• No results found

In totaal is sinds de start van de bestuurlijke strafbeschikking overlast op 1 januari 2009 (toen de G4 met de bestuurlijke strafbeschikking overlast begonnen) tot en met 11 februari 2012 door het CJIB een bedrag van € 1,9 miljoen uitgekeerd aan in totaal 267 verschillende gemeenten.79

Het gaat hier alleen om de vergoedingen voor overlastfeiten en alleen om bestuurlijke strafbeschikkingen overlast. Voor ‘parkeren’ is sinds 2009 ruim € 35 miljoen uitgekeerd aan gemeenten. Ook gemeenten die nog transacties aanleverden, kregen hier een vergoeding voor. Maar die bedragen laten we hier buiten beschouwing. De totaal uitgekeerde vergoeding is in de meeste gemeenten in elk geval veel hoger dan de vergoeding voor bestuurlijke strafbeschikkingen overlast.

Noot 79 We schrijven hier dat het bedrag is uitgekeerd, maar dat geldt alleen voor gemeenten die zich bij het CJIB hebben aangemeld (een criterium voor uitkering). In het bestand van het CJIB zaten bijvoorbeeld ruim 2.000 zaken uit 2011 die recht hadden op een vergoeding, maar waarbij de gemeente zich niet heeft aangemeld. Dat geld kon dus niet worden uitgekeerd.Ook is geen rekening gehouden met bezwaar dat kan zijn ingesteld.

Tabel 5.2 Totale vergoeding voor bestuurlijke strafbeschikkingen overlast (n=267)

Bedrag per gemeente Aantal gemeenten Totaal uitgekeerd

€ 40 tot €200 67 € 7.000

€240 tot €800 66 € 31.200

€880 tot €3.360 67 € 121.280

Meer dan €3.440 67 € 1.779.600

Bron: CJIB bestand80

Om de verschillen goed te laten zien is de groep gemeenten die een vergoeding kreeg in vier gelijke kwartielen opgesplitst van elk 67 gemeenten: elke groep staat voor 25% van alle

gemeenten. In het eerste kwartiel zitten de 67 gemeenten die de laagste vergoeding kregen. Sinds de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking overlast kregen deze gemeente elk in totaal een bedrag tussen de € 40 en € 200. Samen hebben deze 67 gemeenten in totaal € 7.000 van het CJIB ontvangen en dat komt neer op minder dan een half procent van het totaal uitgekeerde bedrag: € 7.000.

Het verschil met de gemeenten die veel bestuurlijke strafbeschikkingen overlast aanleverden is enorm: het ‘hoogste’ kwartiel van 67 gemeenten kreeg per gemeente meer dan € 3.440. Samen hebben deze 67 gemeenten € 1,8 miljoen van het CJIB ontvangen. Dit komt neer op 92 procent van het totale uitgekeerde bedrag.

De vier grootste steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht ontvingen meer dan de helft van al het uitgekeerde geld: ruim € 1,1 miljoen van het totale uitgekeerde bedrag (59%). Dit komt doordat deze steden meer bestuurlijke strafbeschikkingen overlast uitschrijven dan kleine gemeenten, maar ook doordat de G4 al een jaar langer met de bestuurlijke strafbeschikking werken. In 2011 was het verschil tussen de G4 en de andere gemeenten al iets minder groot. In totaal kregen ze zoals gezegd 59 procent van al het geld, maar in 2011 was dat gedaald tot 38 procent van het totaalbedrag (€ 400.000 van € 1,1 miljoen). De andere gemeenten zijn dus aan een inhaalslag bezig. Overigens kregen gemeenten buiten de G4 totdat ze overgingen op de

bestuurlijke strafbeschikking overlast ook een vergoeding voor transacties: bovenstaande tekst heeft alleen betrekking op de daadwerkelijke bestuurlijke strafbeschikkingen voor overlastfeiten en niet op de ‘oude’ transacties of Mulder-feiten.

5.2.1

Besteding opbrengsten

De bestuurlijke strafbeschikking overlast is er gekomen om de handhaving door gemeenten te intensiveren. Om de gemeenten tegemoet te komen in de te maken kosten is besloten een vergoeding voor elk aangeleverd proces-verbaal uit te keren. De hoogte van deze vergoeding staat los van de vraag of de boete uiteindelijk wordt geïnd of niet. Het geld zou door gemeenten gebruikt kunnen worden om het gemeentelijke veiligheidsbeleid en de toegenomen kosten voor handhaving gedeeltelijk te compenseren. Die koppeling blijkt in de praktijk in ongeveer een derde van de

Noot 80 Het bestand van het CJIB bevat overigens twee onvolkomenheden: gemeenten die hun bestuurlijke strafbeschikkingen via de politie aanleveren kunnen niet altijd aan de gemeente van herkomst gekoppeld waardoor de vergoeding lager uitvalt dan hij eigenlijk zou moeten zijn. Het tegenovergestelde komt ook voor: in sommige gemeenten worden ook bestuurlijke strafbeschikkingen uitgeschreven door andere opsporingsinstanties, bijvoorbeeld openbaar vervoer bedrijven die BOA’s in dienst hebben. In dat geval zijn de opbrengsten van de bestuurlijke strafbeschikking die door de gemeentelijke handhavers zelf zijn opgelegd, dus minder groot dan uit het bestand van het CJIB blijkt.

gemeenten te zijn gelegd: in een derde van de gemeenten (36%) wordt het geld gebruikt om de handhaving te financieren, bijvoorbeeld om PDA’s voor de handhavers te kopen. In meer dan de helft van de gemeenten (54%) gaan de inkomsten echter naar de algemene middelen. De reden hiervoor is overigens niet dat men de opbrengsten niet voor de handhaving zou willen gebruiken. De reden is meestal dat het in die gemeenten om een zeer klein bedrag gaat van hooguit enkele honderden euro’s. Eén gemeente geeft aan dat het onwenselijk is om de baten ten goede te laten komen aan de handhaving, omdat daarvan een perverse prikkel kan uitgaan. Als de handhavers ‘hun eigen broek moeten ophouden’ kan dat leiden tot een extra druk om veel bonnen te schrijven.

In precies de helft van de responsgemeenten (50%) zijn de inkomsten opgenomen in de gemeentelijke begroting. Als de opbrengsten in de toekomst stijgen, zullen meer gemeenten daarvoor kiezen. In de andere helft van de gemeenten zijn de opbrengsten niet opgenomen in de begroting. De reden daarvoor is wederom dat het om een zeer klein bedrag gaat. Maar er zijn ook enkele gemeenten die hier principiële redenen voor geven: vier gemeenten gaven in de toelichting expliciet aan dat ze de baten buiten de begroting houden, omdat ze willen voorkomen dat BOA’s onder druk worden gezet om veel te schrijven (‘bonnenquota’).