• No results found

B OSBEHANDELINGS - EN VERPLEGINGSWERKEN Verjonging Verjonging

In document ’’ UU ‘‘KK (pagina 99-104)

Beheerdoelstellingen met betrekking tot de wetenschappelijke functie

4.4 B OSBEHANDELINGS - EN VERPLEGINGSWERKEN Verjonging Verjonging

In de eerste jaren (tot 5 jaar) dat de verjonging zich moet vestigen en het normale groeiritme moet kunnen aannemen, dienen de planten voldoende vrijgesteld te worden om lichtconcurrentie te vermijden. Gezien het echter de bedoeling is om samen met de natuurlijke verjonging van gewenste soorten te komen tot gemengde bestanden is het niet aangewezen om systematische vrijstellingen van de aanplanting te doen. De natuurlijke verjonging moet in gewenste verhoudingen behouden blijven zonder dat één boomsoort gaat domineren.

Ongewenste soorten zoals Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers en Corsicaanse den worden bij de vrijstellingen systematisch verwijderd.

De groepsgewijze aanplanten en spontane verbossing na eindkap dienen opgevolgd te worden in de zin dat er dient ingeboet te worden bij een uitval die groter is dan 15%. Open zones die ontstaan door het plaatselijk

uitvallen van aanplanting, worden als kleine open plekken behouden, op voorwaarde dat de ontstane opening niet groter is dan 10% van de bestandsoppervlakte.

Op latere leeftijd wordt de definitievere bestandssamenstelling bekomen door het uitvoeren van zuiveringen en dunningen. Bij deze ingreep worden drie belangrijke criteria in acht genomen, ten eerste is er het verwijderen van de ongewenste soorten, ten tweede het vermijden van dominantie van de samenstelling op bestandsniveau door 1 soort en tot slot wordt ervoor gekozen om de meest kwaliteitsvolle exemplaren te behouden met het oog op aflevering van kwaliteitshout in de toekomst.

Exotenbeheersing

Twee agressieve exoten komen voor: Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers.

Voor de eerste soort bestaat de bestrijding van grote exemplaren erin dat de bedekkingsgraad zoveel mogelijk door dunningen naar beneden wordt gebracht. Bij dunningen worden immers preferentieel de exoten er uit gedund. Om het uitlopen van de stobben tegen te gaan, moeten ze worden ingestreken met glyfosaat.

Aangezien in de meeste bestanden de omvormingen (door middel van kappen van Amerikaanse eik) geleidelijk aan gebeuren, heeft het door de overblijvende exemplaren niet veel zin om na elke dunning een nabehandeling uit te voeren om uitlopers en verjonging tegen te gaan. Bij de voorziene eindkappen en groepenkappen dient daarentegen wel een nabehandeling van twee jaar te worden voorzien omdat massale verjonging van Amerikaanse eik de natuurlijke verjonging van andere soorten in het gedrang brengt. De te volgen behandeling is dezelfde als deze voor Amerikaanse vogelkers en wordt beschreven in onderstaand kader.

De te volgen strategie voor de bestrijding van Amerikaanse vogelkers is afhankeklijk van de huidige bedekkingsgraad. Op kaart 22 is de bedekkingsgraad van Amerikaanse vogelkers in de kruid-, struik- en boomlaag ruimtelijk weergegeven, terwijl in onderstaande tabel 4.4.a de rangschikking in afnemende mate van bedekking op basis van boomlaag (B, omtrek op dbh >20 cm) en struiklaag (S, boven heuphoogte) te zien is. Bijna overal is de bedekkingsgraad van de zaailingen (Z, tot heuphoogte) kleiner dan 5% (niet weergegeven) en op basis van de struiklaag heeft ongeveer 58 ha van de openbare bossen een bedekkingsgraad van meer dan 5%. In Boseinderheide en in drie verspreide percelen komen redelijk veel bomen en struiken van vogelkers voor.

