• No results found

VAN DE GESALARIEERDE WERKGELEGENHEID

3. DYNAMIEK VAN DE GESALARIEERDE WERKGELEGENHEID IN ONDERNEMINGEN UIT DE PARTICULIERE SECTOR

3.2. B ANENSTROMEN : SAMENSTELLINGSWIJZE VAN DE INDICATOREN

3.3.2. Jobcreatie en jobdestructie naar gelang van de ondernemingskenmerken

3.3.2.3. Banenstromen in de gewesten

Om de ondernemingen die een sociale balans neerleggen aan een bepaald gewest toe te wijzen, werd ervoor geopteerd om de bedrijven die gevestigd zijn in één enkel gewest (de uniregionale ondernemingen, die werden opgesplitst tussen de drie gewesten), te onderscheiden van de ondernemingen die in meer dan één gewest gevestigd zijn (de multiregionale ondernemingen, die niet uitgesplitst werden volgens gewest). De regionale code wordt toegekend voor het geheel van de periode, op basis van de situatie die in 2005 werd opgetekend in het door de ADSEI opgestelde DBRIS-bedrijfsregister.

Van de 175.445 ondernemingen in de populatie zijn er 174.108 in één enkel gewest gevestigd. Van die ondernemingen zijn er 24.077 gevestigd in Brussel, 106.974 in Vlaanderen en 43.057 in Wallonië.

De multiregionale ondernemingen, goed voor 1.337 ondernemingen, werden noch toegekend aan een specifiek gewest, noch onder die gewesten verdeeld. Het gaat immers vaak om firma's die actief zijn over het hele grondgebied, zoals het geval is voor de ondernemingen voor openbaar vervoer of telecommunicatie, De Post, de warenhuizen of de kredietinstellingen. Het zou derhalve niet verantwoord zijn ze aan het ene of andere gewest toe te wijzen, maar het zou nog moeilijker zijn een passende verdeelsleutel voor de werkgelegenheid te vinden, vooral als het erop aankomt er de stromen van te bestuderen.

De structuur van de multiregionale ondernemingen is sterk verschillend van die van de uniregionale ondernemingen. Enerzijds betreft het voornamelijk grote ondernemingen : bijna 90 pct. ervan telt meer dan 250 werknemers, terwijl de ondernemingen met minder dan 50 werknemers de helft van de werkgelegenheid in de uniregionale ondernemingen op zich nemen. Het saldo is gelijkmatig verdeeld over de middelgrote en grote ondernemingen. Ook de activiteitsstructuur verschilt sterk. De multiregionale ondernemingen zijn verhoudingsgewijs meer vertegenwoordigd in "vervoer en communicatie" en in "vastgoed en diensten aan bedrijven", en minder actief in de verwerkende en in de bouwnijverheid.

Tabel 16 Structuur van de werkgelegenheid in de uni- en multiregionale ondernemingen

(procenten van het totaal, gemiddelde 1998-2006, tenzij anders vermeld)

Uniregionale ondernemingen

Brussel Vlaanderen Wallonië Totaal

Multi- regionale onder- nemin- gen Per bedrijfstak C Extractieve nijverheid 0,0 0,1 0,8 0,2 0,1 D Verwerkende nijverheid 15,5 39,4 36,6 35,4 20,7 E Energie en water 0,1 0,3 0,9 0,4 3,6 F Bouw 6,3 11,8 15,7 11,9 1,5 G Handel en reparaties 21,8 20,9 22,9 21,5 22,7 H Horeca 9,9 4,9 4,2 5,4 1,6 I Vervoer en communicatie 8,3 9,4 7,9 8,9 23,4 J Financiële dienstverlening en verzekeringen 13,4 1,5 1,7 3,2 16,0

K Vastgoed en diensten aan bedrijven 24,6 11,8 9,3 13,0 10,5 Per grootteklasse

50 werknemers of minder 43,1 51,1 56,1 51,0 2,4

Van 50 tot 250 werknemers 23,0 24,8 22,2 24,0 8,7

Meer dan 250 werknemers 33,9 24,1 21,7 25,0 88,9

p.m. (eenheden)

Aantal ondernemingen in de populatie 24.077 106.974 43.057 174.108 1.337 Gemiddeld aantal werknemers per

onderneming in 2005 12,7 12,5 10,9 12,1 404,2

Bron: NBB.

