• No results found

Beantwoording onderzoeksvragen

7 Analyse en interpretatie

8.2 Beantwoording onderzoeksvragen

V el d str aat

150

8 Synthese opgraving

8.1 Algemeen

Zowel de noordelijke zone aan de Veldstraat als de zuidelijke zone aan de Lessiusstraat leverden sporen en structuren op uit de ijzertijd. Sporen en structuren uit vroege ijzertijd en overgang late ijzertijd naar vroege Romeinse periode kon worden vastgesteld in de noordelijke zone. Binnen de zuidelijke zone werden sporen en structuren uit de vroege-midden ijzertijd aangetroffen. Binnen beide zones konden tevens enkele laatmiddeleeuwse – Nieuwe Tijd greppels worden geattesteerd.

8.2 Beantwoording onderzoeksvragen

1) Wat is de aard, omvang, datering, en conservatie van de aangetroffen archeologische resten?

Het gaat om sporen en structuren uit de ijzertijd. Gezien het om een wegtracé gaat, konden erven slechts gedeeltelijk worden vastgesteld. In de noordelijke gelegen zone aan de Veldstraat gaat het om delen van een erf uit de overgangsperiode tussen de late ijzertijd en de vroege Romeinse periode. Daarnaast werden ook een vermoedelijk oudere structuur uit de vroege ijzertijd en een kuil uit de bronstijd onderzocht. Het merendeel van de sporen is nog goed bewaard in coupe, doch lijkt er binnen het onderzoeksgebied ook sporen van aftopping en recente landbouwactiviteiten zichtbaar. Dit uit zich in het gedeeltelijk bijna niet meer bewaard zijn van de greppel rond structuur 24 en de verstoring van de paalkuilen van structuur 7.

Voor de zuidelijke zone aan de Lessiusstraat kon deze aftopping of verstoringen niet worden vastgesteld. Het bodemarchief was hier nog intact. De sporen en structuren die in deze zone werden geattesteerd, betreffen een erf uit de vroege-middenijzertijd. Helaas werd ook dit erf niet volledig in het vlak gevat, aangezien het begrensd werd door de afbakening van het projectgebied.

2) Hoe verhoudt de site zich in de ruimere omgeving met de betrekking tot de onderzochte periodes?

De erven uit de ijzertijd die werden aangetroffen binnen het plangebied lijken het patroon van “zwervende erven” in de omgeving te bevestigen. De omgeving in en rond Brecht lijkt een zekere aantrekkingskracht te hebben gehad voor bewoners doorheen de tijd. De huisplattegronden die binnen het onderzochte plangebied werden aangetroffen, zijn vergelijkbaar in type en datering met de structuren die onder andere te Brecht-Hanenpad, Brecht-Zoegweg, Brecht-Capelakkers en Brecht-Ringlaan (AZ) werden onderzocht.

De vindplaats lag in een halfopen cultuurlandschap, net als de meeste vindplaatsen uit de ijzertijd in de (noordelijke) Kempen. Het open deel van het landschap was begroeid met grasland en heide. Het grasland werd beweid en de heidevelden waarschijnlijk ook. De aanwezigheid van gras- en heidevelden betekent dat het landschap rond Brecht-Veldstraat al langere tijd werd bewoond voorafgaand aan de ijzertijdnederzetting. Opvallend is dat de sporen die tijdens fase 2 van het archeologisch onderzoek te Brecht-Veldstraat werden onderzocht enerzijds een meer bosrijk landschap laten zien en anderzijds een landschap waarbij heidevelden een grote rol spelen.

De aanwezigheid van linde in het bosbestand en een kalkindicator zoals duifkruid onder de graslandsoorten wijst op lokaal vruchtbare bodemtypen. Binnen het Kempische paleolandschap waren dergelijke bodems meer aanwezig, en vormden vermoedelijk een factor

A rch eo lo gi sc h e o p gravi n g Bre ch t - V el d str aat

151

in de locatiekeuze voor een nederzetting. Het aantal cultuurgewassen dat bij het

archeobotanisch onderzoek is aangetroffen, is groot en een aantal soorten wordt slechts zelden aangetroffen. Dit maakt deze vindplaats belangrijk voor de landbouwgeschiedenis van Vlaanderen.

3) Zijn de aangetroffen plattegronden te plaatsen binnen een typologie?