Tabel 4.4.a: Bedekking Amerikaanse vogelkers per bosplaats per vegetatielaag

Bosplaats Opp (ha) Z S B

Aan de Bosschellen_219_a 2,4018 5-25 % 25-50 % < 5 %

Omdat de bestrijding van Amerikaanse vogelkers best gebiedsdekkend gebeurt, worden de bossen ingedeeld in 3 te behandelen eenheden (zie kaart 38).

Prioritair worden de gebieden met hoog ecologisch ambitieniveau, maw daar waar gestreefd wordt naar inheemse, gemengde bestanden aangeduid om vogelkers te bestrijden. Dit gebied heeft de grootste oppervlakte, maar een groot deel hiervan is reeds vogelkersvrij en het vormt bovendien een aaneengesloten gebied. De overige bestanden worden ruimtelijk in twee kantons ingedeeld. In het centrale gedeelte wordt gestart in 2008, twee jaar later, in 2010, in de oostelijke blok en nog eens twee jaar later, in 2012, in de westelijke blok.

De bestrijding van de Amerikaanse vogelkers in de privébestanden wordt indien mogelijk best afgestemd op het jaar van bestrijding in de aanpalende openbare bospercelen. Indien dit om praktische redenen niet mogelijk is, wordt geopteerd om het jaar voor de eerstvolgende dunning of kap een behandeling uit te voeren.

In de fiches staan de jaartallen vermeld waarin bestrijding aan de orde is.

In de openbare bossen is een overeenkomst met particulieren mogelijk, waarbij zij in ruil voor het hout de Amerikaanse vogelkers bestrijden en de nazorg uitvoeren. Wanneer de houtopbrengst te weinig is in vergelijking met de geleverde presatities, kunnen zij eventueel bijkomend hout verkrijgen van de dunning van Amerikaanse eiken . Verder worden in de overeenkomst de veiligheidsvoorschriften en de periode van uitvoering beschreven.

Fase 1 uit te voeren voor 1 juli:

Uittrekken en/of afmaaien van alle Amerikaanse vogelkers lager dan 1 m.

Afzagen van alle overblijvende Amerikaanse vogelkers.

Het afmaaien en afzagen gebeurt steeds op grondniveau.

De stompen dienen onmiddellijk na het afzagen of afmaaien ingesmeerd en/of gesproeid met een selectieve onkruidverdelger op basis van 270 g/l glyfosaat met een 8 % oplossing (8 l / 100 l water).

Fase 2 uit te voeren tussen 1 augustus en 1 oktober:

Eerste nabehandeling door bladbesproeiing van alle terug opgeschoten Amerikaanse vogelkers met een rugsproeier met een selectieve onkruidverdelger op basis van 270 g/l glyfosaat met een 4 % oplossing (4 l / 100 l water).

Fase 3 uit te voeren voor 1 juli van het navolgend jaar:

Tweede nabehandeling door bladbesproeiing van alle terug opgeschoten Amerikaanse vogelkers met een rugsproeier met een selectieve onkruidverdelger op basis van 270 g/l glyfosaat met een 4 % oplossing.

getallen voor grondvlak overgenomen van een gelijkaardig bestand en schuin gedrukt. Het grondvlak geeft een indicatie of er al dan niet intensief moet gedund worden in de komende jaren om een eventuele dunningsachterstand weg te werken. Als regel geldt dat voor alle homogene Corsicaanse dennen-bestanden die een grondvlak hebben van meer dan 30 m²/ha en voor de Grove dennen-bestanden met een grondvlak van meer dan 20m²/ha, het na te streven grondvlak respectievelijk 30m²/ha en 20m²/ha bedraagt. In de bestanden met een dunningsachterstand is het de bedoeling dat er in de komende jaren intensiever gedund wordt zodat op korte (20 jaar) tot middellange termijn (50 jaar) het streefgrondvlak bereikt wordt. De streefcijfers zijn geldig voor volwassen bestanden, dus voor bestanden jonger dan 40 jaar geldt de regel niet.