De werkgelegenheidsstromen zijn verhoudingsgewijs minder omvangrijk in de multiregionale dan in de uniregionale ondernemingen. Terwijl de eerstgenoemde ondernemingen over de periode 1998-2006 goed waren voor gemiddeld 26 pct. van de werkgelegenheid, droegen ze slechts voor 15 pct. bij tot de banencreaties. Wat de jobdestructies betreft, was hun relatieve aandeel nog beperkter, namelijk 12 pct.

Tussen 1998 en 2006 bedroeg de jobcreatiegraad in de multiregionale ondernemingen gemiddeld 5,4 pct. Gedurende heel deze periode liep deze graad echter terug, van 9,3 pct. in 1998 tot

zowat 3 pct. in 2006. In de uniregionale ondernemingen, daarentegen, bedroeg de

jobcreatiegraad gemiddeld 10,1 pct. In 2006 was de jobcreatie nagenoeg even hoog als in 2000, namelijk iets meer dan 11 pct., tegenover 10 pct. aan het begin van de periode.

Ook inzake jobdestructie lopen de cijfers sterk uiteen. In de multiregionale ondernemingen beliep de jobdestructiegraad gemiddeld 3,2 pct., tegen 8,7 pct. in de uniregionale ondernemingen. In deze laatste ondernemingen wordt dus een zeer hoge creatiegraad, maar ook een zeer hoge destructiegraad opgetekend. Deze ratio's liggen echter dicht bij elkaar, zodat de nettowerkgelegenheidsgroeivoet gemiddeld 1,4 pct. beliep. In de multiregionale ondernemingen, daarentegen, waar de werkgelegenheidsstromen veel geringer zijn, was de nettowerkgelegenheidsgroeivoet naar verhouding groter: de werkgelegenheid steeg er met gemiddeld 2,2 pct. per jaar.

De in Brussel gevestigde uniregionale ondernemingen laten hogere cijfers inzake jobcreatie en -destructie optekenen dan hun Vlaamse en Waalse tegenhangers. Dat kan wellicht gedeeltelijk worden verklaard door de sterk verschillende activiteitsstructuur in de hoofdstad. De Brusselse uniregionale ondernemingen tellen immers proportioneel tweemaal zoveel werknemers in de horeca en in de bedrijfstak "vastgoed en diensten aan bedrijven", waar de werkgelegenheidsstromen groter zijn dan elders. Bij de in Brussel gevestigde ondernemingen met meer dan 250 werknemers, die een derde van de regionale werkgelegenheid vertegenwoordigen, beliep de jobdestructiegraad gemiddeld over de periode overigens bijna 15 pct., dit is drie keer hoger dan in Vlaanderen en in Wallonië. Al met al is de werkgelegenheid in Brussel derhalve met gemiddeld 1 pct. per jaar teruggelopen, terwijl ze in Vlaanderen en Wallonië met respectievelijk 1,7 en 2,2 pct. toenam.

Tabel 17 Jobcreatie- en jobdestructiegraad: opsplitsing per gewest

(procenten, jaargemiddelden 1998-2006)

Uniregionale ondernemingen Brussel Vlaan-

deren Wallonië Totaal

Multiregionale ondernemingen Totaal Jobcreatiegraad Kleine ondernemingen 14,1 12,3 13,3 12,7 12,2 12,7 Middelgrote ondernemingen 11,2 8,2 7,7 8,5 9,5 8,6 Grote ondernemingen 8,9 5,7 5,3 6,2 4,8 5,4 Totaal 11,7 9,7 10,3 10,1 5,4 8,8 Jobdestructiegraad Kleine ondernemingen 11,8 9,4 9,4 9,7 5,6 9,6 Middelgrote ondernemingen 10,3 7,1 7,3 7,6 3,6 7,1 Grote ondernemingen 14,9 5,7 5,4 7,5 3,1 5,1 Totaal 12,7 7,9 8,1 8,7 3,2 7,2 Nettowerkgelegenheidsgroeivoet Kleine ondernemingen 2,3 2,9 3,9 3,1 6,5 3,1 Middelgrote ondernemingen 0,9 1,1 0,5 0,9 5,9 1,5 Grote ondernemingen -6,0 -0,1 -0,1 -1,3 1,7 0,3 Totaal -1,0 1,7 2,2 1,4 2,2 1,6 Bron: NBB.

