld een langere straf uit dan niet deelnemers (626 versus 85 dagen) en hebben een lager verwacht recidiverisico op basis van hun verblijfsduur in de PI. Bij het huidige ESF-programma zijn ESF-deelnemers bij uitstroom (mogelijk vanwege die langere detenties) ook ouder dan niet deelnemers, in het vorige ESF-programma was er geen verschil in leeftijd tussen deelnemers en niet deelnemers. Leeftijd is een van de belangrijkste voorspellers van recidive; naarmate mensen ouder worden, stop-pen ze vaker met criminaliteit (Sampson & Laub, 1993). Dit verklaart waarschijnlijk waarom het verwachte recidiverisico van de huidige ESF-deelnemers relatief laag is.

In document Werken aan werk (pagina 87-90)