De aangetroffen hoofdgebouwen zijn allemaal te plaatsen binnen de gekende huistypologie uit de Antwerpse Kempen zoals beschreven in het HSL-boek en recentelijk aangetroffen tijdens de opgraving te Brecht – Ringlaan (AZ). De structuren wijken ook in datering niet af van de gekende voorbeelden. Slechts een bijgebouw, structuur 16/17 is een onbekend type tot hier toe. De aanwezigheid van twee “kelder”kuilen binnen een twaalfpalig bijgebouw werden niet eerder binnen Vlaanderen en Zuid-Nederland geregistreerd. Kleinere gebouwtjes met één kelderkuil werden wel reeds vastgesteld te Oud-Turnhout – Bentel en te Beerse – Busselen. Een minder voorkomend type is eveneens het omgreppelde bijgebouw (structuur 24).

4) In hoeverre zijn (chrono)typologieën met betrekking tot de huisplattegronden en de andere structuren uit aangrenzende regio’s toepasbaar? Welke overeenkomsten en welke verschillen zijn aanwijsbaar?

Voor zover bestudeerd passen de gekende huistypologieën van de aangrenzende regio’s zeer goed binnen de datering en chronologie van de aangetroffen hoofdgebouwen.

5) Zijn er aanwijzingen voor verbouwingen en/of herstellingen binnen de structuren? Behandel deze per structuur.

Een mogelijke verbouwing en/of herstelling is vastgesteld bij structuren 1, 13 en 18. Bij structuur 1 werden in de zuidelijke korte zijde twee dubbele paalkuilen geattesteerd. Waarschijnlijk betreft het hier een herstelling.

Bij structuur 13 werden drie middenstaanders geflankeerd door een kleiner en ondieper paalgat. Mogelijk betreft het een reparatie of versteviging.

Structuur 18 is een vierbeukig gebouw waarbij een mogelijke annex is geattesteerd aan de zuidoostelijke korte zijde. Deze aanbouw heeft mogelijk te maken met een extra ondersteuning van het dak.

6) Tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren de vondsten, wat is de vondstdichtheid en conserveringsgraad?

In totaal werden 107 scherven aardewerk (handgevormd en gedraaid), 17 stukken bouwmateriaal, 52 stukken metaal (waterkuil, structuur 7 en kringgreppel), 1 fragmentje glas, 4 stukken natuursteen, 8 onbewerkte stukjes vuursteen en één spinschijfje verzameld. Helaas was het aandeel diagnostische scherven zeer beperkt, waardoor een datering op basis van het aardewerk in de meeste gevallen niet mogelijk was.

7) Welke typologische ontwikkeling maakte het aardewerk door in de aangetroffen fasen? In hoeverre zijn (chrono)typologieën met betrekking tot aardewerk en andere materiaalcategorieën uit de aangrenzende regio’s toepasbaar? Welke overeenkomsten en welke verschillen zijn aanwijsbaar?

A rch eo lo gi sc h e o p gravi n g Bre ch t - V el d str aat

152

Gezien het zeer lage aantal diagnostische scherven aardewerk kan deze onderzoeksvraag

helaas niet worden beantwoord.

8) Was er sprake van herkenbare culturele invloeden en uitwisseling van producten vanuit andere gebieden? En zo ja: van waar en welke invloeden? Zijn er ook aanwijzingen voor de oorzaak van deze culturele invloeden (handel, sociaal, politiek,…)?

De aanwezigheid van de mediterrane soort wilde haver wijst op contacten met zuidelijker gelegen gebieden, waarbij zaaigoed of bulkgraan werd uitgewisseld. Natuurlijke verspreiding van deze soort naar ons gebied is in dit geval niet waarschijnlijk.

9) Is dit door specialistisch onderzoek, bijvoorbeeld onderzoek naar aardewerkbaksels aan te tonen?

Nee, het aangetroffen aardewerkcorpus is daar te beperkt voor.

10) Welke onderzoeken zijn in de toekomst mogelijk en wenselijk, op basis van de uitgevoerde assessment van het vondstenmateriaal?

Onvoldoende materiaal om representatief te zijn voor doorgedreven specialistisch onderzoek.

11) Welke conserveringsmaatregelingen moeten er genomen worden om een goede bewaring en toekomstig onderzoek te garanderen?

De maatregelen die zijn voorgeschreven in de minimumnormen.

12) Strekt de site zich uit naar de aanpalende percelen die niet tot de wegkoffer behoren? Leg uit.