Van het vooropgestelde kapkwantum kan dus afgeweken worden in specifieke gevallen (zie ook verklarende kadertekst).

Belangrijke nota: te hanteren kapkwantum

Als algemene stelregel dient gehanteerd te worden dat relatief sterker zal gedund worden (kapkwantum van 15 m3/ha/jaar) in bestanden waar men via natuurlijke verjonging op middellange termijn (20jaar) wil komen tot gemengd inheemse (loofhout)bestanden. Alzo voldoet men aan de regel die zegt dat 20% van het bos in de loop van dit beheerplan zal omgevormd worden of in omvorming zal zijn. In de gedeeltes die voorlopig als productiebos worden behouden, kan het kapkwantum gelijk gesteld worden aan de GJA van de betreffende hoofdboomsoort in het bestand.

Het is de bedoeling zo efficiënt mogelijk te werken in de richting van gemengd inheemse bestanden. Men zal dus in alle bosplaatsen sporadisch aanwezig inheems loofhout ( voornamelijk Zomereik) maximaal vrijzetten door rondom sterker te dunnen. Vermits een aantal factoren niet te voorspellen zijn, bijvoorbeeld aanslaan van natuurlijke verjonging en opschot van Amerikaanse vogelkers na sterke dunning, staat het de boswachter vrij op bepaalde plaatsen sterker te dunnen en op andere plaatsten iets minder intensief.

De kaptabel is zodanig opgebouwd dat naast de eigenlijke kaptabel een aantal aanvullende gegevens opgenomen zijn om de interpretatie te vergemakkelijken. Zo wordt in de kolom ‘Maatregelen/streefdoel’

meestal vermeld welke boomsoort gekapt moet worden en of er een open plek moet gemaakt worden.

De omlooptijden voor het hooghout zijn gebaseerd op de vorige kaptabellen voor bestaande percelen; voor de overige bestanden werd getracht deze ruimtelijk zoveel mogelijk te laten aansluiten bij nabij gelegen bestanden. Als algemene regel geldt dat omlooptijden voor naaldhout van 40 tot 90 jaar op 6 jaar gezet worden, jonger naaldhout wordt om de 3 jaar doorlopen. Voor volwassen loofhout geldt een omlooptijd van 12 jaar met en facultatieve op 6 jaar; voor jonge bestanden wordt 6 jaar genomen. Elke voorziene dunningsdoorgang is tevens een moment waarop de situatie van de individuele bestanden geëvalueerd kan worden. De commerciële kappingen (dunningen, groepenkappen en eindkappen) zijn opgenomen in Bijlage 5

“Kaptabel openbaar bos”. De aanleg van bosranden en corridors wordt weergeven in “Bijlage 6: Beheertabel”.

De hakhoutkappingen gebeuren om de 12 jaar. Deze bedrijfsvorm is van toepassing in twee percelen of deelpercelen waar een hoogspanning overheen loopt -deel Bergheide-5a en Dorperheide-205b – en in enkel percelen waar een hakhoutbeheer optimaal is –Kolishiede-38a, 39a, 49a en Stevenshoeve-72a.

Grafheuvels-73a is een bestand waar slechts enkele bomen staan en waar bijgevolg geen kappingen moeten worden uitgevoerd. Enkel indien ongewenste soorten zich zouden vestigen, moeten deze verwijderd worden.

De kruidachtige vegetatie zal gemaaid worden. Dit wordt besproken onder 4.8 Open plekken.

Privé-bossen

De kapregeling voor de komende 20 jaar van de privébestanden wordt weergegeven op de individuele bestandsfiches die ter beschikking zijn gesteld van de privé-eigenaars en de bosgroep.

4.6 B

OSEXPLOITATIE

In document ’’ UU ‘‘KK (pagina 99-104)