De Vlaamse en Waalse uniregionale ondernemingen vertonen een relatief vergelijkbare activiteitsstructuur en hun activiteiten zijn voornamelijk geconcentreerd in de verwerkende nijverheid, de handel en de bouwnijverheid. De verdeling van de werkgelegenheid over kleine, middelgrote en grote ondernemingen is eveneens vrij gelijklopend, hoewel Wallonië naar verhouding iets meer kleine entiteiten telt dan Vlaanderen. Deze structurele gelijkenis wordt weerspiegeld in het gedrag inzake de creatie en de vernietiging van arbeidsplaatsen. De opgetekende gemiddelden liggen zeer dicht bij elkaar. Gedurende de hele periode was de jobcreatiegraad in Wallonië evenwel systematisch hoger dan in Vlaanderen, behalve in 1998. Gemiddeld beliep het verschil 0,6 procentpunt. De nettowerkgelegenheidsgroeivoet in Wallonië

is derhalve iets hoger dan in Vlaanderen. Dit gunstiger werkgelegenheidsverloop in de Waalse uniregionale ondernemingen werd in elk jaar van de onderzochte periode opgetekend, behalve in 2000 en in 2006.

Grafiek 13 Banenstromen in de in Vlaanderen en Wallonië gevestigde uniregionale ondernemingen

(procenten)

Samenvatting

Ongeacht hun activiteit, hun grootte, of het gewest waarin ze gevestigd zijn, bestaan er ondernemingen die werkgelegenheid creëren en andere die werkgelegenheid vernietigen. De omvang van de vastgestelde veranderingen verschilt evenwel sterk naargelang van de categorieën.

Tijdens de periode 1998-2006 gaven de ondernemingen uit de secundaire sector, met uitzondering van de bouwnijverheid, blijk van minder dynamisme dan de ondernemingen in de diensten. De jobcreatie en -destructie was er verhoudingsgewijs kleiner en de nettowerkgelegenheidsgroeivoet bleef er gemiddeld bijna nul. In de diensten beliep deze, ratio gemiddeld 2,6 pct. per jaar. De bedrijfstakken horeca en "vastgoed en diensten aan bedrijven" lieten veruit de hoogste jobcreatiegraden optekenen, die hoger zijn gebleven dan de jobdestructiegraden.

Deze vaststellingen zijn deels afhankelijk van de onderling variërende gemiddelde grootte van de ondernemingen in de verschillende bedrijfstakken: de meest dynamische branches zijn die waar de kleine ondernemingen verhoudingsgewijs talrijker zijn, terwijl in de bedrijfstakken met een overwicht aan grotere en oudere ondernemingen de werkgelegenheid stabieler is.

De jobcreatie- en jobdestructiegraden dalen immers monotoon naargelang van de grootte van de onderneming. De jobcreatiegraad zakt van gemiddeld 16,2 pct. in de ondernemingen met maximaal tien werknemers naar slechts 4,4 pct. voor de firma’s met minimaal 1.000 werknemers. De jobdestructiegraad beloopt respectievelijk 11,8 en 4,6 pct. De groep van de zeer grote firma’s is de enige waarvoor over de beschouwde periode gemiddeld een negatieve nettowerkgelegenheidsgroeivoet werd opgetekend.

Het neerwaartse profiel in functie van de grootte van de ondernemingen wordt in alle bedrijfstakken vastgesteld, zowel wat de jobcreatie- als de jobdestructiegraden betreft. De verschillen tussen de cijfers die voor de kleine en grote ondernemingen worden vastgesteld, lopen echter uiteen naargelang van de branche.

De verschillen inzake jobcreatie en -destructie tussen de activiteitstakken en tussen de naar grootte gerangschikte ondernemingsgroepen liggen samen aan de basis van de uiteenlopende resultaten in de verschillende gewesten. In de multiregionale ondernemingen, die gemiddeld groter zijn en vaker actief in de bedrijfstakken "vervoer en communicatie" en "financiële dienstverlening en verzekeringen", zijn de werkgelegenheidsstromen geringer dan gemiddeld en worden lagere creatie- en destructiegraden opgetekend (respectievelijk 5,4 en 3,2 pct.) dan in de uniregionale ondernemingen (respectievelijk 10,1 en 8,7 pct.). Bij deze

laatste zijn de bewegingen bij de in Brussel gevestigde ondernemingen groter dan in de twee andere gewesten, gezien de relatieve specialisatie van de Brusselse ondernemingen in de bedrijfstakken horeca en "vastgoed en diensten aan bedrijven". De resultaten voor de uniregionale ondernemingen in de twee andere gewesten liggen zeer dicht bij elkaar, maar in Wallonië worden netto net iets meer banen gecreëerd dan in Vlaanderen.