• No results found

Beantwoording onderzoeksvragen

De vraagstelling van het onderzoek is gericht op de ruimtelijke structuur en de continuïteit van gebruik binnen de bewoningssite. Hierbij moeten minimaal volgende onderzoeksvragen beantwoord worden:

Wat is de aard, omvang, datering en conservatie van de aangetroffen archeologische resten?

De archeologische resten getuigen van minimaal drie te onderscheiden periodes, met name de metaaltijden, de Romeinse tijd en de middeleeuwen.

Uit de metaaltijden stamt een enkele huisplattegrond (structuur H1) van het type Haps/Oss 4A. Deze gebouwplattegrond kan op basis van het type gedateerd worden in de midden- tot late ijzertijd. De toewijzing tot dit type is enigszins onzeker door de fragmentaire staat van de structuur. De huisplattegrond is fragmentair bewaard door de vele verstoringen in het plangebied. De wandpalen van dit type structuren zijn sowieso vrij ondiep ten aanzien van de dragende palen, waardoor ook deze zijn verdwenen, vermoedelijk opgenomen in de bouwvoor. Vermoedelijk zijn nog enkele bijgebouwen eveneens tot deze periode toe te wijzen. Er zijn ook vondsten gedaan uit deze periode. De anorganische vondsten, vooral aardewerk, zijn vrij goed bewaard.

Uit de Romeinse tijd stammen verschillende huisplattegronden en bijgebouwen. Alle begravingen en vermoedelijk ook de weg stamt uit deze periode. Er zijn verschillende bewoningsfases af te leiden op basis van de 14C-dateringen en de huistypes. Zo is er een mogelijke vroeg Romeinse huisplattegrond, hoewel de toewijzing tot het type VI(a) onzeker is door de fragmentaire staat van de plattegrond en

132 Deconynck 2008.

BAAC Vlaa nd er en Rapp ort 4 0 4

de beperkte kennis over de verspreiding van dit type plattegrond. Er zijn geen andere vondsten die deze datering staven. Wel is er een enkele 14C-datering die een datering in deze periode oplevert. Deze datering is als intrusief geïnterpreteerd in een paalkuil van structuur H3, maar wijst niettemin op occupatie in deze periode. Tot de midden-Romeinse periode behoort een onzekere toewijzing van een plattegrond tot het type IIB, gezien deze uitsluitend is gebaseerd op de allesporenkaart van de opgraving van de jaren 80 van de vorige eeuw. Een tweede plattegrond, deels verstoord door de recente vergravingen op het terrein, is toegewezen aan het type IIE. Mogelijk het type waarbij ook een potstal heeft gehoord, die vaag aanwezig lijkt op de rand van een verstoring. Deze plattegrond is gerelateerd aan een erfgreppel (G2). Deze plattegrond is, ondanks de recente vergravingen, zeer goed bewaard gebleven. De verschillende brandrestengraven zijn ook in deze periode gedateerd. Deze vertegenwoordigen een veel groter grafveld waarvan ook in de jaren 60 van de vorige eeuw, graven zijn opgegraven. De graven kennen een zeer wisselende bewaringsgraad, vermoedelijk afhankelijk van de diepte waarop de graven in oorsprong zijn uitgegraven. Een laatste fase in de Romeinse periode wordt vertegenwoordigd door een huisplattegrond, een enclos met bijhorende bijgebouwtjes. Ook het inhumatiegraf wordt tot deze fase gerekend. Deze zijn op de overgang van de midden-Romeinse periode naar de laat Romeinse periode gedateerd. Hier wijzen zowel het vondstmateriaal, het type plattegrond (type Wijster), het afwijkend grafritueel als de 14C-dateringen op. Het type plattegrond en ook het aardewerk wijzen op een Germaanse oorsprong. Deze sporen zijn vrij goed bewaard, gezien dit type plattegronden veelal iets ondieper zijn gefundeerd dan hun midden-Romeinse voorgangers. De verstoringen van recente oorsprong hebben hier een deel van de structuur vernietigd. Het enclos is zeer ondiep bewaard maar dit was deels eigen aan de aard van het enclos (niet waterdragend) waardoor een aanzienlijk deel is opgenomen in de bouwvoor. Het mogelijk gelijktijdig wegtracé is grotendeels vernietigd door jongere fases van ditzelfde wegtracé, met name in de middeleeuwen en jongere periodes.

Van geen van deze bewoningsfases is de begrenzing aangetroffen waardoor de omvang van de nederzetting niet bepaald kan worden.

Twee houtskoolmeilers dateren uit de vroeg middeleeuwse periode maar zijn zeer slecht bewaard. Een dergelijke meiler werd dan ook over het algemeen slechts ondiep ingegraven, waardoor ze vrij snel bij jongere beakkering worden opgenomen in de bouwvoor. Ook de verschillende greppels en karrensporen vertonen hetzelfde fenomeen.

Wat is de ruimtelijke structuur (relatie bewoning, infrastructuur, begraving,…) van de nederzetting die hier aangetroffen is? Zijn er al gelijkaardige erven in de ruimere omgeving gedocumenteerd? In welke mate wijkt ze af van het gekende beeld uit de zandstreek?

