• No results found

B3.3 Dierlijke mest per grondsoortregio Algemeen beeld

Voor de dierlijke mest per grondsoortregio zijn alleen de bemestingen voor stikstof vermeld. De fosfaatbemesting uit dierlijke mest laat vrijwel hetzelfde patroon zien als de stikstofbemesting, waarbij alleen het niveau lager is. Door rekening te houden met mestscheiding in de scenario’s P-rechten en NP-scherp treden er bij de stikstofbemesting veranderingen op tussen de aangewende hoeveelheid minerale stikstof en organische stikstof die van belang is voor de omvang van de uitspoeling. Daarom zijn de effecten met betrekking tot de stikstofbemesting relevanter dan die van fosfaat.

Het patroon in bemesting is voor alle grondsoortregio’s min of meer gelijk (Figuur 40 tot en met Figuur 46). Ook is het patroon in bemestingseffecten tussen de scenario’s vergelijkbaar met dat van het landelijke beeld (Figuur 5). Dit patroon laat dalende stikstofbemestingen zien voor de

onderscheiden scenario’s, behalve voor snijmaïs. In het referentiescenario zijn de stikstofgiften veelal het hoogst en bij het NP-scherp scenario het laagst.

In de kleigebieden is in het scenario NP-scherp de stikstofgift uit dierlijke mest hoger dan in het referentiescenario en het scenario P-rechten. Dit komt doordat meer rundveemest (drijfmest en dunne fractie) en minder varkensmest (drijfmest en dunne fractie) wordt aangewend dan in de andere scenario’s.

In het veengebied is de stikstofbemesting uit dierlijke mest in het scenario P-rechten hoger dan in de andere twee scenario’s, doordat in het scenario P-rechten 40% van de mest toegediend wordt in de vorm van dunne fractie, terwijl dit in het referentiescenario nog niet werd aangewend en in het scenario P-rechten 30%.

In het noordelijke zand is de stikstofgift uit dierlijke mest in het scenario P-rechten lager dan in het referentiescenario en is deze in het scenario NP-scherp nog weer iets hoger. De oorzaken zitten met name in de aandelen rundveemest die respectievelijk 43, 24 en 61% zijn in de scenario’s REF, P-rechten en NP-scherp. Hoe meer rundveemest, des te hoger de aanwending met stikstof is ten opzichte van fosfaat.

Het lössgebied heeft net als het veengebied in het scenario P-rechten een veel hogere bemesting met stikstof uit dierlijke mest dan in beide andere scenario’s. Ook hier is dit het gevolg van de aangewende hoeveelheid dunne fractie van gescheiden mest. Deze is in het referentiescenario nog nihil, terwijl deze in de scenario’s P-rechten en NP-scherp ruim 65% is. Door lagere gebruiksnormen is echter de totale stikstofbemesting uit dierlijke mest in het scenario NP-scherp wel lager dan die in het scenario P-rechten.

Zand- en lössgebied

In alle gebieden is de stikstofbemesting op snijmaïs bij scenario P-rechten door de aanwending van de dunne fracties van gescheiden mest hoger dan in de referentievariant. Door het gebruik van dunne fractie kan de plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest meer worden benut zonder dat de plaatsingsruimte voor fosfaat beperkend is. Omdat in zand- en lössgebied het aandeel snijmaïs relatief hoog is, heeft dat tot gevolg dat – ondanks het aanscherpen van de gebruiksnormen – de stikstofgift uit dierlijke mest nauwelijks lager is dan bij de referentievariant.

Figuur 40 Stikstofgift uit dierlijk mest in kg per ha naar grondgebruiksvorm in Nederland in het zand- en lössgebied (Bron: MAMBO).

Kleigebied

In het kleigebied valt op dat de stikstofbemesting met dierlijke mest in de akkerbouw hoger wordt met het aanscherpen van de gebruiksnormen. Het referentiescenario met de hoogste gebruiksnormen heeft de laagste stikstofgiften uit dierlijke mest en het NP-scherpscenario met de laagste

gebruiksnormen heeft juist de hoogste bemesting van stikstof uit dierlijke mest in de akkerbouw. Dit komt door de verschuiving in aangewende mestsoorten. De relatief fosfaatrijke mestsoort

varkensdrijfmest is vervangen door de relatief fosfaatarme dunne fracties van gescheiden rundvee- en varkensdrijfmest. Daarnaast neemt ook het aandeel overige mest toe met een relatief hoog

stikstofgehalte ten opzichte van het fosfaatgehalte. Bij scenario NP-scherp wordt de meeste overige mest aangewend. Omdat het aandeel akkerbouw in het totale areaal cultuurgrond in dit gebied hoog is, heeft de hogere stikstofbemesting in de akkerbouw bij de scenario’s P-rechten en NP-scherp tot gevolg dat de gemiddelde stikstofbemesting uit dierlijke mest bij alle drie de scenario’s vrijwel gelijk aan elkaar is.

Figuur 41 Stikstofgift uit dierlijk mest in kg per ha naar grondgebruiksvorm in Nederland in de kleigebieden (Bron: MAMBO).

Veengebied

In het veengebied is grasland het dominante gewas. Hierdoor is het patroon van de gemiddelde bodembelasting in het gebied vrijwel gelijk aan die op grasland. Gemiddeld is de bodembelasting wel enkele kilo’s per ha lager. Dit komt doordat de bemesting per ha in de akker- en tuinbouw 75-100 kg per ha lager is dan op grasland.