Ja, aangezien de noordelijk gelegen zone zich beperkt tot een wegkoffer van minder dan 20 meter breed en verschillende structuren zich op de rand van de werkput bevinden, kan er met zekerheid worden aangenomen dat de erven zich zowel in noordelijke als in zuidelijke richting verder uitstrekken. In oostelijke richting lijkt deze trend zich niet door te zetten. Voor het gebied in de zuidelijke zone lijken de erven zich voornamelijk in het noordwesten te situeren. Meer west en noordwaarts kunnen meer bewoningssporen worden verwacht. Helaas werd een gedeelte daarvan reeds tijdens de proefsleuven vrijgegeven.

Vragen overgenomen uit rapport voor de prospectie met ingreep in de bodem.160 1) Wat is de aard, datering, spreiding en onderlinge samenhang van de sporen?

Idem vraag 1 (zie boven).

2) Merkt men een periodisering op in het sporenbestand? Is er sprake van continuïteit? Kunnen er diverse fasen van occupatie onderscheiden worden?

Sporen en structuren uit vroege- en overgang late ijzertijd naar vroege Romeinse periode kon worden vastgesteld in de noordelijke zone. Binnen de zuidelijke zone werden sporen en

160 Uit: BAAC rapport 99: Cornelis L. ea. In voorbereiding. Archeologische prospectie met ingreep in de bodem. Brecht – Veldstraat.

A rch eo lo gi sc h e o p gravi n g Bre ch t - V el d str aat

153

structuren uit de midden ijzertijd aangetroffen. Binnen beide zones konden tevens enkele

laatmiddeleeuwse – Nieuwe Tijd greppels worden geattesteerd.

3) Zijn er structuren aanwezig en wat is hun datering? Behoren de structuren, erven tot éénzelfde of verschillende periodes?

Ja, in totaal werden 21 gebouwen herkend, verspreid over de verschillende werkputten. Er werden 4 (hoofd)gebouwen, 2 grote bijgebouwen, 4 zespalige bijgebouwen waarvan één met greppel, 11 vierpalige bijgebouwen, 1 waterkuil en 1 waterput aangesneden en onderzocht. De structuren kunnen worden verdeeld over 3 verschillende erven. Twee erven overgang tussen de late ijzertijd – vroege Romeinse periode en een erf uit de vroege-midden ijzertijd.

4) Zijn de erven en/of erfindelingen merkbaar en op welke manier zijn deze in het landschap ingericht?

Elk erf bestaat uit een hoofdgebouw en enkele bijgebouwen. Aan erf 1 kon mogelijk een waterkuil worden toegekend. Erf 2 bevatte eveneens een waterput. In zone noord hebben erven 2 en 3 een oost-west oriëntatie, terwijl het hoofdgebouw van erf 1 een noordoost-zuidwest oriëntatie kent. In zone zuid vertonen de hoofdgebouwen en het bijgebouw een noordwest-zuidoost oriëntatie.

5) Kan een functionele opdeling voor de site gemaakt worden? Zijn er aanwijzingen voor interne organisatie?

Er zijn aanwijzingen dat Structuur 16/17 is gebruikt voor opslag van graan en wellicht andere cultuurgewassen, zoals huttentut, vlas en peulvruchten, en verzamelde hazelnoten.

6) Zijn er aanwijzingen voor funeraire elementen?

Nee.

7) Hoe verhouden de aangetroffen sporen zich ten opzichte van de sites in de onmiddellijke omgeving?

De bewoning aan de Veldstraat en de Lessiusstraat uit de ijzertijd is in verband te brengen met de bewoning en begraving uit de ijzertijd die tijdens de opgravingen te Brecht – Ringlaan (AZ) en Brecht – Ringlaan fase II werden vastgesteld. Daarenboven maken de bewoningssporen die werden vastgesteld te Hanenpad, Zoegweg, Overbroek en Brecht-Waterhoeve deel uit van een groter geheel aan boerenfamilies die in de ijzertijd actief waren.

8) Hoe passen deze sporen in het regionale landschap uit de aangetroffen periodes? Kunnen deze vergeleken worden met soortgelijke vindplaatsen uit dezelfde periode in de omgeving? Vergelijking met het onderzoek van BAAC en Monument in de nabijheid is essentieel.

A rch eo lo gi sc h e o p gravi n g Bre ch t - V el d str aat

154