Voor de bewoning uit de ijzertijd en vroeg Romeinse periode kan weinig gezegd worden over de onderlinge relatie tussen gebouwen gezien geen van de bijgebouwen aan het hoofdgebouw gelinkt kunnen worden. Hierdoor is vergelijking met andere nederzettingen uit de omgeving weinig zinvol. Ook de toewijzing van één van de huisplattegronden aan een vroeg Romeinse huistype is onzeker. De midden-Romeinse huisplattegronden kunnen eveneens niet gelinkt worden aan bijgebouwen maar H2 kan wel aan een erfgreppel (G1) worden gelinkt. H4 is een onzekere interpretatie gezien deze uitsluitend is gebaseerd op de oude sporenkaart van de opgraving van de jaren 80 van de vorige eeuw. Enkel H2 is met zekerheid gedateerd en kan als gedeeltelijk gelijktijdig beschouwd worden met het grafveld. De relatie van deze huisplattegrond tot het grafveld is opmerkelijk. De plattegrond bevindt zich net ten zuiden van het uitgestrekte grafveld. Indien men er van uit gaat dat de wereld van de doden en die van de levenden gescheiden wordt gehouden, kunnen de andere structuren allemaal als niet gelijktijdig aan het grafveld worden beschouwd (Figuur 92).

Het jongste erf, bestaande uit minimaal H3, G2, B7 en B8, is mogelijk ingeplant langs een doorgaande weg (datering onzeker), maar ook aan/op de rand van een oud grafveld, waarvan de functie zeker nog gekend was door de bewoners van het erf, maar vermoedelijk niet meer in gebruik gezien een brandrestengraf zich tussen H3 en G2 bevindt. De mogelijke aanduiding van dit graf aan het oppervlak was waarschijnlijk verdwenen op het ogenblik dat het erf werd opgericht. De

BAAC Vlaa nd er en Rapp ort 4 0 4

aanwezigheid van het inhumatiegraf, eveneens met Germaanse invloeden, is vermoedelijk te linken aan dit erf en wijst heel duidelijk op de doorlevende traditie van het grafveld in deze periode. Die Germaanse invloeden, aan te duiden in het grafritueel, het aardewerk en het huistype, kan even goed geuit zijn in de structuur van het erf, maar dit is moeilijk te duiden. Een gestructureerde opbouw in de Romeinse tijd is niet ongewoon en kan dus moeilijk toegewezen worden aan een uitheemse cultuur.

Is er een continuïteit tussen late ijzertijd en Romeinse periode? En zo ja, hoe vertaalt deze zich verder in de ruimtelijke structuur? Houdt men eenzelfde structuur aan? Zijn er aanwijzingen waarom wel, waarom niet?

Een continuïteit vanuit de ijzertijd is niet aan te geven gezien de enige huisplattegrond uit deze periode fragmentair is bewaard en op dit ogenblik slechts algemeen is gedateerd in de midden-late ijzertijd. Structuur H5 hoort mogelijk tot de vroeg Romeinse periode, maar deze toewijzing is eerder onzeker. Er zijn geen andere aanwijzingen voor een bewoning uit de 1e eeuw v. Chr. of uit de 1e eeuw n. Chr.

Zijn er aanwijzingen voor een specifieke ‘nijverheid’ die hier naast de ‘gewone landbouw’ plaatsvond?

Er zijn geen aanwijzingen voor ambachten of activiteiten anders dan de gewone landbouw. Het natuurwetenschappelijk onderzoek heeft slechts resultaten opgeleverd indien het organisch materiaal was verkoold, dus uit de brandrestengraven en houtskoolmeilers. Er zijn bijgevolg ook geen ondersteunende gegevens voor landbouw en/of akkerbouw in de omgeving, met uitzondering van de verschillende opslagstructuurtjes en G2, die op dit ogenblik is geïnterpreteerd als veekraal. De houtskoolmeilers uit de vroege middeleeuwen wijzen wel op een specifieke productie, maar deze kan niet gekoppeld worden aan enige bewoning. Dit is ook typerend voor dit soort activiteit, die over het algemeen plaatsvond nabij hakhout en bossen en dus verwijderd van het bewoonde areaal.

Sluiten de nieuwe vondsten aan bij de resultaten van de oudere opgravingen of plaatsen ze deze in een nieuw daglicht? Licht toe.

De nieuwe vondsten verduidelijken de resultaten van de oudere opgravingen in het noordwesten van de huidige opgraving (A op Figuur 14, 15 en 89). De aanwezigheid van een Romeins grafveld is bevestigd. Het grafveld strekt zich over een groot deel van de huidige opgraving uit. De begravingen aangetroffen in de opgraving in 1998/1999 (D op Figuur 15 en 89) maken waarschijnlijk geen deel uit van dit grafveld, gezien de afstand tussen beide opgravingen. Toch kan dit niet met zekerheid gesteld worden.

De paalsporen uit het onderzoek van de jaren 80 blijken deel uit te maken van verschillende structuren, zowel uit de ijzertijd als de Romeinse periode, zoals ook reeds was aangegeven in de publicatie van deze opgraving. Toch, gezien de datum van onderzoek, was er nog geen notie van de huistypes zoals De Clercq ze heeft geïdentificeerd, waardoor de interpretatie van de sporen mogelijk voor herziening vatbaar is, zoals aangegeven in hoofdstuk 4. De aanwezigheid van een Germaanse factor in de bewoning is nieuw evenals de aanwezigheid van de houtskoolmeilers uit de vroege middeleeuwen.

BAAC Vlaa nd er en Rapp ort 4 0 4