Figuur 42 Stikstofgift uit dierlijk mest in kg per ha naar grondgebruiksvorm in Nederland in de veengebieden (Bron: MAMBO).

Noordelijk zandgebied

In het noordelijke zand is de stikstofgift uit dierlijke mest in het scenario P-rechten lager dan in het referentiescenario en is deze in het scenario NP-scherp nog weer iets hoger. De oorzaken zitten met name in de aandelen rundveemest, die respectievelijk 43, 24 en 61% zijn in de scenario’s REF, P-rechten en NP-scherp. Hoe meer rundveemest wordt gebruikt, des te hoger de aanwending met stikstof is ten opzichte van fosfaat. Naast relatief veel rundveedrijfmest wordt er in dit gebied bij scenario NP-scherp ook relatief veel dunne fractie van gescheiden rundveedrijfmest aangewend. De aanwending hiervan is in dit gebied hoger dan in de andere onderscheiden gebieden. Bij scenario NP-scherp is het aandeel van de dunne fractie van gescheiden rundveemest in de stikstofbemesting van dierlijke mest bijna 25%.

Figuur 43 Stikstofgift uit dierlijk mest in kg per ha naar grondgebruiksvorm in Nederland in het noordelijk zandgebied (Bron: MAMBO).

Centraal zandgebied

In het centrale zandgebied is van alle onderscheiden zandgebieden de bemesting van stikstof in de vorm van rundveedrijfmest het hoogst. In het referentiescenario is het aandeel rundveedrijfmest in de bemesting van stikstof met dierlijke mest 83%. In de scenario’s P-rechten en NP-scherp is dit

respectievelijk 66 en 68%. Voor de hele zand en lössregio zijn deze percentages respectievelijk 75, 59 en 60.

Figuur 44 Stikstofgift uit dierlijk mest in kg per ha naar grondgebruiksvorm in Nederland in het centraal zandgebied (Bron: MAMBO).

Zuidelijk zandgebied

Opvallend in het zuidelijk zandgebied zijn de fors lagere stikstofgiften in de akkerbouw in het NP-scherpscenario ten opzichte van de andere twee scenario’s. Dit is conform de uitgangspunten ten aanzien van het aanscherpen van de gebruiksnormen in dit scenario. Deze zijn in het zuidelijk zand en het lössgebied namelijk het meest aangescherpt. Doordat in het zuidelijke zandgebied de

beschikbaarheid aan varkensmest (en de dikke en dunne fractie aan varkensmest) relatief groot is, wordt ook relatief meer dunne fractie varkensmest aangewend dan rundveemest. Het aandeel rundveemest bedraagt in het P-rechten- en NP-scherpscenario respectievelijk 46 en 52%.

In alle onderscheiden gebieden is de stikstofbemesting op snijmaïs het hoogst in het P-rechtenscenario, behalve in het zuidelijk zandgebied. Daar is de stikstofbemesting op snijmaïs het hoogst in het

referentiescenario. Dit kan worden verklaard door het verschil in aangewende mestsoorten. Het relatief grote aandeel overige mest in het referentiescenario wordt in het P-rechtenscenario vervangen door gescheiden dunne fracties. In de overige gebieden is het rundvee- en varkensdrijfmest die vervangen wordt door dunne fracties. Omdat de categorie overige organische mest voor het grootste deel uit kalverdrijfmest bestaat die vergelijkbare stikstofgehalten heeft met de dunne fracties, heeft dat een ander effect dan wanneer de relatief fosfaatrijkere mestsoorten als varkensdrijfmest en rundveedrijfmest vervangen worden.

Figuur 45 Stikstofgift uit dierlijk mest in kg per ha naar grondgebruiksvorm in Nederland in het zuidelijk zandgebied (Bron: MAMBO).

Lössgebied

Het lössgebied is wat structuur betreft een heel ander gebied dan de zandgebieden. De veebezetting op bedrijven met grasland en snijmaïs is lager dan in de zandgebieden. Daardoor is de bemesting van stikstof op grasland en snijmaïs van bedrijfseigen dierlijke mest relatief laag. Hierdoor blijft er binnen de gebruiksnormen relatief veel ruimte over om te bemesten met dierlijke mest van andere bedrijven, die veelal wordt aangevoerd uit gebieden met een mestoverschot (zoals de Peel). De acceptatie van bedrijfsvreemde dierlijke mest op grasland is laag veelal nog geen 50% en op snijmaïs juist hoog veelal boven de 100%. Met als gevolg dat in het lössgebied de totale bemestingen met stikstof uit dierlijke mest relatief laag zijn op grasland en op snijmaïs juist hoog. Wat verder opvalt, zijn de relatief hoge aandelen van de dunne fractie van gescheiden varkensdrijfmest op bouwland (akkerbouw en snijmaïs) in het lössgebied, deze zijn bij de scenario’s P-rechten en NP-scherp ruim boven de 50%. Dit komt door het relatief grote aanbod vanuit het varkensdichte gebied de Peel.

Figuur 46 Stikstofgift uit dierlijk mest in kg per ha naar grondgebruiksvorm in Nederland in het lössgebied (Bron: MAMBO).

Berekende overschotten van