• No results found

149baas werd door de directeur van de mijn op

In document H In Memoriam ir. J.C. Schlösser (pagina 29-33)

aarde van Heerlen

149baas werd door de directeur van de mijn op

voordracht van de ‘rijkstuinbouwleraar voor Limburg en Oostelijk Noord-Brabant’ aange-steld, waarbij het belang van kennis op het vakgebied op de voorgrond stond.

De tuinbaas had tot taak tuinen in mei en in september te keuren, daarnaast gaf hij infor-matie aan de mijnwerkers hoe zij hun tuinen moesten onderhouden en leerde hij mijnwer-kers hoe zij planten konden kweken. Het keu-ren en inspectekeu-ren van de tuinen gebeurde overigens door een commissie, waarvan ook een consulent van de rijkstuinbouwleraar deel uitmaakte. Jaarlijks bracht de tuinbaas verslag uit aan de directie, waarin hij verant-woording aflegde voor zijn werk als tussen-persoon, maar ook als leermeester op het ge-bied van het overdragen van kennis over tuinbouw en plantkunde. Opmerkelijk in zijn verslaglegging is, dat mijnwerkers aandacht

hebben voor hun tuin en dat de kennis over het kweken van planten met de jaren toenam. Verder functioneerde hij naast de woningbe-heerder als tussenpersoon bij de verkoop van bloemen, pootaardappelen en meststoffen. Het spreekt voor zich, dat betaling door de mijnwerkers niet contant, maar in de vorm van looninhouding gebeurde. De mijn regis-seerde middels de tuinbaas het beheer van de tuinen op directe manier. Het is dus niet ver-wonderlijk, dat kennis over tuinieren en het onderhouden van een nutstuin heden ten dage nog sterk aanwezig is bij oud-mijnwer-kers.

Floraliawerk

Het Floraliawerk was een soort personeels-vereniging van de mijn met als taak het be-vorderen van het kweken van planten en bloe-men om hierdoor meer belangstelling te wekken voor de levende natuur bij mijnwer-kers. Het was volgens een persbericht een ver-eniging van de mijn die zijn uiterste best deed om de vrije tijd van de arbeiders nuttig en zo aangenaam mogelijk te laten besteden.

Het bevorderen van de belangstelling voor de levende natuur gebeurde onder andere door het kweken van planten en bloemen en een jaarlijkse plantenwedstrijd, waarbij de beste kwekers tijdens een feestelijke tentoon-stelling een prijs in de vorm van een weckke-tel met benodigdheden of een diploma kre-gen. De wedstrijd begon met de uitgifte van kamerplanten, zoals de fuschia’s, bolbegonia’s, in voorgeschreven potten voorzien van een lodenzegel. In de Handleiding voor Flora-liawerk voor beambten en werklieden van de Maat schappij tot exploitatie van de Limburg-sche steenkolenmijnen te Heerlen werd aange-geven hoe de planten verzorgd moesten wor-den, zoals verpotten en verplanten, gieten, bemesten, ziektebestrijding en snoeien.

Verder was het Floraliawerk belast met de verkoop van pootaardappelen, bloemen en meststoffen, waartoe in die tijd ook al kunst-mest behoorde. In de jaren dertig van de Handleiding Floraliawerk voor de beambten en

150

152

twintigste eeuw nam de bemoeienis van het Floraliawerk met betrekking tot het organi-seren van een jaarlijks evenement af, omdat de meeste mijnwerkers zelf planten gingen kweken.

De wooncorporatie

Naast de zorg van de mijndirectie voor de tuinen voor de mijnwerkers was het ook de woningcorporatie ‘Ons Limburg’ die er be-lang aan hechtte, dat tuinen een bebe-langrijk woonfacet voor de mijnwerker waren.

In de jaarverslagen van 1920-1939 werd aan-dacht besteed aan het belang van tuinen voor de arbeiders. De corporatie zag het tuinieren als een gezonde bezigheid en het verbouwen van groenten als een aanvulling op het inko-men voor de mijnwerkersgezinnen. Bij her-haling wordt er in de verslaglegging beklag gedaan over de slechte toestand van de voor-tuinen en de ‘verrommeling’ in de achtertui-nen door bouwsels waarin dieren verblijven. Er is vernielzucht door de baldadige jeugd en er is overlast die door het kleinvee wordt ver-oorzaakt.

Als oplossing pleit de corporatie om pre-mies uit te loven om verbetering in de onder-houdstoestand te brengen of een persoon aan te stellen die belast wordt met het onderhoud en het toezicht op de tuinen. Voor de opvang van het vee staat men een goed ingerichte stal voor.

Het historisch ruimtelijk casco van de tuin

De basis voor het historisch ruimtelijk cas-co van de kolonietuin wordt gevormd door de verkaveling. Deze verkaveling verschilt per kolonie. Zo waren de tuinen bij de in 1962 ge-sloopte kolonie ‘De Morgenster’ [gebouwd in 1900] achter het huis gelegen en hadden deze een gemiddeld oppervlak van 350 m2. De tui-nen in andere, later gebouwde koloniewo-ningen [Beersdal 1911-1918, Leenhof I-II: 1905-1907] waren rondom het huis gelegen. De

af scheidingen tussen de percelen bestond uit een haag van ongeveer 1.30 meter hoog.

De keuze voor een haag als afscheiding pas-te mogelijk in de karakpas-teristiek van het Zuid-Limburgse heuvellandschap. In functionele zin werd door de haag het onkruid en het stof van de van sintels voorziene straatbedekking geweerd. Daarnaast was de haag een geliefde plaats om met de buren te praten. Oudere be-woners van Beersdal wisten te vertellen dat deze uit meidoorn [craetegus] bestond en door tuinpersoneel van de mijn werd ge-snoeid. Van belang voor het historisch ont-werp is ook het tuinpad. Dat liep vanaf de straat naar de deur van de woning en splitste daarmee de tuin in twee gedeelten.

Ontwikkelingsgeschiedenis

De functionele ontwikkeling hangt nauw samen met de toenemende welvaart en de ontwikkeling van moderne conserveringsme-thoden na de Tweede Wereldoorlog. Voor de oorlog had de kolonietuin voornamelijk een nutsfunctie, omdat deze in de eerste plaats was gericht op het verbouwen van de groen-ten voor de dagelijk se voedselvoorziening, groenten, aardappelen van het mijnwerkers gezin. Daarnaast was het ook van belang voor de winter een voedselvoorraad op te bouwen. Omdat in de eerste helft van de twintigste eeuw het invriezen van voeding nauwelijks mogelijk was, moesten andere conserverings-methoden worden toegepast. Erwten, bonen en uien werden gedroogd. Koolsoorten, zoals boerenkool, konden in de vrieslucht overwin-teren, zuurkool werd in grote geglazuurde Keulse potten bewaard en aardappels werden in de kelders opgeslagen. Fruit zoals appels, peren en kersen werden bij boeren gekocht en werden voor bewaring in glazen potten inge-weckt.

Uit gesprekken met de oudere bewoners blijkt, dat er in de wintermaanden veel kool-soorten, aardappelen en vlees van het zelf vet-gemeste varken werd gegeten. Een oud-mijn-werker: ‘Als ik nu ham in de winkel koop, lijkt

153

In document H In Memoriam ir. J.C. Schlösser (pagina 29-33)